Joost van den Vondel (1587-1679)
Vondel was de meest besproken Nederlandse dichter van de Gouden Eeuw. Zijn toneelstuk 'Gijsbrecht van Aemstel' bleef eeuwen gespeeld worden. Zijn poëzie is even boeiend, maar nu minder bekend.
Het lyrische werk van Joost van den Vondel (Keulen, 1587) is even veelzijdig als zijn persoonlijkheid. Als kind van zijn tijd schreef hij veelal naar aanleiding van actuele gebeurtenissen, voor vrienden en familie, voor Amsterdamse bestuurders en kunstenaars. Hij vervulde - officieus ! - de functie van stadsdichter van zijn geliefde Amsterdam. Vondel zelf was echter niet gauw tevreden met zijn eigen literaire capaciteiten. Hij leerde op latere leeftijd Latijn en Grieks om kennis over de klassieke cultuur op te doen die hij tijdens zijn middelbare schoolperiode /node/ miste.
Zijn intense geloofsbeleving en het streven naar een oecumenische kerk, deden hem op latere leeftijd nog overgaan van de doopsgezinde gemeente naar de rooms-katholieke kerk. Deze ommekeer - en zijn strijdlust als het ging om politieke idealen - werden hem niet door iedereen in dank afgenomen en kostte hem de erfenis van zijn moeder en ook de vriendschap met P.C. Hooft sneuvelde. Bewonderaars bezorgden in 1644 de eerste verzameling van zijn poëzie (Verscheide gedichten) en op vijfenzestigjarige leeftijd werd hij door kunstenaars en dichters gelauwerd als Prins der Poëten.
Tegenwoordig hebben Vondels gedichten misschien aan actualiteit verloren maar blijft zijn poëzie boeiend. Hij schreef tenslotte - compleet met zedelijke en poëticale lessen - voor zijn lezers. In dit profiel kunnen slechts enkele facetten van zijn dichterschap worden uitgelicht.
Geboren te Keulen op 17 november 1587
Overleden te Amsterdam op 5 februari 1679
Leven en werk van Vondel
- Joost van den Vondel: biografie
- Joost van den Vondel: geïllustreerde bibliografie
- Vondels leven en werk
Over de gedichten van Vondel
- De geschiedenis van Vondels lyriek
- De diversiteit van Vondels lyriek
- Vondels poëticale lessen
- Snapshots uit het leven van Vondel
- Joost van den Vondel: literatuurverwijzingen