De geschiedenis van Vondels lyriek
Anders dan tegenwoordig debuteerden dichters in de Gouden Eeuw niet met een complete bundel. De gedichten van Vondel verschenen afzonderlijk op losse vellen papier, die liefhebbers eventueel in een boekhandel konden laten samenbinden. Deze praktijk hing ook samen met de manier van dichten in de zeventiende eeuw: poëzie had meer een sociale functie dan nu. Vanwege het actuele karakter van veel gedichten, was het gebruikelijk om ze direct te laten drukken en verspreiden.
Het duurde dan ook tot 1644 voor er werkelijk een verzameling van Vondels lyriek verscheen in de bundel Verscheide gedichten. Het titelblad van Verscheide gedichten noemt als uitgever 'Ioost Hartgers, Boekverkooper in de Gasthuissteeg'. De voorrede, gericht 'aen de liefhebbers der Nederlandsche poësy', vermeldt dat vele van de gedichten niet eerder zijn gedrukt en dat ze zijn verzameld door vrienden van de dichter, omdat er veel mensen waren die dat verlangden: ''t Welk genoeg te kennen geeft, dat deze Gedichten, hoewel onz' eeuw in Rijmen overvloeit, in zinrijkheit en zielrooventheit ontallijke andere ver overtreffen' (Verscheide gedichten (1644), p. [5]).
Vondel zelf was dankbaar voor het initiatief, zoals blijkt uit de narede 'aen zijnen afwezenden Vrient'. Vondel legt daarin een soort verantwoording af voor de opgenomen gedichten door te verwijzen naar de ontwikkeling van het dichterschap als een moeizame klim naar de top van de dichtersberg Parnassus 'zoo dat men, na verloop des tijts, te rugge ziende, misstellingen en dolingen, in rijmen of andersins begaan, leert wraken; oock rieckt, hoe alles niet met een even goede luim gedicht zy'. Met andere woorden: men moet het de dichter niet kwalijk nemen als er minder goede gedichten bij zitten, de 'groene en onrijpe vaarzen' die hij liever niet in herdruk had gezien. Verder drukt de dichter zijn lezers op het hart dat als er nog andere verzen in druk verschijnen buiten zijn weten om, 'men houde dat niet voor mijn, maar voor een anders werck, of in verscheide harssepannen gegoten, en hergoten' (Verscheide gedichten (1644), p. 405).
Ironisch genoeg zou deze laatste opmerking in 1647 waarheid worden. In dat jaar verscheen een tweede deel waarin volgens de inleiding ook oude gedichten van Vondel waren opgenomen die nog niet eerder in druk waren verschenen. Het ging om gedichten die zouden zijn geschreven voordat de dichter tot de katholieke kerk was overgegaan en waaruit een vijandige houding tegenover die kerk naar voren kwam. De tegenstanders van Vondels bekering wilden de dichter hiermee een hak zetten door hem te wijzen op zijn inconsistentie en maakten hem onomwonden uit voor bedrieger. Ze hadden daarvoor bovendien enkele dichtregels met een anti-katholieke toon toegevoegd.
Vondel wilde zich hier tegen verweren en liet in 1650 een herziene versie publiceren, onder de welluidende titel J. v. Vondels Poëzy of verscheide gedichten. Niet alleen uit de gedetailleerde titel bleek dat het hier echt om zijn eigen poëzie ging, ook bevond zich in deze uitgave een 'Toets-steen' waarin de dichter duidelijk te kennen gaf hoe hij tegen zijn verandering van overtuiging aan keek. De lezer moest het hier mee doen:
Indien hier Roomsch of Onroomsch dicht
Den lezer sticht, of hem ontsticht;
Men schell' mijn pen die vlacken quijt,
En toets' de stof naer heuren tijt.
Sint Pauwels volght der Vadren ze'en,
Sint Augustijn de Manicheên,
Eer hun het heldre licht verschijnt,
Waer voor de donkre mist verdwijnt.
Mijn jonkheit bondt door errefleer
Zich aen een Secte, en geene meer,
Tot datme, door een klaerder blijck
Van 't Weereltlijck en Kerckelijck,
Ontdeckt wiert, in een' schooner dagh,
De Perle, die verborgen lagh,
Waer voor men't al met winst verliest.
Geluckigh die het beste kiest.
(J. v. Vondels Poëzy of verscheide gedichten (1650), p. [xii (= 8r)])
Een andere opvallende toevoeging is de, Vondels opvatting over het dichterschap en hoe de beheersing van die kunst te bewerkstelligen is.
Drie jaar na Vondels dood verscheen een tweedelige uitgave van de Poëzy of verscheide gedichten bij Leonardus Strick in Franeker waarin zowel de gedichten van de uitgave van 1650 zijn opgenomen, als de gedichten in dezelfde genres die later verschenen. Naast de gedichten bevat de editie ook een biografie door Geeraerdt Brandt (Vondel, 1927-1940, dl. 5, p. 26-27).
Ontwikkeling van stijl en thematiek
Ten tijde van de publicatie van Verscheide gedichten, had de zevenenvijftigjarige Vondel al verschillende grote werken op zijn naam staan en was hij vooral beroemd om zijn tragedies. Toch was hij veertig jaar eerder begonnen met poëzie die veel minder verheven in stijl was dan Gysbreght van Aemstel (1637). Zijn eerste gedichten waren nog in de zwierige, frivole stijl van de rederijkers, met wier stijl hij bekend raakte door zijn lidmaatschap van de Brabantse Kamer 't Wit Lavendel. Ook de bijbelse verwijzingen, zoals die in het 'Schriftuerlijck bruylofts reffereyn' (1605), herinneren aan de invloeden van het doperse milieu.
Geenszins en laat in zang Hymenaeus zijn verhoogd
Noch Thalassus geklang, maar Gode lofs voortbringen:
Hoe hij overvloed schank en 't water gants verdroogd
Zonder iemands bedwang, betoond' zoo vremde dingen:
Uit 't water wijn zeer klaar als een fontein deed springen,
Vervult zes kruiken vol, in 't Galileetse land;
Te Cana in de Stad, een Bruiloft zonderlingen,
't Eerste teiken Christi, men elk maakte bekand.
Door zulks ons merk'lijk leert, dat in 't Houwlijks-verband
Alleen men eerlijk hoort te houden goed' geruchten:
Den getrouwden hij meest behoeden zal voor schand:
Wie hem met lust bemint en derft voor niemand duchten;
Zo liefd' begerig haakt, als 't Hirt doorsnelt gehuchten
(p. 2)
Al snel ging de jonge Vondel echter op zoek naar zijn eigen genre en stijl. Naarmate hij ouder werd en zijn kennissenkring zich uitbreidde, ontwikkelde zijn dichterschap zich ook steeds meer. Onder invloed van Guillaume de Saluste Du Bartas (1544-1590) veranderde zijn rederijkerstaal en kreeg zijn poëzie meer moderne, Franse trekken. Vondel was echter niet tevreden met Franse voorbeelden en nam lessen Latijn om ook de grote klassieken te kunnen vertalen en, belangrijker, hun werk als voorbeeld te kunnen nemen. Naar aanleiding van zijn vriendschap met hoogleraar en filoloog Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), verdiepte hij zich ook in de Griekse tragedies.
Vondel nam niet snel genoegen met zijn kennis en de contacten met vooraanstaande schrijvers als P.C. Hooft (1581-1647) hielpen hem zijn thematiek uit te breidden. Ten tijde van de bijeenkomsten met P.C. Hooft en Laurens Reael (1583-1637), waarbij de dichters regels voor de taal opstelden, raakte hij steeds meer betrokken bij de actualiteit. De godsdienstige en politieke conflicten leverden veel stof voor de dichter en hij deinsde er niet voor terug daar stelling in te nemen. Vondel richtte zich op idealen als religieuze verdraagzaamheid, vrede en een eerlijk en rechtvaardig landsbestuur, besproken vanuit een christelijk-humanistisch perspectief. Voor zijn gedichten bleken dit toereikende onderwerpen, zijn ideaal bleek echter op het terrein van klassieke tragedie te liggen, die hij in zijn eigen visie het best realiseerde in Jeptha of Offerbelofte uit 1659 (Grootes, 1993, p 260-265).