Wouter Godijn en de kritiek

Kritiek, 2000-2009

Godijns debuutroman Witte tongen werd door Thomas van den Bergh in Het Parool (21 november 1997) geprezen om het 'eigen geluid'. Hij schreef: 'Met veel schwung, gevoel voor humor en idiote redeneringen vertelt Godijn zijn verhaal. Grootste bezwaar vormt in feite de omvang van deze roman [338 p.]'. Martin Meijer was in NRC Handelsblad (13 februari 1998) ook overwegend positief: 'Witte tongen is een ingewikkelde roman vol verwijzingen, subtiele verwantschappen tussen de personages en perspectiefwisselingen, met de onderhuidse spanning van een thriller. De auteur schrijft op een heldere, aanschouwelijke manier, en maakt veel en goed gebruik van dialogen'.

Godijns dichtdebuut uit 2000, Alle kinderen zijn van glas, kreeg verschillende recensies. Kees 't Hart noemde de bundel in Vrij Nederland 'de beste poëzie van 2000'. In Bzzlletin (december 2000) schreef Ron Elshout: 'Op deze thematiek inhakend [namelijk: die van goed en kwaad] vermeldt de flaptekst van Godijns dichtbundel, Alle kinderen zijn van glas, dat 'goed en kwaad een symbiotische relatie lijken te onderhouden, zoals ook schoonheid en lelijkheid in elkaar overgaan'. Zulke teksten wijzen in de richting van Baudelaires Bloemen van het kwaad, maar ging het bij Baudelaire om strak vormgegeven gedichten die als het ware contrasteerden met de inhoud, Godijns gedichten lijken vormloos en de stijl "kliederig"'.

Over Langzame nederlaag, de tweede bundel van Godijn, waren de meningen nogal verdeeld. Gerrit Komrij selecteerde, samen met Neeltje Maria Min, deze bundel voor de leden van de door hem opgerichte Poëzieclub. Leden van deze club krijgen drie keer per jaar een bundel toegestuurd - Langzame nederlaag was de eerste.

Adriaan Jaeggi was in Het Parool (3 mei 2002) minder positief: 'Het probleem met deze dichter is dat hij geen beslissingen kan nemen. Het ontbreekt hem niet aan ideeën, maar kennelijk wel aan de durf en het doorzettingsvermogen om er iets mee te doen.' Ook schreef hij: 'Regels van twee woorden staan naast regels die bijna van de bladzij af lopen, en rijm of metrum komen alleen per ongeluk voor. Een strakke vorm is in de hedendaagse poëzie weliswaar geen eis meer, maar het is een misverstand te denken dat het lukraak afbreken van regels iets tot poëzie maakt - net zomin als het halfslachtig uitwerken van leuke ideetjes dichten mag heten'.

Peter de Boer was in Trouw (28 september 2002) een stuk positiever: 'Toch kan Godijns fragmentarische, langs onvoorspelbare kronkelwegen voortbanjerende poëzie wat dit betreft wel een stootje hebben. Hij palavert er lustig op los en stort onder het motto: doe maar gek, want gewoon is niet gek genoeg, een onafzienbare reeks groteske invallen over de lezer uit'. De Boer was wel positief, maar zet ook vraagtekens bij het taalgebruik van de dichter: 'Al met al een zeer merkwaardige bundel, waarin mooie passages staan maar ook veel gekkigheid waaraan geen touw valt vast te knopen. Godijns tuttige babbelzucht en zijn spreektalige uithaaltjes ('mooi hoor', 'o jee', 'als u begrijpt wat ik bedoel') doen zijn gedichten meestal geen goed. Zijn wonderlijke associaties doen soms aan Tonnus Oosterhoff denken maar missen veelal de onderhuidse coherentie en diepere bodem van diens gedichten. Verder heeft hij veel te veel naar Toon Tellegen gekeken, zoals blijkt uit zinnetjes als "Het leven // ging er maar bij liggen" of "Toen kwam er een zegen aanvliegen".'

De in 2003 verschenen bundel De karpers en de krab werd in 2004 genomineerd voor de VSB-Poëzieprijs. Op de website van deze prijs werd het volgende geschreven: 'Met zijn lange, probleemloos voortstromende gedichten brengt Wouter Godijn een onzekerheid in beeld die in strijd lijkt met de vrolijke, praterige toon van zijn werk. Hij beschrijft zichzelf als iemand tussen twee werelden, het alledaagse en het verhevene. Dikwijls staat hij daarbij voor de grensovergang, als iemand voor een deur, een raam of een gordijn'. Ook oordeelde de jury: 'Wie de dubbelzinnigheid van zijn bestaan in beeld kan brengen als een al verdrinkend ter wereld komen, beheerst de mogelijkheden van de poëzie ten volle'. De prijs ging desondanks naar Mustafa Stitou.

Kamermuziek of de weg naar de onverschilligheid (2005) kreeg, net als zijn vorige bundels, een gemengde reactie. Rob Schouten schreef (in Vrij Nederland, 20 mei 2005) over Godijns luchtigheid: 'Per gedicht schaadt dat niet, maar een hele bundel van die zorgvuldig gekweekte en bijgehouden opgewektheid gaat op den duur vermoeien. Ik snakte hier en daar in elk geval naar meer korzeligheid. Niettemin is Godijns geest soms erg aanstekelijk, vooral als de wereldgeschiedenis, het heelal, de tijd of een ander groot onderwerp uit de dichtkunst voorbijkomt.' Piet Gerbrandy had daarentegen minder woorden nodig om zijn mening te geven. Hij schreef in De Volkskrant op 4 augustus 2005: 'Geniaal gezeur, kortom.'

In 2008 verscheen alweer Godijns vijfde gedichtenbundel, De zieken breken. Joep van Ruiten merkte daarover op (Dagblad van het Noorden, 4 juli 2008): 'Zoals in vrijwel al zijn werk - poëzie én proza - jongleert hij ook in deze bundel met de werkelijkheid en roept hij een wereld op waarin alles mogelijk is en ook gebeurt: wisselende perspectieven, vreemde gedachtesprongen, curieuze terzijdes, grappige observaties en beklemmende associaties.' Erik Jan Harmens was ook positief in Trouw (11 oktober 2008). Hij schreef: 'Leest u die regels alstublieft nog even terug. Ze zijn zo mooi. Zo'n japon die is aangetrokken om de Heer te behagen. En de ik-figuur die er als een onhandig meisje niet in slaagt om het kledingstuk heel te houden tijdens de tocht naar de hemelpoort.'

Kritiek, 2010-heden

Gerbrandy bestempelde de poëzie in de bundel Wiegeliederen en Blaaskikkermuziek (2010) als onvolmaakt, maar bedoelde dit als compliment. Hij schreef (De Groene Amsterdammer, 29 juli 2010): 'Deze recensent krijgt er jeuk van. Maar wat jeukt blijft wel om aandacht zeuren. De dichter zou zich vermoedelijk beledigd voelen als hij beticht werd van het schrijven van volmaakte gedichten. Wat Godijn maakt is onaf, zelden mooi en al helemaal niet bevredigend. Daarom is het uiterst effectieve poëzie. Janita Monna dacht daar anders over (Trouw, 16 oktober 2010): 'Het onderwerp van zijn vorige bundel De zieken breken was vooral zijn ziekte (Godijn lijdt aan MS). Daarin lag de ironie er soms wat dik bovenop. Dat is nu minder het geval, maar er zijn momenten waarop je je afvraagt: als jij maar wat doet, waarom moeten wij dat dan lezen?'

De bundel Hoe H.H. de wereld redde (2012) bevat lastige poëzie. Joep van Ruiten noemde Godijns bundel (Dagblad van het Noorden, 7 juli 2012) 'een beetje pijnlijk en vermoeiend', terwijl Van Ruiten ook beseft dat Godijn 'niet de man is van de eenduidige versjes'. En ook Janita Monna merkte dit op (in Trouw, 29 september 2012): 'Wat een ongelooflijke ouwehoer, die Wouter Godijn. Sla zijn nieuwe bundel over, zie de overvolle pagina's, al die lettertypes, de tekeningetjes en je weet: deze woordenstroom is niet bedoeld voor de luie leunstoel, hier wordt ook iets van de lezer verwacht.' Terwijl Van Ruiten de ingewikkeldheid als negatief beschouwde, blijkt uit Monna's woorden dat ze dit juist positief en als een uitdaging zag.