De gedichten van Nachoem M. Wijnberg, 1989-2007
De simulatie van de schepping (1989)
In 1989 verscheen de debuutbundel van Nachoem M. Wijnberg, De simulatie van de schepping. In deze bundel komen veelvuldig historische figuren voorbij uit de klassieke oudheid en mythologie, onder wie Achilles, Caesar en Cicero. In het gedicht 'Troje' dient de klassieke oudheid als decor voor mensen die niet aan de vergetelheid ontrukt werden.
Op weemoedige wijze wordt gewezen op de tijd die tussen perioden van grote voorspoed ligt, in dit geval de tijd van stil verval tussen de verschillende bloeiperioden van de stad Troje. 'Het tweede Troje en het derde Troje' waarover in het begin van dit gedicht gesproken wordt verwijst naar de lagen waarin Heinrich Schliemann het Troje van Homerus dacht te vinden bij zijn archeologische opgravingen.
Troje. In het dichtstbijgelegen dorp
vierde men de bruiloften fluisterend.
Langskomende schepen hielden op met
roeien en wachtten tot de golven hen
van de al tweemaal verbrande kust
zouden wegduwen als vanzelf.
(p. 6)
Ook personen uit meer nabije tijden zijn regelmatig onderwerp of aanleiding van de gedichten van Wijnberg. Wijnberg filosofeert over een Albert Einstein als president van Israël en over Paul McCartney en John Lennon als 'verzamelplaatsen van gevoel en inzicht van de gehele generatie'. In het gedicht 'Marcel Proust' wordt de relatief jonggestorven Franse schrijver voorgesteld als een oude man:
Marcel Proust kwam tenslotte
hij droeg meerdere lagen kleren
zijn gezicht is nu bijna kleurloos
deze man is zo plotseling oud geworden
schoonheid ligt misschien in herhaling
voordat hij kwam belde zijn huishoudster
driemaal om te vragen of een bepaalde thee
voor hem gereedstond
(p. 18)
De voorstelling in de nachtclub (1990)
Twee jaar na de debuutbundel verscheen De voorstelling in de nachtclub (1990).
In 'Het lawaai in het atelier van Rodin' mogen de leerlingen van de grote beeldhouwer alleen maar handen maken, terwijl de meester zich met grootsere zaken bezighoudt. Van zijn activiteiten wordt een welhaast erotische voorstelling gegeven.
Hij buigt openingen uiteen en bevochtigt de klei
met speeksel uit zijn mond, om tijd te winnen.
Hij loopt tussen de stapels klei en de op lakens
knielende modellen terwijl de leerlingen toekijken
en handen vasthouden die grijpen en loslaten.
(p. 19)
De expeditie naar Cathay (1991)
De expeditie naar Cathay verscheen in 1991 bij zijn nieuwe uitgever De Bezige Bij. In het gedicht 'Verschijnen' wordt op ijselijke wijze het effect van een ontploffende atoombom beschreven. Wijnberg gebruikt veel voorzetsels om aan te geven dat nergens rust te vinden is.
Pijn, vermoeidheid en slapeloosheid verschenen,
samen met zonlicht en ijskoude wind
en men probeerde verbijstering te overwinnen
om naar schaduw en stilte te rennen.
Geen schaduw in huizen,
in schuren, in een bus op een lege weg,
onder een vogel die uit een sloot opstijgt
(p. 34)
Langzaam en zacht (1993)
De bundel Langzaam en zacht (1993) is opgesplitst in drie delen. De gedichten zijn langer dan voorheen, verhalend en humoristischer. Af en toe lijken de beelden door het absurdisme van Lucebert beïnvloed, zoals de stilhangende vogels in het gedicht 'Bezoek'.
Bang dat een nieuw dier
brandend geboren is
(hij draait zijn gezicht weg
van de stilhangende vogels)
met een vuur dat in de regen niet uitgaat
terwijl hij niets doet, herinneringen uitrekt.
Lichamen verschijnen,
vanachter rotsen,
die hem niet lijken te zien,
tegen hem aan lopen als hij hen tegemoet loopt,
op een manier die hem bang maakt
dat voor hen alles sneller voorbijgaat.
Hij aait hen niet en zij aaien hem niet
hoewel hij meer haar heeft.
(p. 13)
In het gedicht 'Terug' wordt uit het perspectief van een kind in simpele taal een ongeluk beschreven: een trein over een brug, boven de rivier staat een regenboog. Maar dan gebeurt er iets gruwelijks, dat heel sec en beschrijvend verteld wordt door de 'ik'. Pas in de volgende strofe klinkt emotie door als de 'ik' bij de hand wil worden gepakt en niet meer achterom of zijwaarts wil zien.
Een hals lag op de rails
en de trein reed die stuk en bleef krom stilstaan
en de machinist stapte uit met een lantaarn
en een andere man stapte ook uit
nadat hij zijn handen met water gevuld had.
Wat moet ik je verder vertellen als ik door zou praten?
Je moet mij bij mijn hand pakken
als wij ergens binnengaan zodat ik naar voren kan kijken.
Nu heb ik je alles wat ik gezien heb al verteld.
In vijf minuten heb ik je alle leuke verhaaltjes verteld.
Ik ga weer weg, ik vind dit te erg.
(p. 27)
Is het dan goed (1994)
Opvallend in Is het dan goed (1994) is dat de gedichten regelmatiger van lengte zijn en aanzienlijk korter dan in de vorige bundel. De toon is aarzelend, vragend, vooral met betrekking tot de liefde. In 'Hoe het verrassend was' gaat het over vrijen op een trap. De 'hij' vertoont een bijna kinderlijke volgzaamheid.
Op de trap trekt zij hem naar zich toe
en vraagt hem haar overal aan te raken, niet te wachten.
Hoe het verrassend was dat het ging
waar anderen bij waren.
Met dat in zijn hoofd probeert hij terug te vinden
wat hij dacht dat ging, waar hem gezegd werd niet meer bij te horen.
(p. 34)
Geschenken (1996)
De zesde dichtbundel van Nachoem M. Wijnberg Geschenken (1996) is bekroond met de Herman Gorter-Prijs. Beschouwing en filosofie zijn in deze bundel sterk aanwezig, evenals verwondering. De gedichten zijn verhalend. In het gedicht 'Hand vergeten' wijst Wijnberg wellicht terug naar het gedicht 'Het lawaai in het atelier van Rodin' uit de bundel De voorstelling in de nachtclub (1990). Nu wordt echter vanuit het standpunt van de beeldhouwer geschreven.
Opgemerkt te worden, betast.
Aan wat zich bloot te stellen, behalve aan dat wat hem afslijt?
Tot zijn bevrijding en ogenblikkelijk einde van vrijheid
dat hij doorgeeft als een gat in een muur.
Als iets te maken
dan het zeer groot te maken, omdat het makkelijk is
te denken dat hij iets gedaan heeft
terwijl hij het niet gedaan heeft,
een gezicht te hakken
uit een enorme rots
en later het lichaam daaronder te vinden,
te bevrijden, en de weggehakte steen te gebruiken
voor nog een bouwwerk,
en dat alles zonder hulp
hoewel het gemakkelijk is te bedenken dat hij er hulp bij gehad heeft
(hieraan moet hij dag en nacht bezig geweest zijn; verder kan
hem niets gebeurd zijn!)
Of voor het eerst tegenover een spiegel.
Eerst het gevoel dat iets niet klopt
en dan blijdschap; nu kan hij overal zien waar hij zich aanraakt
(p. 38)
Het gedicht 'Ten behoeve van de glorie van god, en dat mijn buurman voordeel daarvan kan hebben' gaat over ouder worden. De 'hij' wil bereiken dat mensen hem later, als hij oud is en niet meer goed kan kijken en luisteren, in huis willen opnemen.
Hij begint uit te proberen
als hij ergens te gast is,
of hij zijn gastheer kan helpen met iets, bijvoorbeeld
de tafel te dekken.
Als scherven van gedachten hem onbeweeglijk maken,
scherven, niet klei,
en maken dat wie hem ziet aanneemt dat hij bezig is,
terwijl het meer is alsof hij met zijn hand water omroert,
veel en veel langer dan nodig om te voelen hoe warm het is.
(p. 45)
Alvast (1998)
De bundel Alvast uit 1998 bestaat uit drie afdelingen: 'Al die', 'Met al' en 'Alvast'. Het zijn korte gedichten, soms slechts drie regels. Er zijn beschouwende gedichten bij, maar ook gedichten die op korte bijna stenografische notities lijken, zoals in 'Gebruikt, ongebruikt'.
Tuin binnengaan.
Tuin die er nog is,
slapend, wakker.
Alvast dat plan.
(p. 43)
Het langste gedicht in de bundel heet treffend 'Is er tijd voor?' en telt elf korte regels.
Niet als wens
herkennen,
wachten (schuilen)
tot de avond (de regen)
duidelijk maakt
dat zij die avond niet stopt
in zich te luisteren
naar wat nog een keer (is er tijd voor?)
gehoord moet worden om herkend te worden als overweldigend gewenst (met een hand uit de lucht willen grijpen).
(p. 57)
Vogels (2001)
De combinatie van korte en lange gedichten, en de afwisseling tussen prozaïsche en staccato zinnen komen terug in de bundel Vogels (2001). Dit is de eerste bundel bij zijn nieuwe uitgeverij Contact. Wijnberg ontving voor deze bundel de Paul Snoek Prijs.
In het gedicht 'Niet als een vogel' schetst Wijnberg een beeld van vrouwen:
In vrouwen zijn
kleinere vrouwen
soms grotere vrouwen
en nog grotere vrouwen in die vrouwen.
Deze beschrijving lijkt het omgekeerde van een Russische Matroesjka, een pop waarin steeds een kleiner poppetje zit. In de laatste strofe van het gedicht laat hij zien wat vrouwen beter kunnen dan mannen.
Zij laten zien aan wie kan vliegen,
niet als een vogel
maar als een vogel die uit een vogel
gehaald wordt en weer teruggezet.
(p. 10)
In deze bundel gebruikt Wijnberg vaak de directe rede, alsof de dichter in tweespraak gaat met zijn onderwerp. In het gedicht 'Vogelmeisje' is niet duidelijk of de droefheid de 'ik' of het meisje betreft. Degenen die zoeken zijn, ondanks hun schreeuwen en huilen, niet te horen:
'Waarom ben je zo bedroefd?'
vroeg ik aan haar of zij aan mij.
'Omdat wie mij zoekt
komt als ik er niet ben
en schreeuwt en huilt
omdat ik niet te vinden ben;
ik kan het niet horen
en het maakt mij bedroefd.'
(p. 3)
Uit 7 (2003)
In 2003 verscheen de verzamelbundel Uit7, waarin gedichten uit de eerste zeven verschenen bundels zijn opgenomen. Wijnberg heeft deze verzamelbundel zelf samengesteld. Hij licht daarbij in een nawoord toe dat ongeveer de helft van de bundels is opgenomen, omdat hij over een aantal gedichten achteraf niet meer zo tevreden is. 'Vooral in de eerste twee bundels probeerde ik nog af en toe uit of ik de gedichten niet eenvoudiger en krachtiger kon maken door alle niet onmisbare interpunctie en hoofdletters weg te laten. Later leek mij dat dit doel, tenminste in mijn gedichten, het beste gediend werd door met interpunctie en hoofdletters zo veel mogelijk om te gaan zoals in proza gebruikelijk is'.
Eerst dit dan dat (2004)
In 2004 verscheen Eerst dit dan dat. Deze bundel is heel anders samengesteld doordat de thema's in elkaar grijpen. Het gaat hierin over stilte, beschouwing, over lezen, over schrijven, over het dagelijks leven en muziek. De bundel bevat veel gedichten die verwijzen naar Chinese dichters. Vooral uitgewerkt zijn Su Dongpo, Tao Qian en Du Fu. Het zijn bijna korte verhaaltjes met de activiteiten van de betreffende personen als uitgangspunt. Het ideale gedicht beschrijft Wijnberg in 'Su Dongpo'.
Een gedicht moet over iets gaan: anders kan iemand niet zeggen
of het gedicht overbodig is als hij kan zijn waar het gedicht over gaat.
Wat hij kan zeggen, wat in zijn hart is: een gedicht als het groter is dan het ander,
teleurgesteld als het geen goed gedicht is.
Een ander kan de woorden die te groot en te klein zijn
vergeten als ballen die hij kort na elkaar hoog in de lucht gegooid
heeft
(p. 7.)
Hoe de beide dichters leven wordt uiteengezet in 'Su Dongpo, Tao Qian'.
Tao Qian wordt dronken,
weet niet wat hij daarna moet doen.
Su Dongpo zegt over Tao Qian:
als hij gedronken had kwamen de woorden vanzelf.
Daar staan ze en daar staat hij,
zijn kleren in haast binnenstebuiten aangetrokken.
(p. 21)
Ook geestelijk-spirituele leiders zoals Jezus (Christendom), Roemi (grondlegger van het Soefisme), Dogen (Japans Zenboedist) en Juan de la Cruz (Katholieke heilige) komen in de teksten aan de orde. Soms lopen de gedichten bijna in elkaar over, zoals bij een cyclus. Dat is het geval met het gedicht 'Stil' dat eindigt met de regel 'Dat is zo stil als ik kan zijn.' Het gedicht dat op de aangrenzende pagina staat draagt als titel 'Verder is het hier leeg en stil' en begint met een regel over Jezus die zich afvraagt of hij aan een kruis hangt. De pagina daarna bevat een gedicht over Jezus, die 'meegesleept is' naar 'leeg en stil'. En daarop volgt een gedicht over Juan de la Cruz (in Nederland bekend als Jan van het Kruis)die een tekening maakt van Jezus aan het kruis.
Wat doet de kleine monnik?
Een tekening maken van Jezus aan het kruis
en het papier vastspijkeren aan een houten kruis.
Wat voor werk krijgt de kleine monnik?
Doen wat hij snel kan doen.
Stil zijn kan niet
en ondertussen neemt Jezus hem alles af
wat hij van Jezus kan hebben.
(p. 53)
Zo haken de diverse gedichten in elkaar. Enige pagina's verder zet Wijnberg Maria en Socrates in twee gedichten naast elkaar. Het lijkt of Wijnberg een eigen universum schept, waarin alle belangrijke leiders op hun gebied kunnen figureren, maar er ook buiten kunnen treden in dialoog met hun omgeving.
Liedjes (2006)
In 2006 verscheen de bundel Liedjes. Vierenzestig van de achtentachtig gedichten hebben de titel 'Liedje'. Veel van de 'liedjes' gaan ook over de liedjes zelf of het schrijven daarvan. Bijvoorbeeld in 'Liedje':
Naar een liedje luisteren
totdat het afgelopen is,
ook als ik plotseling iets kan doen.
Ik kan goed luisteren
naar wat ik niet goed kan onthouden,
ik wilde dat het langer duurde.
Omdat ik toch geen liedje kan maken;
ik kan veel onthouden,
maar niet hoe iets te doen.
(p. 89)
De 'liedjes' zien eruit alsof ze daadwerkelijk gezongen zouden kunnen worden. De regels en de strofen zijn kort. De 'liedjes' gaan over allerlei onderwerpen. Het volgende 'Liedje' gaat bijvoorbeeld over hoe mensen kunnen veranderen:
Toen hij terugkwam
was hij zoals er weinig zijn,
dat had hij geleerd,
ergens op weg.
Maar hij kan zijn eigen liedjes
beter niet zingen,
toen ik hem hoorde
was het alsof hij wachtte.
Want zingen is
zijn werk niet,
hij kan dat beter
aan anderen overlaten.
Toen hij wegging
was hij als zoveel anderen,
toen hij terugkwam
was hij zoals er weinig zijn.
Als iemand kan
wat hij ergens geleerd heeft
moet hij werken
voor iemand anders.
(p. 14)
Wijnberg beschrijft hier hoe iemand terugkomt van een reis en door de thuisblijvers anders wordt bekeken. Hij is anders geworden, hij heeft dingen geleerd, en wordt daarom achterdochtig benaderd.
Sommige gedichten uit Liedjes lijken dialogen. Maar het is de vraag of het echte dialogen zijn. Door het ontbreken van leestekens lopen de stemmen in elkaar over. Bijvoorbeeld het gedicht 'Ik weet het':
Je wilt hier weg.
Want hier maken ze alle konijnen dood.
Maar je bent toch geen konijn.
Probeer ze dat maar eens uit te leggen.
Vanwege de konijnen gaat het niet.
Nee, vanwege jou.
Waarom vanwege mij.
Waarom vanwege de konijnen.
Als een woest konijn op je af rent.
Doen alsof je dood bent.
Ik weet dat, jij weet dat.
Maar weet het konijn het ook.
(p. 12)