Frans Kuipers en de kritiek

Kritiek 1965-2004

Frans Kuipers debuteerde in 1965 met de gedichtenbundel Zoals wij, waarvoor hij de Aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars ontving van de gemeente Eindhoven. In de jaren daarna verschenen nog enkele bundels bij dezelfde uitgeverij: Opwenteling. Kuipers poëzie kreeg in die tijd voornamelijk aandacht van Brabantse en Belgische recensenten. De laatsten gaven uiting aan hun waardering door hem de Yang Poëzieprijs toe te kennen voor Een toerist in Atlantis (1980). Na een periode van ziekte maakte hij in 1997 een come-back met de bundel Wolkenjagen. Vanaf dat moment lieten ook critici in de landelijke dagbladen hun mening horen over Kuipers' gedichten. Hij werd genomineerd voor de C. Buddingh'-Prijs en de Paul Snoek-Prijs. Nu prijkt hij met maar liefst negen gedichten in Komrij's bloemlezing van de Nederlandse poëzie.

Adriaan Maas schreef in De stem van 27 februari 1965 dat hij grote bewondering had voor het beeldend vermogen dat de dichter in zijn debuut ten toon spreidde. Hij geloofde dat Kuipers een belangrijk dichter zou worden en prees ook zijn taalgebruik: 'In zijn vrije verzen, die ritmisch vaak bijzonder knap zijn, is geen nieuwlichter of herrieschopper aan het woord, maar een dichter met een moderne levensopvatting, een progressief denker'. De recensent in Het parool (23 oktober 1965) kon echter weinig 'eigens' ontdekken: 'het zijn verzen van een gevoelige jongen die de nodige poëzie gelezen heeft en de taal ook wel met een zekere sensibiliteit hanteert, maar voorlopig niet verder komt dan tot een aantal vrij geijkte variaties op vrij geijkte thema's'.

De andere bundels die voor 1980 verschenen, werden eveneens met gemengde gevoelens ontvangen. R.C. van der Veen noemde in De Amersfoortsche courant van 26 augustus 1978 de gedichten in Gottegot & bubble up cliché en inhoudsloos. Maar ook Kuipers zelf is kritisch over zijn oude werk. 'O, er staan goeie regels in en zelfs soms een goed gedicht, maar de bundels van toen zijn voor mij niet meer dan een bron waaruit ik naar hartelust mag putten bij schrijven van nieuw werk', zegt hij in een interview met Jace van der Ven (Eindhovens dagblad, 6 maart 2004).

Over Wolkenjagen waren de critici het meer met elkaar eens. In De morgen van 12 maart 1998 was het Koen Vergeer die lovend over de bundel schreef: 'In korte heldere zinnen, vaak nevengeschikt of aaneengeschakeld tot opsommingen en herhalingen, en met een ruime dosis rijm en ritmiek laat Kuipers zijn uitvindingen, zijn woordbrouwsels en orakels tot leven komen'. Rob Schouten was in Vrij Nederland (14 maart 1998) iets minder uitbundig en noemde Kuipers bescheiden, maar desalniettemin 'pretentieus': 'Iets als: wij dichters zijn niet van deze wereld, wij dromen, wij kijken anders'. Uiteindelijk was zijn oordeel toch positief: 'Een hele bundel zonder opstand, en zoeken naar een bezield verband, zonder zwaarte en existentieel getob, maar vol elan, taalvreugde en (misschien wel postmodernistisch te noemen) ontvankelijkheid voor het bestaan'.

Peter de Boer vond de 'sterke lyrische gedrevenheid' van de dichter in De tafel van wind bewonderenswaardig, maar hij noemde hem 'in de eerste plaats een plastisch dichter' (Trouw, 30 juni 2001). De levensvreugde die uit Kuipers' gedichten klinkt, beviel De Boer wel, maar over zijn zelfreflecties was hij minder te spreken: 'Vaak, te vaak, vervalt Kuipers in dit soort zelfportretjes, die feitelijk een vorm van zelfrechtvaardiging zijn. Het is een vorm van schaduwboksen die deze poëzie helemaal niet nodig heeft'.

Antjes lied en andere gedichten werd even wisselend ontvangen als zijn eerdere werk. Volgens Arie van den Berg in NRC Handelsblad (22 augustus 2003) had Kuipers met zijn laatste bundel 'definitief zijn register gevonden'. 'Woordenaar' (de titel die de dichter zichzelf gaf) en 'bakerrijm' waren naar zijn mening de beste typeringen voor Kuipers' poëzie. Van den Berg besloot: 'In Antjes lied en andere gedichten gaan poëtische hartstocht en precisie wonderwel samen. Dat is intrigerend, verrassend en bij tijden verbluffend'.

Het was wederom Peter de Boer die zijn bedenkingen had. In Trouw van 30 augustus 2003 vergeleek hij Kuipers vanwege zijn 'wereldverzaking en levensblije onthaasting' met 'positivo's pur sang', Peter van Lier en Mark Boog. Hij betitelde de gedichten als 'moderne Wanderer-lyriek'. Zijn bezwaren golden de vluchtigheid waaraan volgens hem zelfs poëzie niet ontkwam: 'De voorstelling is zo hyperbolisch levensblij, ook wat de rare woordvormingen ('minnenachtelijk') en de overmatige binnenrijmen betreft, dat de kwellende kortstondigheid ervan bijna niet uit kan blijven'. Het waren uiteindelijk de hersenspinsels van Kuipers die De Boer over de streep trokken: 'alleen al omdat ze de stilte, het vluchtige en nauwelijks opgemerkte vieren in soms de "augustusgoudste" bewoordingen. En dat is taal die je buiten de poezie nooit tegenkomt.'

 

Kritiek 2005-heden

Het Nergensgesternte verscheen in 2005, een jaar nadat negen van Kuipers' gedichten werden opgenomen in de welbekende bloemlezing van Gerrit Komrij. Mede hierdoor kon Kuipers' werk sindsdien op meer aandacht en waardering van de critici rekenen. Joop Leibbrand bijvoorbeeld schreef voor Meander (28 augustus 2005) het volgende: 'Om onbekende redenen miste ik zijn bundels en hoezeer ik daarmee Kuipers en mezelf tekort deed, blijkt uit dit nieuwe werk.' De aantrekkingskracht van Kuipers' gedichten bestond volgens Leibbrand uit ‘een origineel, eigenzinnig dichterschap’. Het kenmerkende taalgebruik van Kuipers werd door Leibbrand 'een feest op zichzelf' en 'geen kunstje. Een verrijking' genoemd.

Ook Peter de Boer was overwegend positief over Het Nergensgesternte. In Trouw (27 augustus 2005) verscheen deze beoordeling: 'Levensblij en toch min of meer nihilistisch is de poezie van Frans Kuipers. Het is deze paradoxale mix die voor een deel de aantrekkingskracht van zijn gedichten bepaalt. Maar zeker zo aantrekkelijk is zijn woordgebruik, dat opvalt door talloze ongewone, beeldende samenstellingen.' Vooral deze laatste zin is opmerkelijk, aangezien De Boer het twee jaar eerder nog had over 'rare woordvormingen.' Kuipers' gedichten leken traditioneel, maar slaagden er volgens De Boer in 'het beste uit de traditie te halen: fraai binnenrijmend, opgefleurd door een ijzersterke plastiek en geheel eigentijds in hun originele dictie.'

Er waren echter ook minder lovende commentaren, zoals die van Bert Kooijman in de Poëziekrant (augustus/september 2006). Kooijman stoorde zich vooral aan Kuipers' taalgebruik: 'de gezochte neologismen, de omvangrijke tangconstructies en de merkwaardig geconstrueerde zinnen.' Dit alles was volgens Kooijman niet bevorderlijk voor de duidelijkheid van de bundel: 'Kuipers gaat in een aantal gedichten over de grens van het begrijpelijk taalgebruik heen, zodat er nonsensregels en –strofen ontstaan.' Kooijman verbaasde zich over de positieve kritieken van anderen: 'Bloemlezers zien, evenals hun collega Komrij, blijkbaar positieve aspecten in de poëzie van Kuipers, eerder en meer dan ik hier heb kunnen ontdekken.'

In De Groene Amsterdammer (28 september 2007) werd Het illuseum van Hersenheim besproken door Erik Jan Harmens. Opvallend aan deze bundel was 'de ongrijpbaarheid van zijn gedichten. Ze zijn modern noch ouderwets, ze zijn lyrisch noch postmodern en persoonlijk noch geëngageerd. Het zijn eenvoudigweg Kuipers-gedichten.' Kuipers droeg zijn eigen stijl nadrukkelijk uit en gold hierdoor volgens Harmens als 'een leeuw tussen de lemmingen.' Toch had Harmens enkele kritische kanttekeningen bij de inhoud: 'Het zijn nogal droevige observaties, vol verlangen, bitterheid en verlatingsdrift, geserveerd op een bedje van pseudo-optimisme,' geschreven door 'een man die soms zijn eigen grenzen niet kent.'

Stijn Ekkers schreef in de Poëziekrant (november/december 2007) een recensie over Het illuseum van Hersenheim. De kenmerkende stijl van Kuipers, bestaande uit 'talloze neologismen, samentrekkingen en woordgrappen,' kon Ekkers wel bekoren: 'Deze bundel toont woordscheppingskunst van het niveau H.H. ter Balkt.' Bovendien was hem de veelzijdigheid van Kuipers' stemgeluid opgevallen: 'Die is fris, speels, monter en onpeilbaar droevig tegelijk.' Uit enkele gedichten weerklonk een diepgewortelde eenzaamheid, maar volgens Ekkers had ook dat zijn charme: 'Wat je dan beluistert, is "bedelaarskoningenmuziek" van een dichter op een eiland, alleen met zijn woorden.' Anders gezegd: 'Deze dichter mediteert met woorden.'

In 2009 verscheen Wolkenherdersliederen en Joop Leibbrand wijdde hier in Meander (24 mei 2010) een recensie aan. Leibbrand bewonderde Kuipers' 'grote gedrevenheid, vanuit een persoonlijk engagement dat haast van profetische allure is.' Onder deze gedrevenheid ging echter 'een grote nuchterheid schuil, die alles te maken heeft met de wijze waarop hij tegen de wereld en zijn eigen plaats daarin aankijkt.' Met deze laatste opmerking verwees Leibbrand naar enkele citaten van andere dichters die Kuipers in zijn gedichten verwerkte: 'Kuipers lijkt het nodig te hebben, omdat hij van aanvang af slechts een “man in de marge” is.' Desondanks was Leibbrand lyrisch over Wolkenherdersliederen: 'Een overrompelende bundel. Rijk, warmbloedig, geëngageerd.'

Fleur de Meyer gaf in haar bespreking van Wolkenherdersliederen, verschenen in de Poëziekrant (november/december 2010), blijk van waardering voor Kuipers' 'knappe taalgebruik en melancholische sensibiliteit.' Verderop in de recensie sprak ze over 'taalvreugde en lyrische plasticiteit.' De Meyer was vooral te spreken over het feit dat Kuipers zijn gedichten zodanig formuleerde dat ze niet bedekt werden 'onder de loden mantel van het hermetisme. De boodschap is helder en herkenbaar en vervalt niet in meligheid.' Deze omgang met taal en de 'heldere, positief ingestelde lyriek' verleidden De Meyer tot een positief eindoordeel: 'Wolkenherdersliederen is een aanrader.'

Nadat de bundel Molwerk in 2014 verscheen, werd Kuipers ontdekt door Guus Middag van het NRC Handelsblad (21 maart 2014): 'Ik wist niet veel van de dichter Frans Kuipers. Maar ik sloeg zijn nieuwe bundel, Molwerk, op - en hij beviel me meteen. Een dichtertje!' Deze karakterisering sloeg met name terug op Kuipers' voorliefde voor neologismen: 'De woorden ontstaan ter plekke, zo lijkt het, in een dichterlijke roes: "zomeraltijds tjilpebeestjes", "vliegevlugvonkjes."' Middag had echter ook zijn kanttekeningen: 'Soms is het eenvoudigweg niet goed te volgen, als Kuipers opgaat in zijn lyrische bevliegingen en zijn eigen taal.'

In Awater (zomer 2014) verscheen een bespreking van Molwerk door Rutger H. Cornets de Groot. Deze plaatste zijn vraagtekens bij de door Kuipers gekozen thematiek, de verbazing over de wereld om zich heen: 'Hij kan alleen terugdeinzen voor het "stomwonder". Precies dat onvermogen wordt door Kuipers gethematiseerd.' Dit was volgens Cornets de Groot niet de bedoeling: 'Je kunt als dichter niet zeggen dat iets subliem is en je vervolgens verontschuldigen; de ervaring moet worden overgebracht.' Cornets de Groot had wel lovende woorden over voor het 'oprecht en getuigend dichterschap, even bescheiden als trots en dankbaar voor "het cadeau gekregen al."'