De gedichten van Erik Jan Harmens, 2002-2012

Vooromslag van de Erik Jan Harmens, In menigten (2003)

In menigten (2003)

In 2003 verscheen bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de debuutbundel van Erik Jan Harmens In menigten. Het motto 'I may not sound too clear, because I am holding a flashlight between my teath' is een uitspraak van de astronaut John L. (Jack) Swigert Jr. (1931-1982) in een gesprek met NASA bij problemen tijdens de vlucht van de Apollo 13 in april 1970. De bundel zelf valt met de deur in huis en blaast meteen stoom af:

ik dumpte haar niet maar liet 'r bederven als hartige taart

of beter gezegd ze stierf

reed ik daarnet nu iemand voor z'n knikker of niet?

In het gedicht plaatst Harmens complexe woorden als 'intiniraries' tegenover vertrouwder woorden als 'schroevendraaiers' en laveert hij van platvloersheid naar paniek. In het openingsgedicht lijkt het er bovendien op dat er een omgekeerde tijdrekening wordt gebruikt, van ongeluk naar opdringerigheid en verder naar het verschonen van luiers, eindigend in de baarmoeder?

het werd stil in die zin dat niemand sprak

en er ook geen oorlog uitbrak


(p. 7)

In 'De daad' is ook zo'n verwarrende verschuiving in betekenis en verbanden werkzaam, waarbij de ik-persoon van klusjesman tot dichter wordt:

ik kan nog steeds geen schroef van een moer onderscheiden

ik boor maar wat onbeholpen in een wand

ik kit het dak van een huis waar ik niet wil wonen

en toer door het land met mijn waterpomptang

Hij grijpt een mug beet die op zoek naar het licht is en zegt dat hij op zoek is naar 'u', de lezer dus:

káffer

lezer van dit gedicht

weet u zeker dat u het nachtlampje wilt uitknippen?

(p. 8)

maar dat wordt voor de lezer gedaan, want dit was de laatste regel van het gedicht. De bundel van Harmens begint zo op een tamelijk agressieve toon. We verkeren dan ook in een wereld waar niet alles van harte gaat:

ik aaide de kat te hard naar je zin

maar ik zag er mijn ex-vrouw in


(p. 9)

Het is bepaald niet een wereld van mooie dromen, meer een van de harde dagelijkse realiteit:

oh boze droom neem een detour blijf lang weg

brr het is koud en ik wil iets tegen me aan

een kussen

de kip die draait in je grill

een dubbelloops met demper

je dikke billen in je Diesel


(p. 9)

Een wereld kortom waarin bloempotten en snelklaarmacaroni op gelijk niveau verkeren als geweren en gebibber. De taal is spreektaal:

sh-sh-beng! zeg me niet dat alles goedkomt

ik weet dat het waar is het vréét aan me!

sh-sh-beng! spreek nog eens diezelfde

vaderlandslievende woorden


(p. 10)

Spreektaal waarin herhalingen de voordracht ondersteunen:

oh boze droom neem een detour blijf lang weg

(p. 9, p. 10 èn p. 11)

Voorin de bundel is een gedicht met de titel 'Nee! niet in die kamer komen!'. In die kamer ligt zijn vader op sterven:

bedenk vast wat laatste woorden

die ik op kan nemen in mijn rede

dat je zo gewoon bent gebleven

en niemand weet waarom


(p. 12)

Dit gedicht krijgt een pendant tegen het slot van de bundel, waar een identiek getiteld gedicht staat, maar in die kamer ligt 'mijn liefste'. Hij zegt dat hij af en toe een 'hardgekookt ei' in haar mond propt, maar dat er verder niet veel meer gebeurt:

ik ben nog niet bewusteloos dus drink nog wat

(p. 40)

en behalve bier komt dat neer op cognac, whisky, wijn, cider en jenever in verschillende gedichten. De titel van de bundel In menigten komt overeen met die van een reeks van vijf gedichten, waarin een biefstuk zo langdurig wordt gebakken,

dat-ie smaakte als een uitgedroogde kut

Onenigheid tussen de geliefden is het onherroepelijk gevolg ervan en natuurlijk zet de dichter het op een drinken:

je wilde dat ik bleef en ik bleef

ik werd geacht te huilen dus dacht ik aan joden


(p.14)

Iedereen stoort zich aan iedereen, de dichter hekelt het lawaai van duiven, dringt zich in een volle tram aan willekeurige mensen op, stelt voor de hand liggende vragen. Tot de dichter onder een vreemd bed ontwaakt van een vrouw met een broekrok. Later komen ze elkaar tegen in de Raadhuisstraat, hij roept haar aan:

weet je nog het trappenhuis

mijn duimen op je slokdarm


(p. 16)

Waarna hij een welgemeend kledingadvies geeft:

ik vond je trouwjurk mooi maar ik had er een string

onder gedragen of gewoon lekker in je blote pruim


(p. 17)

Het is in het vervolg van het gedicht duidelijk dat hij de vrouw niet kan missen. Maar ook dat hij niet wil dat ze hem verandert:

waarom dwong je me te nippen van de jenever zo

bovenmatig dat ik moest overgeven en walgde van

die jij wilde dat ik was

Al het huishoudelijke dat hij uiteindelijk aanpakt mislukt. Ten einde raad drukt hij een kussen op het gezicht van de vrouw:

ik heb een kussen op je gezicht gedrukt maar losgelaten

voor een laatste puf waarna je blèrde om de tijd die je niet had


(p. 18)

Maar hoe serieus nemen de vrouwen hem? In meerdere gedichten komt een haat-liefde verhouding met vrouwen naar voren, zoals duidelijk al blijkt uit soms opvallend lange titels, zoals:

Als ik mijn vrouw doormidden zaag heb ik er twee

Hoe heftig in deze relatie wordt gestreden, maar ook hoe mat het daarna kan zijn blijkt uit:

je riep om hulp maar je keel produceerde geen geluid

dus ademde het maar wat

je viel maar ik raapte je niet op

ik weet niet precies waarom

het kwam er gewoon niet van

(p. 19)

Op onnadrukkelijke wijze relativeert de laconieke toon al dat gevecht en gesteggel. Maar al zijn relaties lijken verstoord en kunnen tot lastige misverstanden leiden, vooral in bars:

steeds als ik een Koninck bestel verstaat de barman tonic

(p. 20)

Het aan elkaar haken van totaal verschillende begrippen is voor Harmens geen punt. In het gedicht 'Ik schrijf je dit vanaf een brits' gaat het over de schutting, tuinen, onkruid, tegels, bombarderen, cadeautafel, Poolse serveerster, attachement, tranen, bierplas, steekwonden, kut, ascetische gelaatstrekken, vuurwapengevaarlijk, yell, aansteker, elmorode wangen, pinoblauwe lucht en 'de trigger van de tijd'. Het eindigt bezwerend met:

wij zijn zo mooi als ik wil dat we zijn en ik wil dat we lelijk zijn

(p. 23)

Af en toe neemt de fantasie het over. Wat is bezit nu helemaal?

het is ook niet moeilijk om orang-oetangs te bezitten

je gaat naar Artis

zoekt de kooi

spreidt je armen en roept

dit is allemaal van mij

(p. 26)

Vroeger was de dichter gehoorzaam:

ik ben 2 jaar oud en ik hou mijn mond de hele dag open

als iemand zegt doe je klep dicht dan doe ik mijn klep dicht

Als hij later op een boek zal prijken, dan is dat wel anders, het kijken kan alvast geoefend worden:

vervolgens staar ik als op een achterflap in het niets

want of ik nu praat of niet men hangt toch wel aan mijn lippen

(p. 31)

De clown duikt weer op in dit gedicht, de toeschouwers moeten geamuseerd worden. Opvallend zijn de woorden die hij met elkaar in verband brengt in dergelijke gedichten. Vreemde woorden als kliko, clicklaminaat en chin worden zonder omhaal gebruikt. Misschien staat 'chin' voor Chinees eten, dat althans suggereert de strofe:

witte wijn drinken

je maag omkeren

en weer chin


(p. 31)

De terugkeer van de jeugd en letterlijk de terugkeer van het eten in de dronkenschap. Zo is er de ervaring van spoken in de nacht:

maar dan dat wachten op het spook

of op iets anders dat de gang naar de vloer rechtvaardigt

een infarct

een gebed

een pistoolschot

lenzen

(p. 35)

Een absurd einde aan een grimmige tekst, waarin het enige spook de ik-persoon zelf is die op zoek moet naar zijn contactlenzen onder het bed. De dichter voelt zich niet altijd door anderen erkend:

je kunt ook niets roepen en zoals ik dromen en zwijgen

waarop de anderen oordelen dat je hautain of gereserveerd

of verlegen of dronken bent


(p. 36)

En als er andere dichters ter sprake komen, is het een soort literatuur die minder eenvoudig te volgen is dan zijn eigen poëzie:

ik heb het schilderwerk op het plafond bestudeerd

ik heb een vlieg gevolgd die hetzelfde deed

ik heb een gedicht gelezen van Paul Verlaine maar ik geloof niet

dat ik er ook maar een woord van begrepen heb


(p. 36)

Dit is een gedicht over iemand die uit beleefdheid meedoet met de anderen, maar in feite interesseert zijn omgeving hem niet, omdat men zijn mogelijkheden en fantasieën niet kan zien. In het gedicht Rechaud komt hij - zoals gebruikelijk bij Harmens - fiks uit de hoek over seks:

ik krijg nog steeds niet echt een harde van je

maar ik doog je je mag blijven

Uiteindelijk volgt een opwindende vrijpartij, in cider gedoopt, en valt er weinig meer te zeggen. Als deze dichter romantisch is, dan is het in elk geval een zakelijke, eenentwintigste-eeuwse romantiek:

ik giet wat cider in je bilspleet als je slaapt

ik kan niet zeggen dat dat me onberoerd laat

als je het niet erg vindt laat ik deze zonsopgang even aan me

voorbijgaan

wat moet ik erover schrijven?

oh zon? oh op?

Ze vatten een ander plan op:

ga liever met me uit eten

en dan steeds als de ober vraagt

of we al een keuze hebben gemaakt

zeggen

we weten het nog niet

(p. 37)

De (gedroomde?) tuinfeesten zijn niet als de tuinfeesten van de dichter M. Nijhoff. Ze zijn niet weemoedig, maar worden pas echt gezellig als de dichter ter plaatse is:

niemand sprak me aan vanwege mijn air

of misschien ook omdat ik bloot was

of omdat ik het hoofd van de gastvrouw minutenlang

onderhield in de bowl

Harmens schuwt de retoriek niet. Hij laat de aarde schudden, maakt angstige onderaardse uren mee en ziet het leven in een film voorbijgaan. Vervolgens doet hij dit alles teniet met een relativerend

boe hoe hoe

(p. 44)

In het vijf pagina's lange gedicht 'Redial' wordt zijn leven als een film teruggespoeld, met kleine schokjes. Drank, schrijven, ambities, seksualiteit, droom en het normale leven, alles komt in dit gedicht bijeen.

bij wie je 'm erin stak en bij wie niet

en waarom bij die en die wel en waarom bij die en die niet


(p. 45)

Dan moet uit alle mogelijkheden de beste worden gekozen:

liever iets dan niets

liever een half dan nul

liever nul dan min één

liever min één dan min tien


(p. 46)

en:

liever jouw hand in m'n broek dan mijn eigen hand in m'n broek

liever mijn eigen hand in m'n broek dan géén hand in m'n broek


(p. 47)

Alles is relatief:

als jij A zegt zeg ik B

niet omdat dat ergens toe leidt

maar gewoon

uit automatisme


(p. 47)

Waarom schrijven?

ik schrijf omdat ik 's nachts soms in ademnood wakker schrik

en mezelf dan zo uniek en enig vind

dat ik alles noteren moet dan wel mezelf wegcijferen moet

en ik wil mezelf niet wegcijferen omdat níemand dat doet


(p. 48)

De vraag is wel of hier de dichter zelf aan het woord is of dat hij hier een ander aan het woord heeft gelaten. De vele mensen die hij ontmoet in zijn gedichten weerspiegelen misschien het drukke leven van de slam dichter die van Tilburg naar Groningen en van Den Haag naar Utrecht reist om op te treden. In het laatste gedicht uit de bundel komt de dichter - onder invloed - op de meest bizarre plaatsen.

ik vroeg de chauffeur waar ik was

maar hij kwam niet verder dan eindpunt

Daar zit hij niet op de wachten, maar op een bemoedigend woord, misschien uit zijn eigen kraam of uit de lucht geplukt:

thuis wachtte ik op woorden

en toen ze niet kwamen zat ik ze na met een spies


(p. 51)

De gedichten werden niet alleen veelvuldig voorgedragen, sommige gedichten verschenen ook eerder in tijdschriften. Harmens publiceerde bijvoorbeeld in De brakke grond en Krakatau en er verschenen ook veel gedichten op internet, zoals in het online tijdschrift Rottend staal. Zoals de dichter het onomwonden en klipklaar formuleert:

liever een kutgedicht dan géén gedicht

(p. 46).

Vooromslag van Erik Jan Harmens, Underperformer (2005)

Underperformer (2005)

In 2005 verscheen de bundel Underperformer. Deze bundel gaat zowel over presteren als over falen en kenmerkt zich door straattaal maar ook door de taal van gesjeesde zakenmannen. De stijl is hypermodern; de regels lezen als kroeggedachten gesmeed van heldere taal. De dichter gaat zelfs zo ver om statistieken over het aantal leestekens en woorden op te nemen. De bundel opent met de veelzeggende afdeling'Hmpf',een uitroep die op onverschilligheid duidt, geschreven in opdracht van literatuurfestival De Wintertuin(link is external) in 2002:

streber

lathooglegger

outperformer

ik laat een brief met instructies voor je achter

daarin staat hoe hoog het vuur voor de soep moet

bewaar de instructies goed

ik lig nu in de branding van ik zeg niet welke zee

(p. 9)

Dit openingsgedicht is een aanklacht tegen de uitslover, die wellicht briljant is, maar in het huishouden zeker niet uitblinkt. De ik-figuur, die met de noorderzon is vertrokken, is teleurgesteld en geeft weer een drietal namen aan diezelfde uitslover:

loser

handdoekwerper

underperformer


(p. 10)

Tussen deze twee uitersten van uitsloven en teleurstellen speelt de bundel zich af.

Het vervolggedicht in de afdeling ‘Underperformer’ spreekt ook iemand aan, dit keer een moeder:

maak je geen zorgen moedertje

je kind maakt het goed

het zit op dwarsfluitles

en betaalt trouw de contributie

alleen gaapt-ie als het nacht wordt naar de maan

hij fotografeert ‘m niet en hij stelt er verder geen vragen over


(p. 13)

Deze regels stellen allesbehalve gerust. Er is blijkbaar iets vreemds aan het kind; hij of zij doet mee aan het leven, maar is niet echt geïnteresseerd. Zelfs de maan beweegt het kind niet tot nader onderzoek.

Het volgende gedeelte draagt de titel ‘Outperformer, een gospel’ en bezingt hoe de uitdagingen van de moderne tijd worden getrotseerd met allerhande verdovende middelen:

de midazolam

de morfine

de rocuronium


(p. 39)

Een vergelijkbaar drietal van verdovende middelen komt terug als refrein in de gehele gospel. De spanningen van het leven worden tegengegaan met deze middelen, maar de bezwering met medicijnen is nooit helemaal succesvol:

de neten kleven aan mijn hoofdhuid

ik heb geen zin om ze te duiden

lef legt het af tegen sales

kasstroom wint altijd van ween


(p. 45)

De ik-figuur in dit gedicht, een ‘chief financial officer’, is liever lui dan moe en komt ongewassen naar zijn werk. Het gejammer heeft uiteindelijk geen invloed: de kasstroom (winst) komt altijd weer op gang.

Op de gospel ‘Outperformer’ volgt de afdeling ‘Grmbl’. In het eerste gedicht uit deze afdeling noemt iemand zich een paaldanser:

ik ben een volleerd paaldanser

dat dank ik aan de cursusleidster rouwverwerken voor gevorderden

alles was seks haar overheadprojector haar whiteboard haar

markers haar kutgekopieerde readers te dik voor het nietje

uitwaaierend als pamfletten uit een helikopter over de hoofden

van een bevrijde bevolking


(p. 49)

De ik-figuur probeert blijkbaar een verlies te verwerken. Hij zet zich echter af tegen een cursusleidster, die in geestdodende therapiesessies het verlies bespreekbaar wil maken.

De bundel eindigt met een ‘Slotgebed’, waarvan deze regel de gedichtendagprijs 2006 heeft gewonnen:

wat ik eigenlijk wilde zeggen is ik wil niet dat deze dagdromer gekooid

(p. 53)

Deze zin is fragmentarisch zoals een gedachte. Deze stijl zet zich voort in een zeer uitgebreide woordenstroom, waarin net als in de titels van de afdelingen (zoals ‘grmbl’), soms de klinkers wegvallen:

wat ik niet had moeten zeggen is dat soms alles in mijn handen

vrschrmplt het dienblad met shooters mijn lege portefeuille mijn zoon

die wegkijkt mijn aangevreten vader en de warmebroodjesnonfictie


(p. 54)

Deze gebrekkige woordenstroom weerspiegelt de warrige geest van de underperformer. Net als de outperformer, die meer presteert dan gewenst, wijkt de underperformer sterk af van de norm.

In 2007 publiceerde de dichter in Deus ex Machina (nummer 122) een variant van ‘Verkeerde raadhuizen’ (1986) door H.H. ter Balkt.

Het gedicht opent direct met een verwijzing naar Ter Balkts beroemde bundel:

Je weet pas dat je in een verkeerd raadhuis zit

Als je er zit; had je rechtsomkeert gemaakt dan

Had je het goede raadhuis verlaten.


(p. 38)

Terwijl Ter Balkt beschrijft dat er geen goede raad bestaat, dicht Erik Jan Harmens dat goede raad soms vermomd is als slechte raad.

Vooromslag van Erik Jan Harmens, Gospels en psalmen (2008)

Gospels en psalmen (2008)

In 2008 verscheen Gospels en psalmen, een titel die doet denken aan kerkdiensten, maar zich vooral bedient van popcultuur en straattaal. Ondanks de felle woorden, richt de biddende in de gedichten zich tot een soort God, slechts aangeduid met de initiaal 'g'.

De bundel opent met een 'eerste psalm', waarin een man als een soort zombie thuiskomt en vervreemd is van zijn omgeving:

is de nacht al begonnen

is dit de nacht

er zijn nog lichten aan

er zijn nog gordijnen die niet zijn dichtgedaan

een ongelukkige fietst naar zijn huis maar herkent het niet

hij herkent zijn vrouw niet

en het kroost niet dat bakkeleit om wie op vaders knie

hij herkent zijn knie niet

(p. 7)

De dichter legt in Awater (winter 2009) uit dat een psalm 'zwaar en gedragen; heilig; onontkoombaar' is. Later in de bundel verwijst hij naar Psalm 23:4. De ik-figuur ziet God niet als mythisch, daarom is een aards antwoord (r.s.v.p.) wel gewenst:

al gaat mijn weg door een donker dal ik vrees geen gevaar want

   u bent bij mij maar rsv rsvp


(p. 25)

Tegenover de psalmen staan de swingende gospels. De lofprijzingen zijn echter niet gericht tot God, zo zegt Harmens in Awater (winter 2009): 'Het is zelfs zo dat ik op een bepaalde manier geloof, maar dan wel op een wel zo ontzettend rare manier, helemaal Harmens, dat is een geloofsgemeenschap met wereldwijd één aanhanger'.

Het gedicht 'geweigerde gospel', voorgepubliceerd in De Revisor van 2006 en later enigszins gewijzigd, is een ode aan Amsterdam. In dezelfde aflevering vanRevisor, verteltIlja Leonard Pfeijffer dat dit gedicht bestemd was voor de nieuwjaarsreceptie van 2009 voor de stad Amsterdam, maar op 'inhoudelijke gronden' werd afgewezen. De hoofdstad wordt beschreven als een Sodom & Gomorra dat dreigt te vergaan:

hij schrijft een prent voor een wildplas

macht is het saldo op je pinpas

amsterdam zuid snoozet terwijl noord oud casino vreet van

   bakker bart

de dam zakt in ’t rokin verdwijnt op cs geen trein een krater op

   ’t museumplein


(p. 21)

Een verwijzing naar de popcultuur is het jaren negentig nummer ‘Please Don’t Go(link is external)’ van K.C. & The Sunshine Band, waarvan het refrein in de titel voorkomt van het gedicht 'please don't go don't goooooohohohohoho i’m begging you to stay':

de microsoftpaintzon uitgegomd

ik wil niet zijn wie ik ben en ik wil met niemand ruilen

in je ene oog gloort angst in de ander niet

je bent zo laf als een badgast

er is geen reden voor paniek maar blijf op uw resort

doe voor niemand open als u binnen zit


(p. 39)

De regels geven een wrangere versie dan het lied, want de songtekst spreekt alleen van gemis. Het samengestelde woord 'microsoftpaintzon' geeft aan dat de zon niet aanwezig is, want zij is kunstmatig als in het programma Paint. Toch is de paniek relatief: de badgast zit dan wel op een gevaarlijke bestemming, maar in het resort is het veilig.

In het volgende gedicht, 'psalm van de dag', steekt de ik-figuur een tirade af. Het lijkt alsof de sleur niet echt wordt tegengegaan, maar uiteindelijk heeft het gedicht een boodschap. Het is niet nodig om continu bereikbaar te zijn om contact te onderhouden.

smoorverliefd op ongeborenen

ik spuw op hen die er niet meer zijn

outofofficereplydagen

de doden overvragen

een breuk kun je lijmen dit niet

zet iedereen op hold

en geen kát zal je verlaten


(p. 41)

Hoewel de bundel veel psalmen bevat, zijn het nooit bewerkingen in de trant van Martinus Nijhoff. Deze psalmen bezingen niet het hogere, maar blijven persoonlijk:

de gure wind die zegt dat ik besta

zal je achterlaten wanneer je de gordijnen sluit

hij zal je geluk brengen wanneer je de gordijnen voor eeuwig

   openhoudt

hij zal je dankbaar zijn boven en beneden


(p. 57)

Dit slotgedicht benadrukt de helende kracht van het bidden op een controversiële manier. Deze gebeden zijn niet gericht op een werkelijke God; ze bezingen eerder de zinloosheid van het leven.

Vooromslag van Erik Jan Harmens en Rick de Leeuw, Echte mannen scheiden niet (2012)

Echte mannen scheiden niet (2012)

In 2012 verscheen in samenwerking met Rick de Leeuw (voorheen zanger van de Amsterdamse rockband Tröckener Keks) de bundel Echte mannen scheiden niet. Het nawoord vertelt dat beide artiesten tegelijkertijd in een echtscheiding waren beland en troost bij elkaar vonden in een langdurige sms-wisseling. Na zeven jaar berichtjes over en weer verstuurd te hebben, kwamen ze uiteindelijk tot dit wrang ironische document over hun scheiding.

De bundel begint met ‘ik ben het’:

Ik kijk niet terug op die tijd met een loep

vergroot mini niet tot excessief

maar toen de pijn piri en onze gezinnen ontbonden

hield ik je vast in het donker

als wie ik liefhad maar nog niet kende


(p. 5)

Dit gedicht behandelt de pijnlijke situatie van een echtscheiding. De ik-figuur kijkt met weemoed terug op de huwelijkstijd, maar heeft een dubbel gevoel, dat hij vasthoudt in het gedicht ‘jongensdagen’:

Ik ken dat ontwaken niet

want de droom dendert door als migraine

Het geheim dat ik draag is een sprinkhanenplaag


(p. 21)

Deze regels beschrijven een ik-figuur die zijn voormalig huwelijksleven als kwellende droom ziet. Het mislukken van het huwelijk blijft hem achtervolgen als een insectenplaag.

De toon blijft echter niet weemoedig, want in het gedicht ‘lichaam en geest’ probeert de ik-figuur met man en macht Shakespeare na te doen:

Ik schreef veertig kutsonnetten

die gedist werden door bejaarde muppets in hun loge

toen pimpte ik ze tot ‘watten in mist’


(p. 28)

De bundel eindigt met het titelgedicht ‘Echte mannen scheiden niet’:

wat piekte werd gesmoord

wat kiemde werd vermoord

alleen wat ik niet zei werd gehoord

wij werd een drieletterwoord

het pad langs de diepte was zo smal het was geen pad

toen ik de deur achter me dichttrok voelde ik geen strop maar juist

een hand die losliet omdat het eindelijk kon


(p. 39)

Deze regels eindigen met de rijmwoorden ‘gesmoord’, ‘vermoord’, ‘gehoord’ en ‘drieletterwoord’. Dat eindrijm zet niet door en wordt abrupt afgebroken, als bij een scheiding.

Echte mannen scheiden niet biedt volgens de dichter ‘geen troost’, is ‘vilein’, ‘gemeen’, ‘verdrietig’ en speelt zich af op ‘zolderkamers’ met ‘flessen wijn’ (interview van Kim Coppes, YouTube, 13 augustus 2012).