De gedichten van Astrid Lampe, 1997-2009

Vooromslag van Astrid Lampe, Rib (1997)

Rib (1997)

Astrid Lampe debuteerde in 1997 met de dichtbundel Rib. Ze publiceerde ook gedichten in literaire tijdschriften, zoals De revisor, De zingende zaag, Surplus, Yang, de Poëziekrant en Tirade. In het algemeen bestempelden recensenten haar werk als bijzonder origineel, sterk associatief en ongrijpbaar. Hoofdletters, punten en komma's ontbreken, maar wel strooit Astrid Lampe rijkelijk met accenten op klinkers. Het kolderieke element voert af en toe de boventoon. Zoals in het gedicht 'Feestje':

de kamer donkert dulle plekken

met gasten die speels binnenlekken

en rappig glimmert het behang

en krul volbeitelt stuks de wang

mondeindjes túl-lú-pen als vazen

gulpen grauw groenfloerse wazen

al wat de fles, de geest zich spon

wurmt zich - gulpt op langs stijf sifon

gargouille

ZETEL scherm u hoog de oren

daar lam en blind hun rug gaan boren


(p. 9)

In dit gedicht met gepaard rijm staan veel ongebruikelijke woorden, wat het grappige effect verhoogt, vooral als het gaat over een feestje waarop gekust wordt met gestulpte lippen (de mondeindjes). In een ander, titelloos gedicht is een emmer alliteraties (beginletterrijm) en binnenrijm leeggegooid en lijkt klankassociatie de verbindende factor. Het gedicht laat een stoet van zeemanstermen voorbijgaan: breeuw, zekeren der lading, hoorn, brak water. Er wordt scheepgegaan.

van de onluistering een fluistering

jaagzeil vals vlagdrang

van voos vei een ego

genoopt het en dit keer

er eens bij te láten en

ín te binden van plooi zwaar

áf te vallen

het want geenszins de wind sterk

- stok - steigert van verlangen

fluit hoog hees droog

wat het

vréét om niet voortijds

niet éér de lading is gezekerd scheep te gaan

(en prat te staan)


(p. 15)

In het gedicht 'Sierroof/romantiek' knipoogt Lampe naar de neoromantici en de Tachtigers (met veel uitroepen en accenten) en naar Herman Heijermans, de schrijver van sociale drama's. Het begint met verlangen:

hóé zag ik uit naar jouw

donkeren der wolken, een sidd'rend, huiv'rend samenpakken,

ge-loof het ware avontuur is met

de bangen: slang-appel-paradijsmotief te

lief nog kamervol en kamersvol

behangen

Roof/...Stil!

ik heb mijn lichaam teruggedeukt

ben van de barkruk gegaan

gegleden zo onder ons gezegd

gezwegen (...), geléden aan die kluisterplaats die

plaats ons

De romantische stijl doet in aanvang enigszins denken aan die van J.A. Dèr Mouw en aan het enigszins pathetische van Willem Kloos en andere Tachtigers, maar verderop in het gedicht komen elementen voor van de experimentelen: de felle kleurschakering en het beeld van de mond herinneren aan het absurdisme van Lucebert:

jouw mond die sterk een steel nog had

verwondt tot open-, rood

je kaak zo listig


(p. 19)

In het gedicht 'Schrijn' staan meervoudig te duiden enjambementen.

nog kan ik niet over

en sluiten

nog kniel ik bij ver-

nachtverlaat dit strand

bij mijn gekwetste vormpjes neer

- broos en teer - en ik plooi me man

moedig erover

trek loden korrels uit


(p. 27)

Soms is de titel opvallend lang, zoals: 'Het klaar licht van dagen vormt eerst een woord'. Aan het begin van dit gedicht wordt de onomatopee ingezet: een klanknabootsing van gepofte popcorn.

klank

als popcorn te pof

plok plokke plok

stopt het een mond om

tot broedwarm een mofje

met

lippetjes bedreven

in het nippen en pluizen

oren gespitst

aan de wind nog

het suizen van bloed


(p. 41)

Vooromslag van Astrid Lampe, De sok weer aan (2000)

De sok weer aan (2000)

De tweede bundel van Astrid Lampe De sok weer aan uit 2000 werd genomineerd voor de VSB-Poëzie-Prijs. Daarin wordt naar hartelust gespeeld met de ruimte die een pagina kan bieden: door inspringingen, gebruik van hoofdletters en cursiveringen, door het afbreken van woorden en door de plaatsing van uitroepen. Alliteraties en klankrijmen zijn gebleven, evenals de vele associaties, de bizarre conclusies en de grappige beelden.

de magere eiersnijder paait en prest:

val vierkant in het mes met uw neus in de boter

articuléér de muizenhapjes lood - smic smac - dit voedzaam

want in krant verpakt pakketje

artikel om partikeltje


(p. 8)

Het gedicht 'Het behoedzaam spellen van de leer' is opgezet als een visueel gedicht, maar het is ook deels een rebus: hoog op de pagina is horizontaal een lat neergelegd, terwijl de verticaal geplaatste lettergrepen 'ee', 'ja', 'Q' en 'leer' samen een woord vormen als ze worden uitgesproken. De tekst bevat een citaat dat als het ware via een tropische storm (El Niño) uit 'Die Zauberflöte' van Mozart (pagageno) op de hoofdpersoon afkomt.

de

lat lekker hoog

ee

ja

Q

leer

stort die

stem over mij uit! alles

ontwortelende El Niño:

   niño / niñas

   pagageno / papagenas

(p. 23)

In een ander - titelloos - gedicht komt een bijna kinderlijke benadering naar voren, met een bizarre humor (knipkunst, aangeklede stations) die even doet denken aan het televisieprogramma 'Herenleed' van Cherry Duyns en Armando.

knipkunst, u zegt het, ook míjn redding en dat

de stations vandaag de dag

zo warm zijn aangekleed, ik

snap die relmuis wel, deel het

warrig terrein van een

onschuld die pijn doet


(p. 52)

Over een kind wordt gezegd:

geen vrees voor vreemde mensen

wat voor typisch trekje is het,

dat wie of wat zich ook maar

in jouw buurt ophoudt

zo'n verhoogde activiteit

doet verkrijgen?


(p. 53)

Ook zijn er confronterende gedichten, waarin de lezer echter wordt gevraagd ze niet persoonlijk op te vatten. Ze haken in op het actuele alledaagse leven, of op curieuze culturele gebruiken, zoals de pieptoon die in Amerikaanse televisieprogramma's de scheldwoorden moet verhullen:

vat dit niet te persoonlijk op

je moet eraan!

ongetwijfeld zijn het beste genen die uw mannen

door te geven hebben maar wel steeds dezelfde

- die mensen trans-pi-re-ren op den duur niet meer...

zodra de gedachten weer wat op orde zijn

(iedereen weet dat piep fuck betekent)

nog steeds mikkend - de code krakend -

op dat éne pakkende zinnetje

- het waait vandaag flink

in de baarmoeder al wordt de ongeborene dusdanig aan

moederlijk weefseleiwit blootgesteld dat dit een levenslange

gewenning oplevert


(p. 60)

Sommige gedichten bevatten dit soort wetenschappelijke feiten, andere verwijzen naar sociale omstandigheden, zoals het gedicht waarin over bloeddonatie wordt gesproken. Het afstaan van bloed was een tijdlang interessant voor mensen met weinig geld, omdat er een vergoeding tegenover stond of een maaltijd. Toen bekend werd dat het aidsvirus via bloed werd overgebracht en in eerste instantie bij verslaafden en homoseksuelen werd aangetroffen, nam men maatregelen en kwam niet iedereen meer in aanmerking om als donor te fungeren, wat voor een aantal mensen betekende dat ze deze inkomsten of deze maaltijd misliepen.

hij gaf een liter bloed

om ergens een hamburger te kunnen scoren

  - flikker die scherven toch weg!

rakelings contact

met de stof van uw colbertje

zal mij spontaan

de tranen over mijn wangen doen lopen


(p. 62)

Vooromslag van Astrid Lampe, De memen van Lara (2002)

De memen van Lara (2002)

De derde dichtbundel van Astrid Lampe, De memen van Lara, verscheen in 2002. Memen zijn, volgens een artikel van Jos Joosten in De Standaard van 21 november 2002, 'alle immateriële menselijke producten zoals ze zich voortplanten van brein naar brein: elk mogelijk filosofisch of politiek concept, maar evengoed muziek en tekst - kortom het ideeëngoed, zoals dat zich generatie op generatie blijft handhaven'. Joosten concludeerde zijn artikel met de gedachte dat de dichter een zoektocht naar eigenheid onderneemt.

Lara - uit de titel - lijkt te verwijzen naar de heldhaftige Lara Croft uit het gelijknamige computerspel. Zij is een rondborstige ('memen' lijkt ook te zinspelen op 'memmen'), danig getrainde vrouw die vijanden (zowel mensen als dieren) overwint door behendigheid, vindingrijkheid en speciale 'virtuele' vaardigheden.

één issue per tissue

mijn meester verstopt zich

postbode doe je ronde: is mijn liefde

bij u wel veilig veilig

hij kwam me weer verrassen die hofleverancier

laarzen aan in bed, dát werk, mijn koninginnetje

slaap je wel goed, fluisterde hij

(hij die niet van clichés hield!)


(p. 10)

Over het effect van water:

je hebt ze gezien

de golven tot staan met haar: alles!

orgaantjes in de soep de

stad de oceaan

bekoelde niet, je kon je vandaag

wel blijven scheren een golf

als een kansel een

stad van die omvang


(p. 15)

Af en toe worden zinnen niet afgemaakt, dan weer staat na een tiental witregels en helemaal onderaan de pagina nog een laatste toevoeging zoals '(zeker en vast nie.)' of worden er woorden afgebroken:

je pissende aapje zo hoog in de bomen

gebreid geklost gekant gebak - mijn stolls breimachine

die, na nauwelijks wachten al, soepel een trui uitspuugt

soepel een trui

pissend

zelfs nog heel aangenaam

dra ik iets vluchtigs in verf probeer te vangen...

dat laatste was een beetje vies dan wringt zich daar onmiddellijk

een poetische gedach-

zoals een schip met een opvallend brede vorm

je pardoes in de sfeer van de middeleeuw-

roos roos


(p. 21)

De regels en woorden worden niet helemaal voltooid, en ook het trema op 'poëtische' is achterwege gelaten. Tal van onderwerpen passeren de revue in deze bundel. Daaronder zijn gebouwen, electriciteit, beestjes, de volksaard, verboden, keukentrappen, een graaf, een hummel, spinnen, een dwergkonijn en maradona. Zo schrijft Astrid Lampe over het omverhalen van een gebouw, dat langzaam door zijn knieën zakt:

hydraulische zucht van de grote oplegger

als het visioen uitdooft verwildert het volk

nu niet op de zeep pissen stroeve mendoza


(p. 34)

Maar wie is Mendoza? Er zijn er nogal wat en de interpretatie van het gedicht blijft daardoor open. De lezer mag kiezen, maar vooral: de lezer kan het gedicht ondergaan, niet begrijpen. Het is een sensatie, niet een gedachte. Het zijn beelden, geen boodschappen.

legertje kakkerlakken

hoor de maïs eens groeien

moeders geurende armen vol voedselplanten veelvraat de

tandjes van sinterklaas


(p. 35)

Vergelijkingen en tegenstellingen komen veel in deze gedichten voor. Grootsheid van de roem en van het vrijheidsbeeld tegenover het Japanse miniatuurboompje, de troon tegenover het snoepje, oud tegenover jong: de oude vrouw en het jonge kind, het jonge Amerika, het oude Japan.

hóe klinken haar hakjes in the hall of fame

hoeveel o- o- opstootjes bedelde ze je af in het vrijheidsbeeld

één bonsaiboompje per dichterlijk diorama

de troon is leeg

je oude moeder

op iedere traptree een tumtum


(p. 51)

Het visuele aspect van de gedichten wordt, net als in de vorige bundels, benadrukt door het gebruik van verschillende lettergrootten en door cursiveringen en witregels, die ruimte tussen de woorden bewerkstelligen.

áls ik het - vijf tellen voorsprong op

de groeisculptuur - een naam mocht geven:

een sappig verhaal over een woeste zee

een feestjurk en (krt krt klittenband)

bijt zijn kus?

beet haar zijn kus?

er hingen mooie . nieuwe . groe . groene gordijnen in 't paleis

(p. 56)

De punten die sommige woorden in de laatste regel van het citaat scheiden, refereren aan een oude schrijfmethode: kinderen plaatsten fout geschreven woorden en vergissingen tussen stipjes. Hetzelfde stippel-effect gebruikt Lampe in een gedicht over jaloezie dat overigens wel een met de computer gemaakt gedicht lijkt te zijn. Door punten die de zin in hapklare brokken splitsen, ontstaat een effect van stotteren en haperen, hoewel er een daadkrachtig conclusie volgt, aangezien een virtuele 'Lara' altijd de touwtjes in handen houdt.

slip van je natte hemd

een rul

woekerend bospad

ik wil je auto wassen in de beek

verschoond blijven van ontboezemingen

aangaande het rep.teerorgasme van je reptiele tante

slip # 1

jouw kind.moedertje.

.neem dat van mij aan.

ís de liefste.

- één ijsje per dag

jouw kind.moedertje.

.neem dat van mij aan.

ho-ho.moet naar bed!

en jij ook.

als de race wip.

ha.ha.

met mij.natuurlijk.

.wie anders.

met.mij.mij.mij


(p. 17)

Vooromslag van Astrid Lampe, Spuit je ralkleur (2005)

Spuit je ralkleur (2005)

In 2005 verschijnt de bundel Spuit je ralkleur. Op het achteromslag wordt de titel uitgelegd:

Reichs-Ausschuss für Lieferbedingungen (RAL), zo heet de staatscommissie van de Weimarrepubliek die in de jaren twintig een standaardisering van kleuren heeft aanbevolen. Met de titel Spuit je ralkleur nodigt Astrid Lampe de lezers uit een eigen kleur aan haar poëzie toe te voegen.

Lampe kent zelf dus geen vaste betekenis toe aan haar gedichten, die open en associatief zijn. Ook zijn alle gedichten uit deze bundel titelloos. Een van de eerste gedichten uit de bundel bevat deze passage:

in prikkelend licht verzit –

ádem toch sapiens homo onder je buikmasker


goo goo g’joob

sabelbont zij weegt het

jouw aai witte mink tot worgslang

muddy arms muddy legs een

karig

karwieldor

mariakaakje dít

snapt eenieder de aanwezigheid van Doo–

 ó ó

(p. 11)

In passages als deze wordt nogal eens gebruik gemaakt van een accent aigu om nadruk te leggen op een bepaalde lettergreep. Ook zijn er veel Engelstalige dichtregels en muzieknoten die refereren aan songteksten, in dit geval aan het nummer I am the walrus van The Beatles. Verder valt op dat Lampe niet al haar zinnen afmaakt en vaak van de hak op de tak springt. Verderop in de bundel staan deze regels:

dit donker diep poeleke

(dat zich roert ja)

mag ook een busje kit –

wieso krank?

‘flónk’rend dónk’rend diep’: jij weet hoe de ezels balken koppie

krauw anders krrt je de kop noggus góéd papegeno!


(p. 22)

Deze passage bevat sporen van het Duits, het Brabants dialect en het fonetisch Nederlands. Opvallend is het woord ‘papegeno’, dat een combinatie lijkt van papegaai (‘koppie krauw’) en Papageno, een personage uit de opera Die Zauberflöte van Mozart. Ook zijn sommige woorden gecursiveerd, terwijl het in die gevallen niet gaat om citaten van andere dichters. Elders in de bundel is dat wel het geval, wanneer Lampe twee dichtregels van Johan Andreas dèr Mouw citeert. De daaropvolgende regels zijn voorbeelden van Lampes kenmerkende taalgebruik, vol alledaagse spreektaal en in een hoog tempo:

Na donk’re worsteling in holle rots

’T bedwongen wijfje – vróégste mannentrots –

zo mistig dat je het strand niet zag

je hart knock knocking aan je duikerspak van

die –

hoor je .dit .maantje .slaat haar .ogen op

au! krabde je me nou lelijk (lelijk)

:
man met zware jas

(p. 37)

 

Lampe maakt doorgaans weinig gebruik van hoofdletters, maar respecteert de hoofdletters in het citaat van Dèr Mouw. Maar ze heeft wel aan het woord ‘vróégste’ accenten toegevoegd die in de oorspronkelijke dichtregel niet aanwezig zijn. Het onconventionele gebruik van enkele en dubbele punten in deze regels is een voorbeeld van de speelse manier waarop Lampe omgaat met interpunctie. Tegenover rijm en alliteratie blijkt ze een stuk minder tolerant te staan:

deze kom-aan-allitereren-jij en tot rijmdwang veroordeelde familie

:
stichtten! alles met alles rijmend ja band wand rang

(p. 44)

Lampe bekritiseert en bespot gebruikelijke dichterlijke technieken als rijm en alliteratie. Als voorvechter van het vrije vers voelt Lampe zich beperkt door dit soort restricties. Over klinkerrijm laat ze zich niet uit, maar ze maakt vrij vaak gebruik van dit stijlmiddel. In dit fragment bijvoorbeeld staan vrij veel a- en ij-klanken achter elkaar:

paringen in het water komen wel vaker voor

maar het kan ook

een spelenderwijs oprijden zijn


(p. 53)

Onderstaande regels, waarin de oe-, a- en o-klanken elkaar in rap tempo opvolgen, zijn nog extremer:

ópgedoekt de kapper op de hoek de kapper van de strenge coupe de

enge moppentapper clou verklapper kalt umgestellt ge-

stold en ópgerold de stukgelee. om ’t felst gepree. uh leesmap


knap knap echoot het

(p. 57)

De allerlaatste dichtregel van de bundel, waarvan de woorden toevallig wel op elkaar rijmen, geeft een beknopte samenvatting van de bundel:

‘seksuele connotaties, aberraties, implicaties’

(p. 62)

Qua seksuele connotaties valt te denken aan formuleringen als ‘feniks fallus feniks feniks fallus feniks’ (p. 21) ‘schokkend het venusheuvelen van sneeuwwitje’ (p. 43), ‘spelenderwijs oprijden’ (p. 53). De term ‘aberraties’ is op te vatten als het bewust afwijken van de poëtische normen. Al die aberraties leiden dan weer tot allerlei associatieve ‘implicaties’.

Vooromslag van Astrid Lampe, Park Slope (2008)

Park Slope (2008)

Nadat Lampe in 2006 de bibliofiele bundel Mosselman hallo had gepubliceerd, tot stand gekomen dankzij Stichting CBK Zeeland, volgt in 2008 de reguliere bundel Park Slope. De titel verwijst naar een wijk in New York waar Lampe enige tijd een studio bewoonde, en de ondertitel, K’NEX Studies, naar kinderspeelgoed. De openingsregels van deze bundel zijn tamelijk assertief:

Er was geeneens

dus wat zou ik u hier (op deze mooie open plek in het bos) sprookjes zitten verkopen

straks wéér de schuld

kijk wel link uit!

    Onderwijl ja

    Onderwijl

je hoeft maar even niet te kijken of er is (ha!)

    een ik

    een u hier

    een ter plekke


(p. 6)

Ook gebruikt ze aardig wat hippe, moderne woorden, zoals in dit fragment uit het gedeelte ‘Joop!’:

KIJKEN IS KOPEN na een dag wat zie ik zelfs bij dat lefgozertje dit donders

besef I N S P O R E N innig gearmd over straat poogt het hier chill / vet /

relaxed / cool (zo wijs mogelijk) in de
push pas met krap cup D van dit

mokkel die dat Eeuwige-Haantje-De-Voorste…(híp hóp) al wel gewoon


(p. 28)

Maar Lampe gebruikt ook vaak termen die een stuk minder alledaags zijn en alleen in een wetenschappelijke context gebruikt worden. Deze passage uit de afdeling ‘Alice ’s date / Blogger in Wonderland’ bevat een paar van dat soort termen:

    an poeier die gare voorhang

der falsifica-

of beter (de cosmeticalijn van de badkamer wél aanhouden)

der hypertrofische versificaties

homo bulla: de mens een zeepbel


(p. 38)

Lampe verwijst regelmatig naar muziek. Deze verwijzingen gaan ook zeer verschillende kanten op. Soms gaat het over Nederlandstalige volksmuziek:

♪ AL DIE WILLEN TE KAAP’REN – EEN BEETJE TITEL STAAT EN BALT OP STOOT UN BOEL LIEFDE VOOR ONS SAMEN

(p. 8)

De bluesmuziek komt ook aan bod:

Ge-HEID yor a steamroller babe

(p. 23)

Net als de hedendaagse Nederlandstalige hiphop:

(♪ kom op konijntje doe maar wiebelen wiebeluh ♪ kom op konijntje doe je ding doe je dansje ♪ kom húppel dan alsof je in het bos bent ♪)

(p. 28)

En de klassieker van Led Zeppelin:

(perron 3b stairway to heaven)

(p. 29)

 

Deze muzikale citaten hebben met elkaar gemeen dat ze door Lampe in haar taaluniversum meegesleurd worden. De citaten dienen als aanvulling op en ondersteuning van Lampes eigen dichtregels. Verder valt op dat Lampe nogal eens gebruik maakt van opmerkelijke typografie, die doet denken aan het werk van Paul van Ostaijen:

    o o o o o o o o o………………………………………………………………..

…………………………….

vooraleer het zich ………………..

……………………………settelt ……………………………………………………………...(beklijft)

ál wat buitengaats

eerst gevoelig AFKETST

op hoorn helm (chitine)

zich DESALNIETEMINTEGENSTAANDE (rijk afzetgebied) zo:

RANG!

ontlast en ontlaadt aan die streek

(p. 52)

In Park Slope staan overigens wel degelijk fragmenten die een expliciete, ondubbelzinnige boodschap uitspreken. In onderstaande regels trekt ze bijvoorbeeld fel van leer tegen heersende academische opvattingen over poëzie:

wat ú hooggelaarsde professoren die zo stiekempjes over mijn schouder

meelezen al rappend (er zijn cursussen voor) de poëzie (zat cursussen) zo

spiekend (het kunstje afkijkend) de meest pure poëzie, die ongenaakbaar is,

nog OP DE STAART WILLEN


(p. 42)