De gedichten van Anneke Brassinga, vanaf 2006

Vooromslag van Anneke Brassinga. IJsgang (2006)

IJsgang (2006)

De bundel IJsgang (2006) bevat gedichten die Brassinga schreef op verschillende plaatsen en voor verschillende gelegenheden. De eerste afdeling 'Helleens voor beginners' schreef zij bijvoorbeeld tijdens een verblijf in het Nederlands Instituut in Athene. De reeks 'KV 533, andante' werd geschreven voor het project 'Min of meer Mozart' en het gedicht 'Theatraal' voor een toneelgezelschap. De liefde, natuur en taal zijn nog steeds belangrijke thema's in haar werk. Verwijzingen naar andere dichters en de Bijbel komen veelvuldig voor. In het gedicht 'O nieuw getijde dat is n-/u' vraagt ze zich bijvoorbeeld af:

Had Gorter ook zo een last van drilb-

oren, stroomuitval op de fax en onopgewa-

ssenheid in het algemeen? Of zijn er b-

ij de dode dichters ook al geen broeders me-

er te vinden?

(p. 52)

Door te experimenteren met het afbreken van regels lijkt het of het gedicht de hik heeft, maar het is waarschijnlijk het effect van de drilboren dat doorklinkt in de regels van Brassinga. Ze leent in IJsgang verder nog van onder andere J.C. Bloem, Martinus Nijhoff en Neeltje Maria Min. Brassinga varieert op Mins beroemde regel 'voor wie ik liefheb wil ik heten' in het gedicht 'Gefundenes Fressen': 'voor wie ik liefheb wil ik eten' (p. 52).

Brassinga worstelt in de bundel ook met verlies, vergankelijkheid en het idee van een hemel. In 'De goede afloop' staat de vraag 'wat doen we hier?' centraal. Brassinga vergelijkt het leven met een wandeling, waarbij het omkijken naar vroeger alleen maar pijn en verwondingen met zich meebrengt:

    in het hier waar je wandelt en,

door steeds het niet te kunnen laten nog weer

om te kijken naar waar je vandaan kwam,

niet ophoudt te struikelen over stronken,

schrammen op te lopen van ruwe eikenschors

en roest- of bloedrood prikkeldraad,

resten van beschaving. En hoe vaker je terug-

blikt, voortzwoegende, op de wonderschone

zonsopgang roerloos in je rug boven het verre

geboomte dat onhoorbaar ruist, hoe beter je

weet: dat ontwaken van de frisheid van limoenen,

die paradijselijke eerste hap van de tropische

verrassing in een jasje van melkchocolade –

het verblindend prille komt niet weerom.


(p. 44-45)

Uiteindelijk klinkt toch ook een soort berusting door als het gedicht wordt afgesloten met het beeld dat 'de vermisten' bij God zijn en daar uiteindelijk weer bereikbaar zijn:

    In het gras naast de beek op de bodem

wacht God, zo blij als een moeder die al die

tijd thuis is gebleven, met 'n schaaltje pinda's,

sherry in het glas. En vanachter de bloeiende

bomen, eindelijk daar komen ze, de vermisten

voor wie je onmisbaar, die jij niet missen kon.


(p. 45)

Vooromslag van Anneke Brassinga, Ontij (2010)

Ontij (2010)

Ontij verscheen in 2010 en bevat naast gedichten van Brassinga ook een aantal door haar vertaalde gedichten van de door haar bewonderde Hilde Domin en Ingeborg Bachmann.

Ook brengt ze een hommage aan Louis Th. Lehmann. De hele derde afdeling ('Hommagecollage') is gewijd aan gedichten voor deze Nederlandse dichter. Ze verwijst naar zijn loopje: 'Vanwaar dat hinkende loopje,/ ben je gestrand op blinde kippen?' (p. 32) en schetst in het derde gedicht een treffend beeld van poëzie:

Poëzie scheert langs alles

omdat het enkel het betasten kent

tijdens een val in het duister van haaienschubben en kreeftenscharen.


(p. 34)

Brassinga scheert in de rest van Ontij langs liefde, gemis, natuur en Vincent van Gogh, Ida Gerhardt en het boek Job. Ze speelt met betekenissen, maar boven alles speelt ze met woorden en klank. In het gedicht 'Pril' dichten 'oogbeden' in 'hun gekooidste momenten' haar toe dat de lente niet te vertrouwen is. Op andere plaatsen in de bundelintroduceert ze woorden als 'purserette' en 'ringreed'. In 'Concerto' laat ze zien hoe een gedichtook muziek kan zijn:

Als met schalmeien, gorgelpijp en orgelend

het aangeheven schoonlawaai bezingend ons

gekweld bestaan, teloorgaat in de vuilte,

volte van de straat – als tussen stof en sterren

uit strot en galmbuis wellen ijle liederen,

welriekend klankenschuim bezield gewaand met

de melkwegfanfare die uitbarst in werelden

van etherischer aard; dan is er nog íets

waarin wij schone beesten zijn.


(p. 40)

Een klein inkijkje in het creatieve proces van de dichter krijgt de lezer in 'Stof':

Zo mooi is het om gedichten te schrijven

's nachts als de dagtaak af is en iedereen

die bij de Nederlandsche Bank werk al slaapt;

het is donker, dat spreekt, en ook stil,

in mijn hoofd suist het van woorden, woorden,

mijn vingers zijn hard van de schrijfmasjien.


(p. 47)

Dan denkt de dichter 'aan alles dat plaatsvindt, tot stuiven de overhand neemt'. Stuiven wordt of is schrijven.

Dat het schrijven van gedichten Brassinga niet altijd even gemakkelijk afgaat, blijkt een pagina later. Brassinga neemt in 'Graf' afscheid van een gedicht:

Hier ligt het lijdend voorwerp van een lang

bezinnen; loos het gezegde, geen deelwoord

voltooid. Nog voor de stem zich zou verheffen

werd hij door overmacht gesmoord en woei

wat was gedacht op eigen kracht in zich terug.

Die lichte welving ginds onder het stuifzand;

men wordt er door gesticht. Hier rust gedicht.


(p. 48)

Vooromslag van Anneke Brassinga, Het wederkerige (2014)

Het wederkerige (2014)

De bundel Het wederkerige bestaat uit twee afdelingen. Het eerste deel bevat originele gedichten van Brassinga en het tweede deel bevat vertalingen van Deborah Digges en Edna St. Vincent Millay.

De eerste afdeling heet ‘Romantisch’ en opent met een gelijknamig gedicht:

Achter de waterval, over ruisende velden gaand,

gehurkt boven flesjesmos, springend van klippen

bij springtij; je zag ze vroeger overal,

in ieder gedicht pittoreske passanten die oreerden


(p. 6)

Brassinga geeft hier commentaar op de poëzie uit de tijd van de romantiek, waar idyllische natuurbeelden in ieder gedicht voorkwamen. In de rest van het gedicht lijkt Brassinga de poëzie van toen te vergelijken met die van nu:

converseerden, desnoods schreeuwden. Lichter dagen

doorwandelde het ondermaanse toen er poëzie

rooskleurig aan de takken hing, vrij

als een ontluiken dat nu werkelijkheid ging worden

in wederkerigheid van woorden –

nog altijd wachten schanddaad en vertwijfeling

ons zwijgend op achter de bomen.

(p. 6)

Brassinga is zich bewust van de wisselwerking tussen poëzie en werkelijkheid. In het gedicht ‘Kolos’ beschrijft Brassinga hoe een gedicht altijd beïnvloed wordt door de werkelijkheid:

Om te schrijven als geen ander moet u eerst

lezen alles wat geschreven staat, alles weten

wat sinds Adam gedacht is en gezegd. Alleen dan

is er kans iets onvergelijkelijks bij te dragen.

(p. 44)

Een gedicht kan nooit volledig origineel zijn, omdat dit altijd gebaseerd is op iets wat al bestaat. Zeker in de poëzie van Brassinga klinken veel anderen door. Soms is dat door een subtiele verwijzing, bijvoorbeeld naar Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden in 'Denkend aan Mallarmé stik ik' (p. 39). En soms juist expliciet, zoals in het gedicht ‘Denkend aan Walt Whitman ontplof ik’:

‘Zuiver en lieflijk is mijn ziel… zuiver en lieflijk

al wat niet mijn ziel is.’ Berovingen, slachtpartijen,

bommen; monstrueus van nostalgie, zou ik woudreus

Whitman willen zijn


(p. 37)

Het begin van het gedicht is een vertaling van de regel ‘Clear and sweet is my soul, and clear and sweet is all that is not my soul’ uit het gedicht 'Song of myself' van Whitman.

Vooromslag van Anneke Brassinga, Wachtwoorden (2015)

Wachtwoorden (2015)

Tien jaar na de publicatie van de verzamelbundel Wachtwoorden verscheen een heruitgave. De eerste versie bevatte een selectie van de gedichten tot en met 2003 en in de nieuwe editie zijn daar de gedichten aan toegevoegd die zijn verschenen in de bundels IJsgang (2006), Ontij (2010) en Het wederkerige (2014). De verzamelbundel werd hetzelfde jaar nog een keer herdrukt.