Anne Vegter en de kritiek
In 1991 verscheen Anne Vegters eerste bundel: Het veerde. Daarvoor was Vegter al bekend als schrijfster van kinderboeken. Guus Middag schreef op 20 december 1991 in NRC Handelsblad dat haar debuutbundel grote overeenkomsten vertoonde met haar beide 'gekke en grappige kinderboeken'. Zowel haar 'zogenaamde kinderverhalen' als haar poëzie kenmerken zich door 'een voorkeur voor verwondering en vervreemding, voor springerige overgangen en voor rare taal'. En hij vervolgde: 'Haar gedichten zijn grillig van karakter. Het zijn mengsels van dromen, dagdromen, dagboekfragmenten, spontane invallen, bizarre tafereeltjes en surrealistische scènes, voor wie tenminste de vrolijke kant wil benadrukken. Men kan er ook hedendaagse ontreddering, verwarring en onbegrip in lezen, want daarvoor zijn haar gedichten "open" genoeg'.
Guus Middag liet ook enige kritiek horen: 'Grilligheid is Vegters grootste charme en, zoals wel vaker bij grillige dichters, ook meteen haar grootste zwakte. Haar gedichten hangen met hun vele losse zinnetjes tegen het scenario aan; en als de sprongen tussen die zinnetjes te groot worden, valt er van het scenario niet veel meer te maken'.
Toen in 2002 Vegters tweede bundel Aandelen en obligaties verscheen, blikte Tom van Deel in Trouw(22 juni 2002) eerst terug op Het veerde: 'Springerig werk, waarin de chaos maar nauwelijks beteugeld lijkt en veel mogelijk is dat in meer gebonden poëzie niet zou lukken. De latere boeken van Vegter maakten duidelijk dat het poëtische principe van vrij en eigenzinnig taalgebruik aan alles wat zij schrijft ten grondslag ligt'. Over Aandelen en obligaties was Van Deel ook zeer te spreken: 'Vegter is dichter in hart en nieren, zij wil zichzelf met haar taalgebruik onophoudelijk blijven verrassen en geniet zichtbaar van merkwaardige wendingen of botsingen in het woordgebruik. De humor en de zinnelijkheid van haar werk maken het tot iets heel bijzonders, iets waar een grote bekoring van uitgaat'.
Ook Ilja Leonard Pfeijffer kon weinig negatiefs opmerken in zijn NRC Handelsblad-recensie over Aandelen en obligaties (28 juni 2002). Al lijkt zijn opmerking dat Anne Vegter 'flodderpoezie die nergens op lijkt' schrijft daar in eerste instantie niet op te duiden. Pfeijffer schreef: 'Haar verzen zingen niet, zijn niet bijzonder klankrijk of beeldrijk, maar ze buitelen bizar over elkaar heen als gedachten en ze spetteren van het leven'. Volgens Pfeijffer komt 'haar springerig precieze stijl het beste tot zijn recht in de titelloze, zevendelige cyclus waarin verslag wordt gedaan van relationele wederwaardigheden met ene Enricus, "machtig verledenmetjemeedrager". Alleen al aan de typografie kun je zien dat deze gedichten zijn opgebouwd uit wilde flarden gesprek en gevoel en niet uit uitgebalanceerde zinnen die rustig en romig naar een conclusie slenteren'. Pfeijffer vond deze poëzie spannend en levendig: 'Ik wil meer van zulke flodderpoëzie die nergens op lijkt'.
Ilja Pfeijffer werd vijf jaar later op zijn wenken bediend door Vegters derde bundel, Spamfighter uit 2007. Maar in zijn recensie van deze bundel (NRC Handelsblad,14 december 2007) constateerde hij wel dat er nogal wat verschillen waren met Aandelen en obligaties: 'In Spamfighter hoor je minder van het gedruis van de stad van grote mensen. In kalme, breed uitwaaierende versregels wordt in alle rust ingegaan op precies die vraag: hoe te leven in de zekerheid van een aantal onopgeloste vraagstukken.' En tot zijn genoegen constateerde Pfeijffer dat Vegter die vraagstukken in haar poëzie niet wil oplossen, maar juist vergroten: 'Deze bundel gaat over raadsels, die we allemaal zo broodnodig hebben. Deze poëzie is een "spamfighter" omdat zij een firewall wil opwerpen tegen de stortvloed aan kant-en-klare oplossingen van al onze problemen die ongevraagd over ons wordt uitgestort.'
Rob Schouten schreef in Trouw *van 26 januari 2008 in zijn recensie van *Spamfighter: 'Het werk van Anne Vegter heeft niet zomaar iets eigenaardigs, het is totaal anders dan alles wat ik ken.' Schouten zag alleen verwantschap met Tonnus Oosterhoff. Niet toevallig wijdde Vegter ook juist aan hem een gedicht in Spamfighter. Volgens Schouten leken de gedichten van Anne Vegter afkomstig 'uit een ander, groter gebied waar onbekende wetten heersen. Je zou ze kunnen vergelijken met aliens, wezens van een geheel andere orde.' Maar in zijn conclusie stelde Schouten dat Vegters derde bundel wat rustiger leek dan de voorgaande en dat juist 'bij die toegenomen kalmte het schotse en scheve karakter van Anne Vegters poëzie des te meer opvalt, alsof je er in vertraging pas goed zicht op krijgt. En ook dat het helemaal niet van een andere planeet is, al lijkt dat soms zo, maar uit onze eigen wereld, gezien van grote hoogte'.
Vegters vierde bundel verscheen in 2011: Eiland berg gletsjer. Waar ze voor het gedicht 'All inclusive' uit Spamfighter al de Gedichtendagprijs 2008 kreeg, ontving ze voor deze bundel de Awater Poëzieprijs. De bundel maakte dan ook grote indruk. Janita Monna schreef in Trouw (2 april 2011) dat het werk van Vegter haar sinds 1991 niet meer had losgelaten en dat Eiland berg gletsjer haar opnieuw verraste: 'Eiland berg gletsjer, Vegters vierde dichtbundel, is net iets anders van toon dan haar vorige werk. Het groteske is minder uitbundig dan voorheen, de grillige zinnen en zinnenprikkelende beelden die alle uithoeken van de hersenpan op konden schieten, lijken beheerster. Er is een ander soort, misschien wel grimmiger grilligheid voor in de plaats gekomen, zonder dat dat ten koste is gegaan van de wellustigheid die haar werk ook kenmerkt. Want tegelijk is er een nog grotere intimiteit.'
Piet Gerbrandy nam in De groene Amsterdammer (14 april 2011) deel aan de lof voor Eiland berg gletsjer. Hij besprak vooral de grillige, angstaanjagende erotiek in deze bundel: 'Anne Vegter (1958) heeft een naam hoog te houden waar het om erotiek gaat. Veelvuldig heeft ze in proza en poëzie de opwindende, maar ook de onbegrijpelijke en belachelijke aspecten van de geslachtelijkheid opgeroepen, maar nergens zo pregnant en overrompelend als in Eiland berg gletsjer. De titel roept een sfeer van eenzaamheid en onherbergzaamheid op, en de gedichten bevestigen de verwachting. Dit is geen taalspel. Dit is hardcore Romantic Agony, om de term van Mario Praz te lenen, met alle ironie en morbide perversiteit die daarbij horen. Ik hap naar adem als ik de gedichten lees.'