Vrienden voor het leven: Hoffhams relatie met uitgever P.J. Uylenbroek
’t Is ’t jaarfeest van myn’ vriend, het puik der jonglingschap.
(Hoffham, 1801, p. 174)
Gy kent myn hart, geliefde boezemvrind!
(Hoffham, 1801, p. 183)
Het is onmogelijk om over Hoffham te spreken zonder daarbij zijn uitgever te vermelden. Hier volgt Uylenbroeks biografie, een beschrijving van hoe hun vriendschap ontstond, Uylenbroeks literaire leven en de artistieke wisselwerking tussen beide literatoren via correspondentie.
O.C.F. Hoffham en P.J. Uylenbroek
Zonder de uitgever Pieter Johannes Uylenbroek zou het werk van Hoffham vandaag onbekend zijn. Uylenbroek zorgde ervoor dat na Hoffhams terugkeer naar Duitsland zijn gedichten gepubliceerd werden in zijn eigen tijdschrift en in een aantal autonome dichtbundels. De twee vrienden lieten ook alvorens het publiceren hun creaties aan elkaar zien. Dit gebeurde tijdens een jarenlange briefwisseling waarin zij feedback gaven op elkanders werk. Uylenbroek was dus simultaan Hoffhams belangrijkste steunpunt en zijn literaire vertegenwoordiger in Amsterdam.
De vriendschap die tussen deze twee letterkundige duizendpoten ontstond, bleef duren tot Hoffhams dood in 1799. Na zijn overlijden bezorgde Uylenbroek zijn Nagelaten geschriften (1801) aan het publiek. Deze postume uitgave werd vergezeld van een door Uylenbroek zelf geschreven ‘Voorbericht’ waarin hij het leven van Hoffham beschreef. Dit ‘Voorbericht’ is de voornaamste biografische bron over Hoffham.
Uylenbroek als uitgever
Uylenbroeks status als prominente figuur in de schrijverswereld werd pas echt bevestigd toen hij vijf jaar na de dood van uitgever Klippink met diens weduwe huwde op 26 februari 1779. Het huwelijk betekende dat Uylenbroek de Klippink onderneming overnam (de Vries, 2006, p. 52). Vanaf dat moment was hij niet langer enkel een letterkundige, maar ook een boekhandelaar en uitgever. Vanuit deze positie begon de cirkel rond Uylenbroek zich te vormen. In de typische achttiende-eeuwse mode fungeerde zijn boekhandel ‘in de Nes op den hoek van den Heremieten steeg te Amsterdam’ (Brief van O.C.F. Hoffham aan P.J. Uylenbroek, 15 juli 1788, beschikbaar in de KB, KW 133 M 140) als een verzamelplaats voor iedereen die iets wou betekenen in dat wereldje. Het was een informele omgeving waar dichters en schrijvers welkom waren. In een denkbeeldige tour door de winkel, beschreef een biograaf de ruimte als volgt:
Laat ons den winkel, die klein en somber is, doorgaan, en begeven wij ons naar de ruime zijkamer. Het brood en de koffij, het bitterfleschje en de lange pijpen, de kring van onbezette stoelen om de tafel, alles kondigt aan dat hier gezelschap wordt verwacht. En werkelijk had Uylenbroek jaren achtereen de gewoonte op gezette tijden zekere ‘letterkundige namiddagjes’ te zijnen huize aan te leggen, waar de meeste Amsterdamsche dichters van dien tijd zich gaarne lieten vinden, of ook wel den vreemdeling medebragten, die tijdelijk in hunne poorte was.
(Huet, 1912, p. 63)
Uylenbroeks boekhandel was dus één van de belangrijke ontmoetingsplaatsen waar gevestigde auteurs en aanstormend talent elkaar ontmoetten. De legende wil dat de dichters Hendrik Tollens en Jan Frederik Helmers elkaar leerden kennen in Uylenbroeks boekhandel (de Vooys, 1948, p. 17).
Uylenbroek was niet zomaar een uitgever, hij was zowaar een bezieler van dichterlijk talent. Hij verwierf nog meer bekendheid via zijn jaarlijks verschijnende bloemlezing genaamd Kleine dichterlyke handschriften. Hierin publiceerde hij zowel bekende als minder bekende dichters. Twintig jaar lang verscheen dit ‘jaarboekje’ en bijdragen werden geleverd door onder andere Willem Bilderdijk, Cornelis Loots, Johannes Kinker, O.C.F. Hoffham en nog vele anderen. Vrijwel alle medewerkers waren reguliere bezoekers van Uylenbroeks winkel en indien Amsterdam niet in de buurt was, gebeurde de samenwerking via correspondentie (Huet, 1912, p. 63). Hiernaast was hij als specialist der letteren en boeken verantwoordelijk voor het ontstaan van tal van dichtersverenigingen, zoals het literaire genootschap ‘Proficit & Delectat’ (de Vries, 2006, p. 56). Hij was zelf ook lid van verscheidene verenigingen, zoals de Maatschappij Felix Meritis in Amsterdam.