De gedichten van L.Th. Lehmann

Vooromslag van L.Th. Lehmann, Gedichten (1943)

Vanaf het debuut in 1940

Lehmann debuteerde in 1940 in De vrije bladen onder de titel: Subjectieve reportage. De vrije bladen stond onder leiding van Menno ter Braak, Jos W. de Gruyter en G. Stuiveling en werd uitgegeven door H.P. Leopolds Uitgevers-Maatschappij NV in Den Haag. De vrije bladen schonken volgens eigen zeggen 'in de eerste plaats aandacht aan nieuwe verschijningen en verschijnselen in de wereld van de kunst en letteren'.

In het eerste gedicht 'Signature-tune' beschrijft Lehmann uitgebreid hoe zijn fiets niet gediend is van de driften die de schrijver tentoonspreidt. Het lijkt of Lehmann de lezer een aanwijzing geeft hoe hij de gedichten moet benaderen.

Dat zint hem niet, hij zint op wraak en

hij wappert met Mijn haar en regenjas,

de laatste liefst tussen zijn spaken.

Hij wenst, als blijkt uit zijn langdurig heng'len

zich even vurig met zijn buurfiets te verstreng'len

als ik met haar erop, als 't mooglijk was.


(p. 3)

In het tijdschrift voor poëzie Helikon uitgegeven door Stols in Den Haag publiceerde Lehmann Dag- en nachtlawaai (1940). Fietsen en liefde spelen weer een rolin het gedicht 'Lovers Lane' .

Waarom lig je zo huiverend stil,

is er niets meer na deze nacht?

Onze fietsen steken uit 't gras

als het sein van een komende dag.

Als je kus is gedoofd in die hoest,

beminnen wij toch niet meer;

als de fietsen hier zijn verroest,

ziet niemand ons ooit weer.


(p. 13-14)

Na-oorlogse gedichten

Na een redactiewisseling (alleen Stuiveling bleef) ging De vrije bladen over in handen van uitgever Van Oorschot in Amsterdam. Ook bij deze uitgever gaf Lehmann een bundel uit, getiteld: Gedichten (1948). De redactie had een ruime taakopvatting, zij vond dat ook maatschappelijke vraagstukken in de cahiers behandeld moesten worden bijvoorbeeld in de vorm van essays. 'De nieuwe Vrije Bladen willen voor het zich vormende nieuwe Nederland en voor de na-oorlogse wereld een orgaan zijn, dat uitdrukking geeft aan het beste dat in die wereld naar boven komt en dat ondanks dreigingen en ondergangsstemmingen, naar het vrije en bevestigende ener rijke veelzijdigheid streeft.'

In het gedicht 'Elegie' is plaats voor hevig liefdesverdriet en jaloezie:

Ligt er nog bloed in het verdorde gras?

Dan zou ik het nu nog uit willen rukken;

van een gebroken liefde een der stukken

die niemand krijgt, dat voor mij alleen was.


(p. 40)

Schrijlings op den horizon (1941) verscheen ook in Helikon. En in 1947 verscheen een verzamelbundel waarin zowel Subjectieve reportage, Dag- en nachtlawaai en Schrijlings op den horizon waren opgenomen, naast nog enkele ongebundelde gedichten.

Het echolood verscheen in 1955 bij Van Oorschot. De mythologie en het water staan in de bundel centraal. Daarbij is ook de vorm van de gedichten vrijer. Minder eindrijm, minder strakke strofenbouw, uitwaaierende regels over de pagina. De vorm van de gedichten varieert enorm. Er is zelfs een gedicht van slechts één regel. De gedichten worden meer bespiegelend van aard, zoals in 'Ars poetica met voorbeelden, deel VI':

Geen golf blijft dezelfde golf,

daar steeds ander water hem vormt,

terwijl hij toch loopt als een merel

tussen de dorre bladeren; de kop

laag en de vleugels een glooiend dak,

dwars op en weg van onze vaart

die hem het eerst naast zich wierp.

Wie denkt telt het kleine geld

van de herinnering en weet,

dat het zo nog wordt geslagen.


(p. 31)

Griekenland en de filosofie waren inspiratiebronnen voor de bundel Steen voor Hermes, die in 1962 uitkwam.

In de bundel Who's who in whatland (1963) zijn de onderwerpen niet meer natuur en liefde, maar jeugdherinneringen, dood, oorlog, moord en verlies van dromen. De titel verwijst naar de 'Who is who'-boekjes die uitkwamen met gegevens over bekende personen, biografische woordenboeken op elk denkbaar terrein.

In het gedicht'Opbouwend betoog' adviseert de dichter om eens in een lichaam te snijden.

Wat dan? Niets,

het bloed verdoezelt alles.

Anders zou een moordenaar zich een horlogemaker


  voelen.

En omdat mensen meer van mechaniek dan van


  mensen houden,

zouden ze minder explosiva maken,

opdat al dit vernuftigs niet zo vaak onopgemerkt

vernield zou worden in een lawaaiig hoekje.


(p. 7)

En in het gedicht 'In 't algemeen':

Veel witte plekken op de kaart

van het verlangen


(p. 65)

Vooromslag van L.Th. Lehmann, Luxe (1966)

De bundel Luxe (1966) bevat een aantal gedichten met bedrieglijk eenvoudig (ironisch!) eindrijm zoals in het gedicht 'Small talk':

Als verzen nog geen verzen zijn,

maar woorden in mijn hoofd,

dan lijken ze heel even fijn,

net iets dat wat belooft.


(p. 12)

Maar er staan ook experimentele gedichten in. Bijvoorbeeld een 'Gesprek tussen twee muizen' dat voornamelijk uit herhaald gebruik van het woord'piep' bestaat. Al dan niet met een vraagteken of uitroepteken, waardoor het gesprekskarakter versterkt wordt.

Het gedicht 'Voor uitwendig gebruik' ontleent zijn kracht aan de herhaling.

Handschoenen zijn dingen

die je laat liggen

die je laat liggen

die je laat liggen.

Overal

Hoeden zijn de dingen

die je niet opzet

die je niet opzet

die je niet opzet.

Nu niet, nooit.


(p. 24)

En na handschoenen en hoeden komen zo ook broeken, overhemden, paardenhaar en dassen aan de orde.

Vooromslag van L.Th. Lehmann, Vluchtige steden (enzo) (1996)

Stilteperiode: 1966-1996

Na deze bundel uit 1966 doet Lehmann er als dichter het zwijgen toe. Ook vervaardigt hij een verbod op het bloemlezen van zijn werk. In 1985 wordt deze stilte even doorbroken als een bibliofiele uitgave met één gedicht verschijnt, maar voor het algemene publiek keert Lehmann pas in 1996 opnieuw voor het voetlicht met de bundel Vluchtige steden (en zo). Hierin beschrijft hij onder meer de stad Rotterdam en wat hij daar inmiddels allemaal mist, in 'Rotterdam 2 x verdwenen'. Opvallend is dat hier regelmatig de sonnetvorm weer opduikt.

Wit colosseum Loos, de houten brug,

de sleperspaarden op het Haagscheveer

en schipper Maatje, komen niet terug.

Cholera, stank, tanden, bruin, geen of gouden,

Welk zinnig mens wil heel 't verleden weer?

Maar jeugddécor had ik wel graag gehouden.


(p. 14)

Nieuwe gedichten vanaf 1998

Als bibliofiele uitgave verschijnt in 1998 bij Ser Prop de bundel Zakcentje! Schater! De uitgever citeerde in het prospectus de tekst die Lehmann toestuurde: 'Ik zou allang graag iets volslagen excentrieks willen laten verschijnen. Ik heb al jaren een rijtje texten klaarliggen, onder een titel die ik zelf niet begrijp. Ik stuur ze u hierbij.' (Brief van L.Th.Lehmann, 23 augustus 1996)

Een opmerkelijk gedicht hieruit gaat over een agent en een verdwaald kind. Het kind herkent de agent. Hij mishandelde haar moeder en haar vader:

Het kind schopte de agent tegen de schenen.

De agent, overwegende dat dit een gezagscrisis

betekende, wist hoe te handelen. Hij trok zijn

dienstrevolver en schoot het kind dood.


(p. [17])

In 2000, het jaar dat Lehmann tachtig jaar werd, verscheen het verzameld werk Gedichten 1939-1998. Tom van Deel heeft dit werk bij elkaar gebracht in samenwerking met de dichter en de partner van Lehmann, Alida Beekhuis.

Toeschouw verscheen in 2003 en lijkt enigszins een vervolg op Vluchtige steden (enzo) want ook hierin staan veel schetsen van plekken waar langs gereisd is. Maar hier is ook meer ruimte voor humor en ironie, net als in de eerste gedichten uit de vroege periode. Zijn werk werd destijds vooral gewaardeerd door het nuchtere karakter en de humoristische ondertoon. De titels van de gedichten wijzen al vooruit naar de fantasierijke inhoud: 'Fanfumbel en het Hoemabeest' of 'Dragonella, Draculina'. In het gedicht'Nieuwe en vermeerderde biologie', komt een fantasiebeest tot leven, de pauweend.

B.  Zou hij ook achteruit kunnen zeilen?

A.  Ligt dat wel in zijn aard?

    Raakt hij dan niet in de war met zijn poten?

B.  Met die poten moet hij, als hij zwemt,

    bij het wenden toch ook achteruit kunnen roeien.

B.  Daar zit iets in...

B.  Zou de pauwzwaan niet nog mooier zijn?

A.  Een zwaan is een mislukte eend,

    met die rare lange hals...

(p. 24)

 

Vooromslag van L.Th. Lehmann, Wat boven kwam (2006)

Laatste gedichtenbundels: vanaf 2006

In 2006 publiceerde L. Th. Lehmann de dichtbundel Wat boven kwam bij uitgeverij De Bezige Bij. Zowel de vorm als de thematiek van de gedichten in deze bundel varieert. Zo staan er zeer beknopte gedichten in de bundel:

Van mij kan men zeggen

dat ik mij verlies

in kleinigheden.

Maar ook

dat ik mij erin vind.

(p. 5)

Maar ook bevat de bundel een humoristisch gedicht dat drie pagina's beslaat en handelt over twee krokodillen, Zilla en Kornochel:

'Ik Zilla en Kornochel jij,'

sprak zij. 'Wil jij dan wel met mij

spelen in heel veel helder water,

vanaf vandaag en heel lang later?'

Een kwartslag draaide hij zijn kop.

Zijn linker mondhoek krulde op.

Verheugd sprak toen de handelaar:

'U trof meteen de juiste snaar:

Op 't zijwaarts kijken moet men letten

't is krokodillen-etiquette.

Hij toont dat hij niet bijten zal.'

(p. 55)

De dichter onthoudt zich niet van sociaal-economische kritiek in het gedicht 'Het belang van de economie':

De vrije marktwerking

heeft zo haar beperking.

Ze kan twee zaken bereiken:

Het zonder erbarmen

verarmen der armen

en het verrijken der rijken.

(p. 38)

Vooromslag van L.Th. Lehmann, Laden ledigen (2008)

Twee jaar later, in 2008, verscheen de bundel Laden ledigen: een keuze uit hervonden werk. Deze bundel bevat behalve gedichten een selectie jeugdherinneringen van Lehmann, beschouwingen, radiovoordrachten, muziekstukken en toneelstukken. In het voorwoord vertelt Alida Beekhuis, partner van de dichter, hoe ze in zijn huis tientallen muziekstukken in handschrift vond, naast ook nog eens vier mappen met zo'n 250 ongepubliceerde gedichten. Een selectie daaruit is opgenomen in Laden ledigen. De gedichten zijn onderverdeeld in gedichten met een datum, ongedateerde gedichten en gedichten na 2000. Ook in deze bundel zijn de gedichten een mengeling van serieus, humoristisch en nonsensicaal, zoals dit gedicht met de titel 'Gebed tot Schorkenool, gedeeltelijk in de oude, rituele taal', dat doet denken aan C. Buddingh':

Van gadegenupt & van wijchkwaakkwijtel

wordt nooit vergeefs melding gemaakt.

Begrippen zo helder omlijnd, als met 'n beitel,

zijn altijd genoggene, noggene, noggene.

U vrompt mij geneeft en U labbelt mij zader,

maar waarom zo luttel gebronkt?

Elkeen is toch even geducht als zijn vader

en altijd genoggene, noggene, noggene.

(p. 98)

Een andere selectie uit de gevonden gedichten van Lehmann werd in hetzelfde jaar gepubliceerd bij uitgeverij Brumes Blondes, onder de titel Bescheiden kunsten: teruggevonden gedichten. In deze bundel is ook een aantal Engelstalige gedichten opgenomen. De afdeling 'Prentenboek' bevat gedichten naar aanleiding van foto's. Zo is er een foto van een reclameposter waarop staat 'Laat de leeuw in je los.', met daarnaast het gedicht 'Leeuw':

Hoewel ik

sterrebeeldig

een leeuw ben,

kan ik weinig

in mijzelf zien

dat gewelddadig

is en niets

dat ik los

zou kunnen laten.

(p. 23)

Veel gedichten in deze bundel zijn kort en bondig. Ook zijn er weer wat nonsensgedichten, zoals de titel van de vierde afdeling al aangeeft: 'Nubberwup geezo' (p. 53).

Vooromslag van L.Th. Lehmann, Schoon schip (2010)

In 2010 verscheen bij De Bezige Bij de bundel Schoon schip. Alida Beekhuis verklaarde in het nawoord dat ook deze bundel weer gedichten bevat die gevonden zijn in Lehmanns huis. Na de publicatie van Laden ledigen vond men weer nieuwe mappen met gedichten en zelfs ouderwetse schoolschriften waar bijna onleesbare gedichten in geschreven waren. De gedichten in Schoon schip beslaan zodoende een periode van zeventig jaar. 'En nu is er dan echt schoon schip gemaakt.' (p. 69). Het gedicht 'Vlucht', uit de periode 1937-1947, doet aan Slauerhoff denken:

Saaie grijze huisgevels

In stomme zondagsstilte.

Jonge mannen in rechte jassen

Met geplakte haren,

Stijf wollen dassen,

Donkere mensen

In effen dorpsstraat

Ik wil weg!

(p. 16)

In deze periode was Lehmann meer vormvast dan in latere perioden, zo blijkt bijvoorbeeld uit een sonnet over de dood, waarvan de eerste strofe luidt:

Hoe is het dat gij mij uit handen glijdt,

mijn leven, hoe zijt gij zo snel verleden?

Hoe zet de koude dood zo zacht zijn schreden

al tredend over praal en ijdelheid?

(p. 22)

Jaren later, in de periode 1980-2007, schrijft Lehmann nog steeds over de dood, maar luchtiger:

Een rotstreek van een schepper of zoiets;

Je op te schepen met een wegwerpleven.

Nee, erger nog, het is je niet gegeven,

Want zonder dat was je toch zelf ook niets.

Je bent het zelf, het is je wegwerp-ik.

(p. 60)