Over het pseudoniem Habakuk II de Balker

Vanaf zijn debuut in 1969 tot in 1977 gebruikte H.H. ter Balkt een opmerkelijk pseudoniem: Habakuk II de Balker. Dat verwees natuurlijk naar een Habakuk de Eerste en niet alleen is er een eerdere, er zijn er zelfs twee.

In het Oude Testament heeft de profeet Habakuk een apart Bijbelboek, een van de laatste van het Oude Testament tussen profeten als Nahum en Sofonias. Deze Habakuk leefde in de zevende eeuw voor Christus ten tijde van Jeremias en Ezekiël. De tweede Habakuk leefde later, ten tijde van Daniël, ongeveer een eeuw later.

Daniël was bekend om zijn visioenen en levenswijsheid en bracht een deel van zijn leven in gevangenschap door in Babel, waar hij in een leeuwenkuil werd geworpen. Daar werd hem door Habakuk voedsel gebracht. De interventie van een engel maakte dit mogelijk, want het ene moment stond Habakuk nog een moes te koken in Juda, het volgende moment greep een engel hem bij zijn kruin en transporteerde hem 'in een ademtocht' naar Babel om Daniël diens van God gezonden maaltijd te geven.

De tweede profeet Habakuk schreef een profetie in drie hoofdstukken, waarvan het laatste een 'Lofzang op Gods reddende almacht' is. In het eerste deel voorspelt Habakuk vreselijke rampen door de komst van de vijandige Chaldeën; maar het tweede hoofdstuk voorspelt de ondergang van die vijand. Kenmerkende citaten zijn:

Waarom laat Gij mij slechtheid zien

En moet ik onheil aanschouwen,

Heb ik geweld en verdrukking voor ogen,

Zijn twist en tweedracht ontbrand?

De wet ligt verkracht,

Het recht wordt verstikt:

Want de goddeloze houdt den vrome gevangen,

Het recht wordt geschonden!

In zijn visioen ziet hij hoe God de Chaldeën oproept tot vernietiging en hij beklaagt zijn volk:

Nu wil ik mijn wachtpost betrekken,

En op de uitkijk gaan staan,

Om te zien, wat Hij mij zegt,

En wat Hij antwoordt op mijn klacht!

En dan is er het tweede visioen:

Maar wee den vermetelen rover,

Den overmoedigen, rustelozen mens:

Gulzig als de onderwereld,

Onverzadelijk als de dood!

Die alle naties naar zich toetrekt,

Alle volken tot zich haalt:

Zullen die allen geen spreuk op hem dichten,

Geen spotlied en puntdicht op hem zeggen?

Want dieven en plunderaars zullen hun lot niet ontlopen:

Door vele volken te plunderen,

Hebt ge uw leven verbeurd:

Want de steen roept wraak uit de muur,

En de balk antwoordt hem uit de binten.

Wellicht dat dit wrekende antwoord wordt gegeven door Habakuk II de Balker, die ziet:

Al bloeit dan de vijgeboom niet,

En geeft de wijnstok geen vrucht:

Al mislukt de oogst van de olijf,

En brengt de akker geen spijs:

Al zijn de schapen weg uit de kooi,

Er zijn geen runderen in de stallen

Habakuk blijft zich verheugen in 'den God van mijn heil'. Voor H.H. ter Balkt is de teloorgang van het landschappelijke en de gewoonten van het land genoeg reden tot klaagzangen maar ook tot even zovele oden en hymnen.

Ter Balkt zei ooit in een interview dat hij die naam voor de grap gekozen had als een 'krankzinnig pseudoniem', want 'ik houd wel van overdrijven, dat is Twente eigen, en dat overdrijven heb ik dan zelfs tot in mijn schrijversnaam doorgevoerd' (uit: Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper: Dichters: interviews (Amsterdam: De Bezige Bij, 1980, p. 14).

Jos Joosten constateerde overigens dat 'een zekere profetische klank' ook later niet uit Ter Balks gedichten verdween (Jos Joosten: Onttachtiging. Nijmegen: Vantilt, 2003, p. 165).