De publicatie van de Gedichten van Den Schoolmeester

Zonder Jacob van Lennep (1802-1868) zouden De gedichten van den Schoolmeester niet bestaan hebben. Hij immers is het geweest die het plan opvatte na Van de Lindes dood een bundel te maken. Met toestemming van de weduwe stelde Van Lennep de dichtbundel samen. In de almanak Holland hadden de gedichten van De Schoolmeester veel aandacht getrokken en er was al vaker gevraagd naar een bundeling. Van Lennep dacht dat een boekje met de aardigste gedichten wel een markt kon vinden, en dan zou hij in staat zijn de weduwe te ondersteunen, want Gerrit van de Linde was bepaald niet rijk gestorven, en zijn kinderen waren nog jong.

De weduwe stuurde een doos met papieren naar Nederland. Toen Van Lennep deze doorwerkte, stond hij versteld over de werkwijze van De Schoolmeester. Van elk gedicht bestonden wel vijf of zes bewerkingen, 'om niet te spreken van een onnoemelijk getal stroken en snippers papier waarop dezelfde regel (of regels) vijf of meermalen voorkwam,' telkens gewijzigd om de beste versie te kunnen kiezen, zo schreef Van Lennep in zijn voorrede bij de uitgave.

Jacob van Lennep in 1850. Litho naar J.C. van Rossum

Bronnen

Er zijn vier bronnen waaruit Jacob van Lennep putte voor zijn bundeling. De oudste bron is de Leidse studentenalmanak, waarin Gerrit in zijn studententijd verzen gepubliceerd had. Dan waren er de gedichten die in Van Lenneps eigen almanak Holland verschenen waren. De doos die Van de Lindes weduwe Caroline van de Linde-Monteuuis hem toegestuurd had, was de derde bron. Ook spitte hij de bewaarde brieven van Gerrit van de Linde aan hemzelf door op zoek naar bruikbare gedichten.

Hij gebruikte niet de Belgische muzen-almanak en het Jaarboekje aan bevalligheid, deugd en kunst gewijd waarin ook enkele gedichten van hem stonden, maar dat waren traditionele serieuze gedichten, en Van Lennep wilde duidelijk een humoristische bundel maken. Er staat maar één ernstig gedicht in: 'De profundis'.

De gedichten uit de Leidse tijd waren anoniem in de studentenalmanak verschenen. Hoewel Van Lennep Gerrit al als student had leren kennen, wist hij niet welke gedichten van hem waren en dus vroeg hij dat aan zijn oude studievrienden. Deze schreven hem dat 'Proeve van dichterlijke vlucht' en 'Proeve van dichterlijke waarnemingen' van Gerrit waren, en deze twee nam hij op.

Uit Holland, waarin Gerrit sinds 1851 onder het pseudoniem 'een schoolmeester' publiceerde, haalde Van Lennep 22 gedichten. Over die gedichten hadden de twee vrienden vaak al uitvoerig geschreven. Als Van de Linde een gedicht opstuurde kreeg Van Lennep soms dezelfde dag nog een voorstel voor wijzigingen, en later nog een paar keer. Van Lennep had ook wel eens kritiek, en stelde veranderingen voor. Van de Linde reageerde daar meestal tamelijk kribbig op. Toen Van Lennep hem vroeg een scherpe uitval naar de rooms-katholieken wat te matigen, informeerde Gerrit of hij soms bang was zijn plaats in de Tweede Kamer te verliezen. In een ander gedicht wilde Van Lennep dat Van de Linde zijn taal wat kuiste. Hij had geschreven over een zwanger meisje dat haar hand op zeker 'woelig plekjen' hield. Van Lennep zag liever een 'smartlijk plekjen'. Van de Linde stond hem spottend zijn correctie toe. De verzen uit de brieven heeft Van Lennep nogal eigenmachtig bewerkt. Soms voegde hij gedichten uit verschillende brieven bij elkaar en dichtte zelf nog wat tussenregels. Voor een deel kon dit ook niet anders, want de poëzie staat in de brieven vaak verweven in de lopende tekst, zonder onderscheid met het voorafgaand of volgend proza. Alleen aan de onderstreepte rijmwoorden zijn ze dan te herkennen. In het algemeen maakte Van Lennep de gedichten wat minder persoonlijk en haalde hij er scherpe aanvallen uit. Zo schreef Van de Linde:

Laat nu een plotsling overlijden

Het land van Siegenbeek bevrijden

(Schoolmeester, 1987, dl. 1, p. 81)

Van Lennep maakte er iets onbegrijpelijks van door de eerste regel helemaal weg te laten, en de volgende regel te veranderen in:

Het land van A.B.C. bevrijden

zonder enige aansluiting. Siegenbeek was weliswaar een weinig bemind Leids hoogleraar in de vaderlandse taal en welsprekendheid, maar Van Lennep vond de verwensing van Van de Linde blijkbaar toch te cru. In een ander gedicht, over 'Nageslacht', maakte Van Lennep van 'Klierkwaal-zusters, geelzucht-broeders' het wat slappere 'Scheele zusters, bochelbroeders'. Verder valt natuurlijk ook op wat Van Lennep niet gebruikte uit de brieven. Vrolijke erotische gedichten kwamen niet in de bundel en ook een uiterst scherp gedicht over de ellende van het schoolmeesterbestaan bleef verborgen in de brieven. Het vrolijke advies over Engelse hoeren dat Gerrit gaf aan Jacob toen deze naar Engeland zou komen, kwam ook niet terecht in de bundel:

Zoo somtijds de booze lusten van het vleesch je hier mochten

  kwellen,

Zou ik je maar aanraden om dat grapjen tot in Holland uit te

  stellen,

Want de Engelsche publieke meisjens zal niemand je

  recommenderen:

Ze liggen precies als bevroren monumenten in de veêren

En om te maken dat een Engelsche hoer-vrouw, onder je weet wel

  wat ik meen, een beetje leeft

Zou je er een andere onder moeten leggen die den hik heeft.

(Schoolmeester, 1987, dl. 1, p. 50)

Het merendeel van de gedichtenbundel van De Schoolmeester is ontleend aan het pak gedichten dat Van de Lindes weduwe vanuit Londen opstuurde aan Van Lennep. Daaruit haalde hij onder andere de schitterende lange gedichten 'De schipbreuk' en 'De boterham en de goudzoeker'. In de almanak Holland was Van de Linde begonnen met een 'Natuurlijke historie voor de jeugd', een soort parodie op schoolboekjes waarin hij diersoorten beschrijft. Deze serie kon Van Lennep aanvullen met flink wat extra dierengedichten zoals 'De koei', 'Het speenvarken' en 'De kat'. Veel van de fabels, waaronder die van 'De leeuw en de rat' en 'De wolf en het lam' verschenen ook voor het eerst in de Van Lennep-bundel.

Haastige redactie

Toen Van Lennep zijn materiaal bij elkaar had, ordende hij het over acht afdelingen, waarbij hij zeker wel geaarzeld zal hebben over de plaatsing. De indeling heeft een ironische bedoeling, wat blijkt uit de zwaarwichtige termen als 'dramatische poëzie' of 'didactische poëzie' die Van Lennep gebruikt voor de lichtvoetige gedichten die daarna volgen. Van Lennep moet de bundel vrij snel in elkaar gezet hebben. De weduwe wilde na de dood van haar man het materiaal niet lang afstaan, en Van Lennep moest dus haast maken met het afschrijven. Op 27 januari 1858 was Van de Linde overleden, in het najaar ontving Van Lennep de manuscripten, en eind november had Van Lennep de bundel klaar, inclusief een flinke inleiding. Dat hij nogal haastig werkte blijkt uit een flink aantal zetfouten in de bundel. Ondanks de haast, ondanks het feit dat hij zich enige kuisingen veroorloofde en enige gedichten aan elkaar schreef, moeten we Van Lennep toch dankbaar zijn voor de uitgave. De talloze herdrukken die er van Gedichten van den Schoolmeester gemaakt zijn, bewijzen dat hij een gelukkige greep gedaan heeft.

[Bijdrage van Marita Mathijssen]