Illustraties voor De Schoolmeester

De gedichten van de Schoolmeester zijn over het geheel genomen zo sterk, dat ze het best zonder illustraties kunnen stellen. Dat bewijst het tempo waarin de eerste vijf drukken van de Gedichten van Den Schoolmeester van de hand gingen.

In 1870 kondigde de uitgever, de Gebroeders Kraay, een volledig geïllustreerde druk aan, die in 1872 daadwerkelijk gereedkwam. Als illustrator kozen zij de relatief onbekende schilder en tekenleraar Anthony de Vries (1841-1872) en dat bleek een schot in de roos. Hij voelde de poëzie van Van de Linde goed aan en wist door zijn keuze van de te illustreren passages en de manier waarop hij daar vorm aangaf, de gedichten een extra dimensie te geven. Van belang hierbij was dat De Vries zijn tekeningen heel nauw liet aansluiten bij de tekst en dat de illustraties ook letterlijk in of tussen de teksten door precies de goede plaats kregen, waardoor de band tussen beeld en tekst nog sterker werd

 

Van Deel heeft erop gewezen, dat bij herdrukken niet altijd rekening is gehouden met de exact door De Vries beoogde locatie van zijn plaatjes (zie Bzzlletin, 1979, p. 37-40). Oorspronkelijk was het aantal tekeningen begroot op zo’n 200, maar kennelijk was de uitgever zo tevreden over de geleverde plaatjes dat het er uiteindelijk maar liefst 304 werden! De tekeningen waren de eerste stap. Vervolgens moesten evenzovele houtgravures vervaardigd worden voordat de persen konden gaan draaien. Deze titanenklus, waarbij elke missteek met de burijn betekende dat er voor een volgende poging een nieuw houtblokje gepakt moest worden, werd uitgevoerd door Isaac Weissenbruch en Comte.

De geïllustreerde uitgave viel zo bij het publiek in de smaak dat drie jaar later al een volgende geïllustreerde druk noodzakelijk bleek en ook bij latere drukken werd telkens teruggegrepen op de geestige tekeningen van De Vries. Dat hierbij ook telkens de oorspronkelijke houtblokken gebruikt werden, is niet aannemelijk, want deze waren kwetsbaar en het mooi afdrukken ervan kostte relatief veel tijd. Zeker is dat op enig moment van de houtblokken galvano's zijn vervaardigd: metalen clichés die zich probleemloos voor het drukken van grote oplagen leenden, omdat ze veel minder dan de houten blokken sleten of anderszins beschadigd raakten. Vermoedelijk zijn vervolgens de oorspronkelijke houtblokken vernietigd, ze hadden immers geen functie meer. Van de galvano's zijn er minimaal zo'n 120 bewaard gebleven en daardoor is het mogelijk een indruk te geven van drukvorm en resultaat.

Voor de negende druk uit 1901 besloot uitgeversmaatschappij Elsevier, die toen het kopijrecht in haar bezit had, de gedichten op een meer eigentijdse manier te laten illustreren en benaderde daarvoor de Haarlemmer Jacobus Doncker (1874-1917). Ook hij maakte niet minder dan 300 tekeningen die deels op dezelfde passages slaan als de illustraties van De Vries. De cartoonachtige lijntekeningen van Doncker hebben absoluut een eigen charme, maar moeten het bij een vergelijking afleggen tegen die van Anthony de Vries. Het is dan ook niet verrassend dat voor latere geïllustreerde uitgaven van de gedichten altijd weer teruggegrepen is op het werk van De Vries en dat de illustraties van Doncker alleen in die ene negende druk uit 1901 te vinden zijn.

In 1941 publiceerde de Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten in Amsterdam een editie van Natuurlijke historie voor de jeugd. De teksten in deze uitgave zijn gereproduceerd naar het handschrift van Huib Luns die ook de randdecoraties maakte. Voor deze selectie maakte een groep kunstenaars (leden van Arti et Amicitiae) bovendien paginagrote zwart-wit illustraties: J.H. Jurres, G. Westermann, C.J. Maks, Jo Spier, Lizzy Ansingh, M. Monnickendam, Jan Sluijters, Sam van Beek, Nelly Bodenheim, J.L. Schwarz en Jos. Rovers.

Het boek werd gedrukt door Roeloffzen & Hübner als premie-uitgave voor de leden van de Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten. Naast de gewone uitgave verscheen een luxe oplage van 20 genummerde exemplaren voor de medewerkers.