De gedichten van René Huigen, 2005-heden
Steven! (2005)
Huigens zesde dichtbundel Steven! (2005) is eigenlijk geen bundel. Volgens het woordenboek is een bundel namelijk ‘een boek waarin opzichzelfstaande stukken samengebracht zijn’ en dat is Steven! niet. Het is één gedicht, één lang verhalend gedicht van 63 pagina’s. Op de voorzijde van het omslagstaat dan ook als ondertitel ‘gedicht’ in plaats van het gebruikelijke ‘gedichten’.
Het prozagedicht draait om Steven, een karakter dat voorkomt aan het einde van het gedicht ‘Sigarenwinkel’ van de Portugese dichter Fernando Pessoa:
De man is de Sigarenwinkel uit gekomen (kleingeld in zijn broekzak stekend?).
O, kijk, ik ken hem; het is Steven zonder metafysica.
(De Baas van de Sigarenwinkel is in de deur gaan staan.)
Als gedreven door een goddelijk instinct draaide Steven zich omen zag mij.
Hij zwaaide naar me, en ik riep Dag, Steven!, en het universum
Kreeg voor mij zijn vorm weer zonder hoop noch ideaal, en de
Baas van de Sigarenwinkel glimlachte.
(Fernando Pessoa, Gedichten (2010), p. 101-102)
Hierover zegt Huigen in Het financieele dagblad van 21 januari 2006: ‘Ik vond dat Steven er bij Pessoa nogal bekaaid van afkwam en wilde hem nieuw leven inblazen, hem als een soort spin-off van een sitcom zijn eigen avonturen laten beleven tot het moment waarop Pessoa hem achtergelaten heeft.’ Vanuit zijn luie stoel maakt Steven in dit gedicht een ‘moderne odyssee door de literatuurgeschiedenis’. Het gedicht begint klassiek met het aanroepen van de muze:
Muze, ook al heeft U uw reserves
En is dit de laatste druppel uit eend’re
Bron waaraan alleen de bekwaamsten zich
Uitputtend mochten laven, dan nog ben ik
U dankbaar die aan te mogen spreken
(p. 5)
De vraag die aan de muze wordt gesteld is of ze een verhaal wil inspireren over 'een man die thuisbleef'. De muze geeft gehoor aan de vraag en daarmee kon Stevens 'kleine odyssee' een aanvang nemen. De reis gaat langs historische plaatsen en figuren uit de Griekse mythologie, de literatuur en de kunst. Er wordt geciteerd uit werk van Byron, Steven ziet de hel en Leviathan, hij spreekt met heiligen en verkent het gebied rond de Middellandse Zee. Het gedicht eindigt met de ontmoeting uit het gedicht van Pessoa, maar dan gezien door Stevens ogen:
Bij het verlaten
Stond hij even in de deuropening
Van de tabacaria stil, en keek,
Waarom wist hij niet, lachend naar boven.
Daar stond hij dan, niet naakt ten overstaan
Van zijn schepper, zoals hem was aangezegd,
Maar tegenover een hem onbekende
Man, hem groetende vanachter het raam
Van diens woning. Voldaan zwaaide Steven
Terug en maakte zich vervolgens uit
De voeten. Waarheen, weet U alleen, o
Muze. Zolang U zwijgt, zal Steven dolen,
En met hem ik, die hem tot hier mocht volgen.
(p. 63).
Levenskunst voor jonge mensen (2011)
Net als in Steven! speelt Huigen in Levenskunst voor jonge mensen (2011) een spel met citaten, verwijzingen en bewerkingen. Het overgrote deel van de gedichten zijn brieven aan en van bekende kunstenaars, dichters en wetenschappers. Huigen kruipt onder andere in de huid van de mythologische figuur Medusa, schilder en humanist Albrecht Dürer en Vivienne Haigh-Wood, de eerste echtgenote van de dichter T.S. Eliot.
De bundel begint met het gedicht ‘Brief aan de lezer’:
In de beste humanistische traditie
heet elk dichtwerk
een open brief
aan de lezer te zijn
(p. 7)
Het relaas wordt onderbroken door de tweede strofe:
Open?!
- noem dat maar open!
Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat poëzie voor de lezer niet altijd open ligt. Er volgt advies:
Op zijn minst
had hier een datum,
een aanhef:
'Zeer geachte'
Of inniger: 'Liefste'
boven kunnen staan
(p. 7)
Een advies dat Huigen verderop in de bundel ter harte neemt wanneer hij namens Medusa een liefdesbrief schrijft getiteld 'Liefste'. Medusa's blik verandert mensen in steen:
ik leefde alleen voor wie mij in de ogen durfde kijken,
en van wie ik uit piëteit met zijn moed dat te doen ook weer weg
zou kijken
(p. 24)
Uit de laatste regels blijkt dat het niet anders kan dan dat haar geliefde ook is versteend:
Om zich te hechten heeft mijn zachte, tere kant
daarom de hardheid van gesteente nodig, uit vlees gebeiteld. Voel je het
mos al als ’n mantel je lichaam omfloersen?
(p. 24)
Het titelgedicht van de bundel is geen brief. ‘Levenskunst voor jonge mensen’ is een lesje in etiquette voor jongeren en lijkt een modernere versie van Erasmus’ Goede manierlijcke seden'. Wanneer het gedicht van eenentwintig strofen wordt gelezen zonder de eerste strofe lijkt het inderdaad een lesje in goed gedrag. Strofe zeventien luidt:
Nooit zal hij onbescheiden
blikken werpen in brieven,
paperassen en/of boeken
die niet voor hem bedoeld zijn
(p. 28)
Door de eerste strofe krijgen de andere strofen echter iets dreigends:
Uit eerbetoon aan de levenden
doet iedere dode er goed aan
het juiste voorbeeld te geven
en ieders lichaam het liefst
een beetje warm nog
achter te laten
alvorens uit wellevendheid
voor ze op te staan
(p. 25)
Je kunt je hier namelijk afvragen of het gaat om de dode of de Dood die mensen komt halen. Gelezen met de Dood in het achterhoofd zorgen bijvoorbeeld de laatste strofen zo voor een heel ander gevoel:
Bij het onvermijdelijke afscheid
doet hij iedereen ontspannen
en vrolijk uitgeleide,
alsof niets belangrijkers
zijn aandacht opeiste
En geeft hij
elke gast afzonderlijk
het gevoel dat juist zíjn
of háár aanwezigheid
met speciale vreugde
tegemoet werd gezien
(p. 28)