De gedichten van René Huigen, 1989-2004
Paleis der ingewanden (1989)
René Huigen debuteerde met de bundel Paleis der ingewanden (1989). Daarvoor had hij al diverse bibliofiele uitgaven uitgebracht, deels in eigen beheer, deels door vrienden geïllusteerd. Zijn debuutbundel verscheen bij uitgeverij In de knipscheer. Na een overstap naar uitgeverij Voetnoot kwam hij terecht bij zijn nieuwe uitgever L.J. Veen.
Het gedicht 'Schuimbekken' maakt een toespeling op het beroemde Selvera's-lied over de 'reebruine ogen'die de jager aankeken, maar hier blijkt de vrouw achter die ogen niet zo fantastisch: 'het brood is van steen'.
O haar reebruine ogen
als noten in een chocoladereep,
als krenten in de pap
die bij het tellen
uit het brood gevallen zijn,
maken de pap luchtig,
het brood van steen
Om dan een vinger in de pap te hebben,
een lepel rechtop in het deeg te zetten
(p. 16)
Het gedicht 'Met een zuur gezicht' gaat over het dichten:
Een lendedoek als voile
of een roerei rond de kop
van het gouden kalf
als nageboorte om het zonlicht hangen
(p. 25)
Uiteindelijk worden de woorden 'het vel over de oren' gehaald. De 'geschifte beeldspraak stremt', waarbij de dichter besluit met 'Van poëzie gesproken ook wel 't stollingsproces genoemd'. Huigen gaat de vergelijkingen niet uit de weg, getuige bijvoorbeeld het gedicht 'Smakeloos':
Zo ben ik in vergelijking tot de dingen
niet smakeloos genoeg
om aambeien voor kogellagers
en wagensmeer voor glijmiddel te verslijten
als het wederom uitgevonden wiel
dat ronddraait in de ars poëtica
(p. 29)
In 'Leef nu, betaal later' wordt de poëzie geherdefinieerd. Het pantoffeldier wordt hier letterlijk genomen:
Zo zal ik het leven nemen
van vezel tot pantoffel-
dier dat afgericht de krant apporteert
en met míjn ogen lezen heeft geleerd
Gelijk een pedofiel der dingen die,
in ieder gat te vereffenen rekeningen
met gelijke munt betalend
het grondbeginsel der poëzie op ongedekte cheques uitschreef
(p. 33)
Terra incognita (1990)
De bundel Terra incognita dateert uit 1990. Het gedicht 'Gesneden koek' begint met een variatie op Descarte's uitspraak 'Je pense donc je suis':
Denk niet dus besta niet,
ga als wandelende tak op
in een boom
En camoufleer je wijsheid als een boom
die geen boom is, maar de gedachte
aan een boom, vertakt
In de hersenschors
(p. 24)
Sommige gedichten dragen bijzondere titels, zoals 'Een kudde yoghurt in de mist'. Deze titel doet denken aan de absurde, hilariteit opwekkende, raadseltjes over: 'het is rood en het vliegt'. Bij dat studentikoze past ook de nadruk op het eigen ik:
Het zichzelf beramende zichzelf
om zeep helpende tafereel
van iemand die een waterpistool
in zee heeft leeggeschoten
(p. 33)
In afdeling II van de bundel staan een aantal gedichten die zijn gerelateerd zijn aan Midden- en Zuid-Amerika, zoals 'Tláloc, laatste der Mohikanen'.
Daar rees Toela uit het moeras,
en bezong men er Tláloc, hij
die de dingen deed groeien
als laatste der Mohikanen, een fantast
(p. 56)
Laatste gedichten (1994)
De bundel Laatste gedichten (1994) wordt voorafgegaan door een motto van John Donne: 'When thow know'st this, what fragmentary rubbish this world is, thow know'st, it is not worth a thought'. De opdracht luidt: 'voor mijn uitgever'. Het eerste gedicht uit afdeling I is 'Sandwichformule':
Ik was wie ik was bij gratie
van wat ik niet behappen kon
en zette daar mijn tanden in
Het gistte in mij
en ik noemde al
wat ik niet duiden kon
een krentebol
(p. 11)
In 'Supergeleider' wordt de blik inwaarts gericht:
Ik trok wissels op mezelf en rangeerde
gedachten die me op een zijspoor brachten uit,
't verleden werd zo een supergeleider
en luidde het informatietijdperk in
Nauwgezet hield ik de dienstregeling
van mijn gevoelens bij, maar ik rekende ook
ernstig op vertraging
(p. 13)
In 'De dag dat taal van mij een man maakte' schrijft Huigen over het spel 'hide and seek':
De dag dat taal van mij een man maakte
speelde ik verstoppertje met de wereld
en verschool me achter mezelf
(p. 15)
In 'Grote gele rivier' kan de auteur zich met alles associëren, zozeer dat hij erin ondergaat:
In mij wellen vragen als grote gele rivieren op,
ik verdrink erin, ik verdrink in wat ik zeg,
ik ben de brug waarvan ik spring,
ik ben de berg die ik beklim
Ik ben de grote gele rivier,
ik ben dat waarin hij uitmondt,
ik ben mijn mond
(p. 31)
In het allerlaatste gedicht ('Mijn laatste gedicht') kondigt de dichter aan te stoppen met schrijven:
En aldus geschiedde
in het gedicht
dat ik te elfder ure
aan mijn bundel had toegevoegd
en waarover mijn uitgever
de loftrompet stak
omdat hij het van een onbeschrijfelijke
moed vond getuigen
dat van alle gedichten
die ik nog had kunnen schrijven
dit werkelijk het allerlaatste was
(p. 60)
'Geloof een schrijver nooit op zijn woord', gaat hier op. Ook dichter-schrijver Peter Verhelst zei ooit te stoppen met dichten, omdat alles gezegd was. Vervolgens bracht hij toch een nieuwe bundel uit. Een momentopname dus. Ook Huigen publiceerde na zijn besluit nieuwe dichtbundels, maar er is wel sprake van een breuk in het oeuvre.
Monument voor een verzonnen dichter (1999)
De bundel Monument voor een verzonnen dichter (1999) sluit met deze titel naadloos aan op het thema van de bundel Laatste gedichten uit 1994. Alsof de schrijver een andere identiteit heeft aangenomen en alsof de vorige dichter was 'verzonnen'. Het gedicht 'Plaats waar gedacht wordt' heeft een filosofische inslag en behandelt verschillende manieren van denken en vooral het nadenken over het denken. De gedichten in deze eerste bundel na 'Het allerlaatste gedicht' zijn minder wijds, meer gericht op een kern, eenduidiger. Ze lijken meer op eenvoud gestoeld, alsof ze vanuit een Zenhouding zijn geschreven.
Niet te denken
maar de plaats te zijn
waar gedacht wordt,
is een innemende gedachte
voor wie anderen graag
voor zich inneemt
maar niet van deze wereld daar
geen gedachte zichzelf denkt
(p. 11)
'Agnosticisme' speelt met woordbetekenissen, maar het blijft niet bij spel en er komt een serieuze omslag:
Ik heb de poëzie altijd graag
naar een andere wereld
willen helpen
Het idee alleen al dat achter
deze wereld een andere
wereld schuilt
(p. 13)
Het ontstaan van een gedicht (of juist niet) wordt uitgewerkt in 'Man voor het raam' (opgedragen aan Jan-Maarten Buissant):
Ik wil graag zien wat ik schrijf
maar steeds weer verbaas ik me
over wat ik starend uit dit raam
nooit zien zal
Dat wil zeggen: het blijft doorgaans
verbluffend leeg in mijn hoofd
Hoogstens vraag ik me af wat die wolken
en die vogels daar doen
en wat ze mij te vertellen hebben
(p. 32)
Herhaling van regels en woorden is de basis van het gedicht 'Zetel van het manna':
Van de identieke en
niet-identieke boom
In het identieke en
niet-identieke bos
Zijn de identieke en
niet-indentieke planken
Van de identieke en
niet-identieke vloer
(p. 33)
Het is de beproefde methode van een kinderliedje en inderdaad blijkt aan het eind dat een lied de regels heeft voortgebracht. Gedurende het gedicht wordt, in dit schommelende ritme, de focus steeds verlegd, totdat het gedicht tenslotte uitkomt bij een man aan tafel: hij beweegt zijn been ritmisch op de melodie van een liedje 'dat hij in gedachten zong'.
Het gedicht 'Ontdekking' gaat over een andere manier van kijken en over de druppel waarin de wereld zich weerspiegelt.
Vandaag ieder uur vierentwintig
keer opnieuw begonnen
met het onmogelijke
te bewerkstelligen en nog nooit
de wereld in een aan mijn wimper
hangende regendruppel zo
weerspiegeld gezien: het hing erom
(p. 37)
In het gedicht 'Klacht' wordt relativerend opgemerkt dat klagen een kunst is die verstaan wordt 'wanneer men graag het geklaag van anderen hoort'. In enkele strofen wordt een beweging gemaakt van groot naar klein en terug, van leven, poëzie, naar het ik en van het ik terug naar poëzie en leven. Alsof er met een zoomlens gespeeld wordt:
Zo mag ik graag klagen
over het leven
en de poëzie
en over mijzelf
En over mijzelf
in relatie tot
de poëzie
En over de poëzie
in relatie tot
het leven
En de rol die ik
daar al dan niet
overtuigd van mijzelf
toch overtuigend in speel
(p. 45)
Geen muziek & geen mysterie (2003)
De bundel Geen muziek & geen mysterie (2003) was de tweede die Huigen publiceerde bij uitgeverij Veen. Deze bundel begint met een herdefiniëring van wat poëzie betekent en dat gebeurt in het gedicht 'Het onbeduidende':
Nooit zal ik begrijpen
de allesomvattende
theorie van een wereld die,
ontdaan van alle poëzie
en alleen door
een handjevol
kenners begrepen,
aan leken zoals ik
door middel van
beeldspraak
moet worden uitgelegd
(p. 5)
Over vorm en inhoud gaat het in 'Het verborgene': in korte regels schrijft Huigen een gedicht dat zo twee pagina's beslaat.
Het heerlijke moment
waarop u
onbedacht
mocht constateren
dat zowel
vorm
als inhoud
en de hele discussie
daaromtrent
berustte op
een misverstand
(p. 28)
In 'Strekking' wordt getoond dat niet alleen denken ongrijpbaar is, maar zien eveneens en hoe lastig het is om iets te begrijpen:
-wat komt
dat komt
in golven,
zegt ook Zen-
Waartoe neigen we dan
als we gebogen over
de fruitschaal
een man zien staan
(p. 37)
Steeds komt Huigen in deze bundel terug bij de vraag wat poëzie eigenlijk is en nergens duidelijker dan in het gedicht met de titel 'Poëzie is':
Voor alles en alle duidelijkheid
niet wat zich zeggen laat
voor wie het zich zeggen laat
Kent geen goede verstaander
(p. 43)