De gedichten van Arjen Duinker, 1982-heden
Aap noot Mies (1982-1986)
Arjen Duinker begon in zijn studententijd met het publiceren van gedichten. Zo verscheen van 1982 tot 1986 het tijdschrift Aap noot Mies dat hij samen met de dichter K. Michel schreef, redigeerde en uitgaf. Er verschenen dertig afleveringen, stuk voor stuk met de hand geïllustreerd en in elkaar gezet. Enkele gedichten hieruit werden later opgenomen in de bundels van Michel en Duinker. Ze hebben een zekere filosofische inslag en een nuchtere observatie van de werkelijkheid gemeen die bij elkaar vervreemdend kunnen werken. De gedichten maakten veel gebruik van herhalingen en sensaties als geluiden en geuren hebben er een plaats in:
Er komt water uit de lucht
Er komt veel water uit de lucht
Het water ligt op de grond
Het water ligt te trillen
Vvvvoeoeoeoeoeoeh
Zo jaagt de wind
(Aap noot Mies, mei 1984, p. 4)
Rode oever (1988)
In 1988 verscheen bij zijn uitgever Meulenhoff in Amsterdam de debuutbundel van Arjen Duinker, Rode oever.
In deze bundel geeft hij ruim baan aan de thematiek die later steeds weer terugkeert in zijn bundels: de verwondering om dagelijkse dingen. Alles kan het object van die verbazing zijn: planten, dieren, mensen, gebeurtenissen. Het dagelijkse krijgt in de gedichten van Duinker door die verbazing een andere glans. In het eerste gedicht uit de bundel verbaast de ik-figuur zich over een klimopplant die tijdens zijn afwezigheid tegen een muur is gaan groeien - voor die verbazing gebruikt hij een ruime sortering hoofdletters:
KLIMOP!
ER GROEIT KLIMOP!
ik ben ver weg geweest
KLIMOP!
ER GROEIT KLIMOP TEGEN DE MUUR!
OOOH! ZO GROEN!
(p. 7)
In de gedichten van Duinker zijn dagelijkse dingen geregistreerd, vastgelegd, zoals de wind die waait en een meisje dat een zakdoek opneemt:
De wind blaast langs mijn hoofd
De wind blaast langs mijn ogen
De wind blaast
Een meisje kijkt om zich heen
Ze pakt een handdoek
Draait zich om
(p.10)
In het gedicht dat begint met de versregel 'Op een zeer absolute dag' lijkt Duinker een statement te willen maken. Hij zet zich af tegen vorm en inhoud:
Op een zeer absolute dag,
absoluut van helderheid en kleuren,
absoluut ook van vrijheid, te zien
wat is, zonder meer,
zodat alles zichzelf is,
zal ik, blaffend, zeker ten strijde trekken.
Tegen de Inhoud.
Tegen de Persoonlijkheid.
Tegen de Essentie.
(p. 16)
Tegen die versimpelingen (inhoud, persoonlijkheid en essentie) plaatst hij een blauwe vogel, een bergwand, een nijlpaard en een kanon. Maar het is niet een eenvoudige verkettering van een theorie en een omhelzing van de werkelijkheid. In wezen is het een roep om fantasie en speelt Duinker met het wezen van objecten en dieren. Op die manier zijn stenen en vlinders - ondanks het grote verschil in gewicht - inwisselbaar. In Duinkers gedichten kunnen twee heel verschillende dingen aan elkaar gelijk zijn, ze zijn immers niet 'echt', maar van papier; ze bestaan alleen in het gedicht:
Ik wens met kracht drie stenen,
Het kan me niet schelen waarvoor,
Als het maar drie stenen zijn
En vlinders tegelijk.
Gisteren zag ik een essentie.
(p. 32)
En die essentie is kennelijk van groot belang. Duinker dicht vaak over dingen, over aanwezigheid, over zijn en niet-zijn:
Ik zie dingen die ik eerder heb gezien terwijl ze nieuw zijn.
Ik zie dingen die kalm zijn en ademen.
Ik zie dingen die ademen, terwijl de wind opsteekt
(p. 33)
In een ander gedicht worden de dingen en de logica overdacht:
Noem de dingen bij hun naam
Eet ze op!
Is morgen onmisbaar voor de logica?
(p. 23)
Zulke regels staan in veel gedichten, zoals:
Ik heb nooit iets begrepen.
(p. 20)
Het laatste gedicht uit de bundel heet 'Pasteis de Tentugal' en is een opsomming van gebeurtenissen, waargenomen in een aantal cafés in Coimbra en Figueira da Foz (Portugal) van 23 tot 27 december 1983. Die zijn beschreven in één of twee regels en genummerd van 1 tot 99:
29. Jongen komt binnen, geeuwend, boek onder de arm
30. Jongen komt binnen, tong tussen de lippen
31. Vrouw met rode trui en zwarte sjaal draait zich om
(p. 42)
Losse gedichten (1990)
Losse gedichten, Arjen Duinkers tweede bundel, verscheen in 1990. Ook in deze bundel speelt de liefde voor alledaagse dingen een rol. Wat ongrijpbaar is, moet juist concreet worden: van abstracties maakt hij een 'waaier van hout'.
Als jij me abstracties geeft,
Geef ik jou een waaier van hout.
Als jij me abstracties geeft,
Neem ik een takje tijm.
Als jij geheimen verklapt,
Rijd ik op een zwarte wagen.
Als jij geheimen verklapt,
Voel ik weemoed.
(p. 7)
De ik-figuur mijmert over het leven en besluit dat het voortdurend nadenken over 'de dingen' niet gelukkig maakt:
Als de olijven haast rijp zijn
Op de uitgestrekte vlakte buiten het dorp,
Als de olijven haast rijp zijn,
Ga ik er na zonsondergang op uit.
Ik denk na en zie weinig.
Soms denk ik extra na, bijzonder diep en met gevoel voor details,
Zoals alleen hij kan die extra nadenkt,
Om te beseffen aan de rand van het dorp
Dat mijn geluk niet in nadenken ligt.
(p. 15)
Het leven speelt zich af buiten het denkende brein en geluk is doorgaans elders. Onrust en het verlangen op een andere plaats te zijn spelen dan ook een rol van betekenis in de gedichten van Arjen Duinker:
Door euforie gedreven,
Door een of andere euforie gedreven ga ik van huis.
Zonder om te kijken
Verruil ik de besneeuwde toppen
Voor een vlakte, als de onrustige rivier
Aan wier oever de vissers dag na dag wachten.
Door euforie gedreven, slinger ik rond,
Slinger ik mij door een werkelijkheid
Waarin het miniemste nog enorm is.
Ik koester geen verwachtingen.
(p. 26)
De gevelreiniger en anderen (1994)
In De gevelreiniger en anderen (1994), de derde bundel van Duinker, staan net als in de andere bundels regelmatig opsommingen. Zo is er in het gedicht 'Papiertje' sprake van drie personages, die alledrie (n)iets betekenen:
De paarse vlinder is veelbetekenend.
De gepassioneerde bloem iets minder.
Het gras is zijn betekenis voorbijgegroeid.
Ik zit zonder.
In de laatste strofe kijken de drie personages en de ik-figuur (het vierde personage) een wegwaaiend papiertje na:
Vlinder, bloem, gras, ik,
We kijken het papiertje na
Met verschillende soorten van ontzag.
De avond wordt voelbaar.
(p. 18)
Het lange titelgedicht, 'De gevelreiniger', bevat schijnbare tegenstellingen, zoals 'onbegrepen met zijn begrippen'. Het gaat erin om de tegenstrijdigheid van het leven.
Alleen op zijn fiets
Gaat de reiniger van gevels,
Onbegrepen met zijn begrippen.
Hij waant zich helder,
Maar een onbestemde angst
Rijdt rond in zijn borst.
(p. 49)
Bijna aan het slot van het gedicht wordt gezegd:
Hij heeft verlies geleden,
Daden berouwd, aan zin getwijfeld,
Zijn leven op het spel gezet,
Met gruis versierd.
Er zullen andere gevels komen,
Nieuwe stellages, nieuwe steigers.
(p. 51)
In het gedicht 'Persconferentie' wordt een denkbeeldige persconferentie gehouden over de kakkerlak. De kakkerlak - het minst geliefde huisdier wellicht - wordt voorgesteld als een insect dat een woordvoerder nodig heeft. De kakkerlak wil niet te veel aandacht, maar wil zich kunnen 'ontplooien':
Hij wil met rust gelaten worden.
Hij accepteert een van ons als huisbaas
Op voorwaarde dat hij zich kan ontplooien.
Hij houdt zich aan de wet.
Het gedicht eindigt met een mengeling van terughoudendheid en tips:
Of hij een reïncarnatie is? Geen commentaar.
(p. 38)
Het uur van de droom (1996)
In 1996 verscheen Het uur van de droom, een bundel die bestond uit vier korte gedichten en één lang gedicht van 41 pagina's. Het lange gedicht is, vanwege de lengte en de titel ('De uren') ook wel vergeleken met het gedicht 'Het uur U' van Martinus Nijhoff. Ook de inhoud van beide gedichten komt enigszins overeen.
Evenals in 'Het uur U' loopt in het gedicht van Duinker een man over straat, terwijl hij bespiegelend de gebeurtenissen aanschouwt, maar Duinker begint met meer aarzelingen tussen wat werkelijk en wat mogelijk is:
Ik zou hier iets kunnen kopen.
Misschien koop ik iets.
Ik zou hier kunnen flaneren.
Misschien flaneer ik.
Ik zou hier kunnen treuren.
Misschien treur ik.
Maar dit plein houdt me tegen.
Dit plein met zijn precieze opdracht
Laat me stilstaan in de schaduw
Van elke mogelijkheid.
(p. 13)
De man uit het gedicht observeert datgene wat direct om hem heen gebeurt:
Wie eet die sinaasappel?
Meisje? Jongen?
Mevrouw met bril?
Mevrouw met volle lippen?
Meneer zonder werk?
Dit uur van mogelijkheden
Heeft een lange, lange schaduw.
(p. 15)
'Het uur' is een moment dat van belang is, een moment waarin verschillende emoties samenkomen, zoals woede en onverschilligheid:
Ah, uur dat in mij woede is!
Maar begrensd als dit plein,
Op vele manieren,
Door materialen en abstracta,
Uur, onverschillig als alle pleinen in dit plein,
Als de pleintjes zonder naam,
Met of zonder fonteintjes!
Geplaagd door winden, duidelijke winden...
(p. 38)
Het gedicht 'De steen bloeit', uit dezelfde bundel, is het onderwerp van een groot project geweest: het 'Wereldgedicht'. Dit gedicht werd door Stichting Litteraire Activiteiten Leeuwarden naar vertalers uit verschillende landen gestuurd en vertaald in meer dan tweehonderd talen, waaronder het Russisch, Chinees, Twents en Dari.
De steen bloeit.
De steen die niet kan bloeien,
Wat bloeit die steen.
Zijn bloesems zijn veelkleurig.
Gekleurd als de wolken wanneer de maan hen beschijnt,
Gekleurd als jouw ogen, liefste,
En warm.
(p. 54)
Ook de 'dingen' komen weer terug in deze bundel. De dagelijkse dingen krijgen in de poëzie van Duinker meerwaarde, zoals in het eerste gedicht, 'Gedicht voor een kameel':
Morgen is de dag van de kleine dingen,
Van de speld en de gele verf.
Je zult je blij voelen.
Morgen is de dag van de heel kleine dingen,
Van de druppeltjes en het koord.
Je zult vriendschap voelen.
(p. 7)
Ook al is het niet zo (1998)
De bundel Ook al is het niet zo verscheen in 1998. In deze bundel spelen opnieuw 'de dingen' een grote rol. In het gedicht 'Ruwe schets' wordt steeds herhaald wat 'de dingen' zijn of hadden kunnen zijn:
De dingen die ik hoorde
Of meende te horen,
De dingen die ik rook
Of meende te ruiken,
De dingen die ik zag
Of meende te zien
(p. 53)
En ook de mogelijkheid zelf is een ding dat zowel bestaan als niet bestaan kan:
De dingen die mogelijkheden waren
Of misschien mogelijkheden waren.
(p. 57)
In de gedichten van Arjen Duinker staan vaak opsommingen en herhalingen. In deze bundel komt een reeks gedichten voor, genoemd naar de dagen van de week. De gedichten beginnen steeds met de regel: 'En in diezelfde straat'. Zo vangt 'Dinsdag' aan met:
En in diezelfde straat
Loopt een man met een paradijsvogel
Op zijn rug, klaar voor de strijd
Die achter gindse auto wacht.
(p. 19)
Het gedicht 'Vrijdag':
En in diezelfde straat
Loopt een man boodschappen te doen.
Hij gaat winkels in en komt winkels uit.
(p. 22)
Het gedicht 'Zondag' begint met:
En in diezelfde straat
Loopt een man te luisteren
Naar de vogel op zijn rug.
Hetzelfde gedicht ('Zondag') eindigt zo:
En in diezelfde straat
Loopt een man te luisteren
Naar vragen uit de verte.
(p. 24)
Duinkers poëzie verwijst regelmatig naar andere of verre landen (Portugal bijvoorbeeld). In het gedicht 'Staartvin' etaleert hij opnieuw exotische elementen:
En op de rug van een vis
Komen vanzelf geuren neer.
Die van de Cubaanse grapefruit in een lauwe wind.
Die van de Marokkaanse sinaasappel in een zoekende wind.
Die van de Cypriotische citroen in een ronde wind.
Die van de Argentijnse peer in een heldhaftige wind.
Die van de Chileense druif in een mistige wind.
(p. 34)
De bundel ademt een sfeer van reizen, van verre horizonten:
Laat die boten maar komen, laat die boten maar komen!
Laat de verte maar komen met al haar beloftes!
Laat de vruchten van andere werelden komen,
Laat de verhalen van tedere bomen komen,
Laat de woorden van dampende rivieren komen,
Laat de verte maar komen in haar papieren kleed!
(p. 28)
De vraag is dan: moet je zelf op reis, of volstaat een bezoek aan boekhandel of markt?
De geschiedenis van een opsomming (2000)
In 2000 verscheen de bundel De geschiedenis van een opsomming, een bundel die ook vertaald is in het Frans: L'histoire d'une énumération (2003).
In de bundel worden alledaagse, maar onwerkelijke beelden opgeroepen: de beelden zijn herkenbaar, maar tegelijkertijd zeer vreemd, zoals in het gedicht 'Vroege drukte':
Ik duwde kinderen opzij,
Moeders met plakken worst,
Een politieman en twee zieken.
Koeriers gaf ik een por,
Goochelaars een zetje.
Zakenlui schold ik stijf,
Uit tijdgebrek.
(p. 43)
De titel van de bundel, De geschiedenis van een opsomming, komt op verschillende manieren terug. Zo heeft het gedicht 'Korreligheid' veel weg van een opsomming; het gedicht begint zo:
De zon in de lucht
Behoort toe aan de nerveuze auto's
In de uitvaartstoet en aan de nieuwste techniek
Om plaatstaal te krommen
Het begin van de tweede strofe herhaalt en voegt toe:
De zon in de lucht,
Een ogenblik voorbij het hoogste punt,
Behoort toe aan de veiligheidsriemen
In de laatste strofe worden de eindjes aan elkaar geknoopt:
De slaap in de lucht,
Een ogenblik voorbij zijn meest geconcentreerde punt,
Behoort toe aan onze voeten.
(p. 42)
Misschien vier vergelijkingen (2002)
De bundel Misschien vier vergelijkingen (2002) werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs in 2003. De titel van de bundel slaat op wiskundige vergelijkingen en in het titelgedicht wordt een gewone situatie op een quasi-meetkundige wijze uitgelegd:
Dat is belangrijk,
Weten met welke factoren die hond rekening houdt
Wanneer hij zich een fractie naar het oosten
Of naar het westen beweegt.
Vergelijk die kwestie met de motieven van verzamelaars
En vergelijk die weer met de levensduur van stoplichten.
(p. 48)
In hetzelfde gedicht lopen de aantallen af, eerst 'vier vergelijkingen', vervolgens 'twee grappen', daarna 'geen reclame':
Voor de wiskundige
Zijn wij misschien vier vergelijkingen,
Voor de komiek
Zijn we minstens twee grappen,
Voor de autodealer
Zijn we geen reclame.
(p. 64)
In De volkskrant (6 september 2002) schreef Piet Gerbrandy over de systematiek van Misschien vier vergelijkingen: 'Het viervoud speelt in dit boek een prominente rol. Er zijn vier afdelingen en vier personages. Alle gedichten staan tussen aanhalingstekens en worden in de mond gelegd van de Venetiaanse architect Carlo Scarpa (1906-1978), de vrouw met de oorbellen, de vrouw met de sproeten en de Indiase zanger'. Het eerste gedicht, 'De molentrap van Scarpa', begint bijvoorbeeld zo:
Scarpa zegt tegen alledrie:
'Welkom in mijn binnenste
En welkom op mijn trap.
O trap van weinig treden!
O trap en treden die ik bedacht!
Aan u, mevrouw met sproeten,
Aan u, mevrouw met oorbellen,
Aan u, Indiase zanger...
Spreek in woorden van glas.
Spreek in woorden van beton.
Spreek in woorden van water!'
(p. 9)
De bundel eindigt met verlangen naar zintuiglijkheid:
Ik wil aan zee staan en zintuigen krijgen.
Aan zee staan en alle woorden kennen, dat wil ik.
Aan zee staan en me niet gewonnen geven, dat wil ik.
Ik wil aan zee staan en zingen met mijn lichaam.
(p. 79)
De zon (2003)
De bundel De zon, die in 2003 verscheen, bevat één lang gedicht. Het boekje werd uitgegeven door de Stichting Kunstuitleen Zeeland, als onderdeel van de Slibreeks. Het gedicht heeft veel weg van een tweespraak tussen twee mensen die zich verbazen over de schoonheid van de zon.
De zon schijnt mooi
Ja, de zon schijnt mooi
De zon schijnt mooi
Ja, de zon schijnt mooi
Ja, de zon schijnt mooi
Ja ja, de zon schijnt mooi
(p. 5)
Woorden als dijken, water, wind en zon roepen vanzelf water, meer en zeeën op. Net als in het andere werk van Duinker worden ook in dit gedicht herkenbare beelden opgeroepen, waaraan een minder herkenbare betekenis kleeft. Duinker speelt met woorden en met de verwachting van de lezer.
In de straten en op de dijken
In het water en in het water
Kijk, een vrouw
Kijk, een vrouw
Een blad met papegaaien door een huis heen
De wind voelt het donker
De bloem voelt het gras
Door een huis heen
De wind
Ja, de zon
(p. 17)
En de laatste regels van het gedicht:
Ja, de zon is nergens bang voor
Want water neemt de zon mee
Omdat de zon mooi schijnt
Omdat de zon mooi schijnt
Ja, de zon schijnt mooi
Ja, de zon schijnt mooi
(p. 39)
De zon en de wereld (2003)
De bundel De zon en de wereld (2003) werd uitgebracht met een cd waarop Arjen Duinker en Kees 't Hart het gedicht 'De Zon' (de vorige bundel van Duinker uit 2003) integraal in dialoogvorm voordragen. De opname duurt ongeveer 18 minuten.
De tekst van De zon en de wereld is afwisselend normaal en vet gedrukt om de dialoogvorm te benadrukken. De bundel heeft een klein formaat (12,5 cm x 14 cm), een donkerblauw omslag, gele schutbladen (en eveneens geel naaigaren). Uit de voorzijde is een kleine cirkel weggesneden waardoor het geel van de schutbladen een zonneschijf suggereert. In het begin van het gedicht verdwijnt 'het antwoord' met een taxi:
Daar gaat het antwoord
Verrukkelijk antwoord in een taxi
Ondanks winkels
Of de bloem rood bloeit
De bloem bloeit rood
Rood bloeit de bloem
Winkels zijn onzeker
Onzekere winkels, ja
Winkels zijn onzeker
Onzekere winkels ja, rood bloeit de bloem
Op betekenis wordt lumineus geschoten
(p. 1)
Het gedicht bestaat uit korte regels, waarin een aantal onderwerpen steeds weer terug komt in dezelfde bewoordingen. De vele herhalingen van simpele woorden maken er een soort mantra van (om iets te bezweren of iets te vereren?). Aan het slot komen de wereld, de zon, de bloem en de chauffeur samen in een einde met moordende vrienden.
Tijd winkelt in de wereld
Ja, de wereld verkoopt tijd
Spiegelend en voetballend
Want vrienden vermoorden elkaar
Ondanks hun feitelijke zelf
Op citroengras
Op citroengras met schoenen en hakken
De bloem bloeit rood
De chauffeur ligt ergens anders
Want de bloem bloeit rood
Jongens en meisjes roepen niet voor niks
Ratelend en roffelend
Want de bloem bloeit rood
Sommigen zwemmen en duiken nog
Want de bloem bloeit rood
De chauffeur ligt ergens anders
Aan de buitenkant
Van de wereld
Van tijd van de wereld
Spiegelend en voetballend
De bloem bloeit rood
Ja, de bloem bloeit rood
Vorstelijk kristal
De bloem bloeit rood
Ja, de bloem bloeit rood
Vorstelijk kristal
(p. 46-47)
Buurtkinderen (2009)
In 2009 publiceerde Querido Arjen Duinkers Buurtkinderen. Dit was niet zijn eerste nieuwe bundel na De zon en de wereld (2003); in 2006 verschenen En dat? Oneindig in samenwerking met de Franse oud-balletdanseres Karine Martel en Starfish = Zeester = Etoile de mer = Estrella de mar. In En dat? Oneindig is het niet duidelijk welke gedichten Duinker zelf geschreven heeft en welke gedichten van Martel hij uit het Frans vertaalde. Daarnaast zijn een gedicht over Martel en de gedichten in Starfish = Zeester = Etoile de mer = Estrella de mar opgenomen in Buurtkinderen.
De gedichten in Buurtkinderen zijn opgedeeld in acht delen zonder duidelijk thema; het is de eerste bundel na negen jaar waarin losse gedichten staan die geen deel uitmaken van een reeks. Buurtkinderen is een forse bundel van 214 pagina’s met wisselend lange en korte gedichten. Een gedicht kan aansluiten op een vorige maar kan er ook niets mee te maken hebben. In de gedichten staat vooral de taal en in mindere mate de betekenis centraal.
Duinker maakt zijn poëtica duidelijk in 'Vogels antwoorden niet' door middel van een woordenspel. Zijn gedichten gaan vooral over observaties en hoeven zijns inziens niet per se over diepere verbanden of oorzaken te gaan: 'alles is wat het is' (Ons erfdeel, 41 (1998)):
Men zegt dat een gedicht ergens over gaat.
Ik zeg dat een gedicht nergens over gaat,
Of ik zeg dat een gedicht niet over ergens gaat.
Maar vandaag zeg ik dat een gedicht ergens over gaat.
Sterker nog, ik zeg vandaag dat een gedicht gaat
Over de woordjes ‘de’ en ‘een’, als die tenminste ergens zijn.
Voor het gemak in achtvoud:
De de de de de de de de,
Een een een een een een een een.
Drieëntwintig keer kan natuurlijk ook.
(p. 198)
Hij benadrukt zijn poëtica ook in het korte en ironische 'Geen gedicht', dat terugverwijst naar het lange openingsgedicht van de bundel ('Een gedicht'):
Idem.
(p. 14)
Of in het frivool aandoende 'Gedicht met idealen':
Ik vind een appel
Mooier dan een peer.
(p. 35)
Duinker is vaak geprezen om zijn associatieve taalspel met ogenschijnlijk duidelijke bewoordingen. Hij maakt ook in Buurtkinderen gebruik van oorspronkelijke vergelijkingen, zoals in 'Leve de camouflage!':
Het oninteressante is concreet als een hond,
Vorstelijk als een rog, uniek als een kikker,
Het oninteressante is sentimenteel als een vlo,
Ruimhartig als een baviaan, zacht als een raaf.
Maar, hij merkt op:
Laten we de dierenwereld verder vergeten…
En hij gaat door op andere voet:
Het oninteressante is aandoenlijk als een tas,
Abstract als een koekje, schoon als een bril.
Het oninteressante is nieuwsgierig als een kapstok,
Vrij als een zeem, schitterend als een tafel.
Maar ook die 'wereld' moet vergeten worden:
Laten we de wereld van de dingen vergeten, en snel…
Het oninteressante is magazijnchef,
Loodgieter, demagoog, landmeter,
Psychiater, laborant, vuilnisman,
Hofnar, touwslager, empirist.
Het gedicht wordt afgesloten met een feestelijke uitroep:
Laten we ook de wereld van de functies onmiddellijk vergeten!
Leve de camouflage!
(p. 102)
Maar Duinker speelt niet alleen met woorden en hun betekenissen, hij creëert er ook nieuwe beelden mee. Zo beschrijft hij een ontmoeting in een bepaald landschap, met een 'Silo':
Wat doe je? Wat wil je? Ben je alleen?
De vrouw met het litteken rookt een sigaret
En bekijkt me nieuwsgierig.
Ik ben hier voor het vergelijken van de dageraad.
In de verte liggen heuvels bezaaid met bessenstruiken,
In de verte liggen heuvels achter de heuvels.
Zijn het noties, symbolen, klanken?
Ik bekijk de vrouw nieuwsgierig.
(p. 83)
Hoewel de gedichten enorm kunnen verschillen van onderwerp en lengte, zijn er ook enkele constanten te vinden in Buurtkinderen. Op typografisch gebied begint elke regel (zoals in de rest van Duinkers oeuvre) met een hoofdletter en zijn de titels in hoofdletters gespeld, maar ook het getal acht keert telkens terug in Buurtkinderen. Dit bleek al in het hier eerst geciteerde gedicht waarin 'de' en 'een' acht keer herhaald werden, maar het getal acht komt ook in andere gedichten terug, zoals in'Begin van de dag':
De vrouw vroeg dromerig:
'Wat denk je, hoeveel soorten ruimte telt onze wereld?'
'Acht,' antwoordde de man die blij was met die vraag.
(…)
En de vrouw vroeg dromerig:
'Met hoeveel monden zal ik je kussen?'
'Acht, dat zou het mooiste zijn,' antwoordde de man.
(p. 21)
Een liggende 8 is het symbool van de oneindigheid.
Catalogus (2016)
In 2016 verscheen de bundel Catalogus bij Querido. Arjen Duinker heeft een kenmerkend stijlelement – herhaling – op extreme wijze doorgevoerd in deze bundel. De gedichten bestaan enkel uit zelfstandige naamwoorden. De titel verwijst hiernaar: een catalogus is ook altijd een opsommend systeem, in dit geval is het een catalogus van substantieven.
Alle 57 gedichten zijn opgebouwd volgens dezelfde strakke vorm: twee strofen van elk zeven regels, met steeds vier woorden per regel. Heel zelden wordt hiervan afgeweken: de bundel bevat drie regels die uit slechts drie woorden bestaan, en één regel bevat er vijf.
Catalogus opent met het gedicht ‘Vogel vierkantje vierkantje cirkel’:
Vogel vierkantje vierkantje cirkel
Cirkel vogel vierkantje vogel
Cirkel rechthoek vogel cirkel
Bloem vierkantje lip vierkantje
Liniaal bloem vogel bloem
Cirkel bloem vierkantje mouw
Liniaal rechthoek vogel mouw
Bloem driehoek driehoek cijfer
Liniaal vogel vogel weggetje
Weggetje liniaal cijfer cijfer
Driehoek weggetje weggetje lip
Vogel bloem bloem bloem
Cijfer liniaal cijfer liniaal
Weggetje weggetje cijfer cijfer
(p. 9)
Het gedicht bevat woorden die Duinker vaker in zijn oeuvre herhaald heeft, zoals ‘bloem’, ‘lip’ en ‘vogel’. De herhaling ‘bloem bloem bloem’ doet denken aan het beroemde gedicht ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ van de Vlaamse dichter Paul van Ostaijen. Zoals de titel al aangeeft, zegt de jongen in dit gedicht ’s ochtends gedag tegen de dingen die hij in huis tegenkomt. Hij zegt: ‘Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem / ploem ploem’. Maar de plaatsing van deze woorden - met hun strikt beperkte aantal per regel - doet ook denken aan de poëzie van Oulipo.
De gedichten in Catalogus verwoorden ook een soort kinderwereld, waarin iemand zich verwondert over de dingen om hem heen en die benoemt. De verwondering voor het alledaagse is hier teruggebracht tot de essentie van de dingen. Ingewikkelde zinsconstructies, lidwoorden of bijvoeglijke naamwoorden zijn niet nodig; zelfstandige naamwoorden volstaan.
De woorden die Duinker in Catalogus gebruikt verwijzen allemaal naar zintuiglijk waarneembare dingen, zoals vis, liniaal, mouw, weggetje, of geluiden als ‘uitroep’ en ‘signaal’. Ook de lichaamsdelen voor de zintuigen worden vaak herhaald: oor, neus, duim, voet, lip. Hij gebruikt geen abstractere begrippen, zoals liefde of oorlog. Eén uitzondering hierop komt voor in het gedicht ‘Punt bloem punt stoel’:
Achtigheid punt touw ballon
Bloem bloem cirkel bloem
Signaal achtigheid bloem punt
Kom ruit vlieg punt
Knietje bloem cirkel duim
Vlieg punt kom achtigheid
Mouw neus bloem knietje
(p. 63)
Wat is ‘achtigheid’? Normaal gesproken is het een achtervoegsel dat achter andere woorden kan worden geplakt, zoals ‘vergeetachtigheid’. Maar op zichzelf komt het woord niet voor, alleen bij Duinker. Hij gebruikte in Buurtkinderen in het gedicht ‘Fantastische lippen’ al het woord ‘achtig’. Het getal acht speelde in die bundel een permanente rol, net als de vier in Misschien vier vergelijkingen. Dit thema zet Duinker voort in Catalogus. Ook de woorden ‘cijfer’, ‘plus’ en ‘min’ worden vaak herhaald, zodat woorden en taal soms plaatsmaken voor cijfers en symbolen.
Maar wat moet de welwillende lezer nou met deze gedichten? Of, zoals Alfred Schaffer over Catalogus zei in De Groene Amsterdammer (28 november 2018): ‘Er zullen vast lezers zijn die denken, ja, zó kan ik het ook.’
Een optie is om je te laten meevoeren op het ritme en de klank van de taal. In een interview op Meander(24 maart 2014) benoemt Duinker het belang van klank in zijn poëzie. ‘Ik wil mijn publiek ook het geluid van de Nederlandse taal laten horen. Het is een mooie taal, waar ik trots op ben.’ In Catalogus speelt Duinker ook met klank. Soms laat hij zijn woordkeuze daarvan afhangen, zoals hieronder, waar de klanken in het woord ‘vouw’ steeds woorden met verwante klanken tevoorschijn halen:
Vouw schaduw vouw water
Vouw zout vouw voet
(p. 34)
De lezer kan de tekst ook over zich heen laten komen en zijn of haar associaties de vrije loop laten gaan. Er ontstaan vanzelf schetsen van situaties of gebeurtenissen, die voor iedereen zullen verschillen. ‘Vogel bloem weggetje bloem’ (p. 35) doet bijvoorbeeld denken aan een wandeling door de natuur in de lente, vol ontluikende bloemen en zingende vogels. Zo bekeken verschilt Duinker thematisch ineens niet zo veel meer van Herman Gorter.
Met een beetje verbeelding kan een spanningsboog in de gedichten worden herkend. Misschien wordt er in het gedicht ‘Mier vogel stoel weggetje’ wel een moord gepleegd:
Deur pistool vlieg t-stuk
Steen vierkantje vlakje vogel
Voet voet liniaal pistool
Ruit deur vierkantje steen
Bloem echo schaduw echo
Scharnier vlieg vlieg vlakje
(p. 39)
Wat gebeurt hier? Komt er iemand met een pistool aan schuifelen, gooit die vervolgens de ruit in met een steen of schopt hij de deur open? Wat is de echo: misschien het pistoolschot, of de nagalmende schreeuw van het verraste slachtoffer? Sluit de moordenaar vervolgens snel de deur, die met krakend scharnier in het slot valt? En dan duikt later in de gedichten ook nog eens een spook op: misschien wel de geest van de overledene die geen rust kan vinden…
Door de reeksen zelfstandige naamwoorden gebeurt er veel in Catalogus. De lezer kan hoe dan ook een hoop plezier beleven aan de toevallige verbanden tussen de woorden die tijdens het lezen kunnen ontstaan.