Driek van Wissen: Dichter in het Vaderland columns

Driek van Wissen schreef als Dichter des Vaderlands een maandelijkse column voor de website van de Koninklijke Bibliotheek. Onder de titel "Dichter in het Vaderland" vertelde hij over zijn belevenissen.

Dichter in het Vaderland 1 (april 2005)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zo werd ik bijvoorbeeld per mail door een brandweercommandant van een mij totaal onbekende gemeente zonder verdere naam en toenaam gevraagd een afscheidsgedicht te schrijven voor zijn dierbare burgervader, een vertegenwoordiger van een bedrijf voor laadsystemen van vrachtwagens peilde of ik dichterlijke aandrang gevoelde om maar liefst 4 gedichten te vervaardigen over deze systemen ten behoeve van de Vrachtwagen-Rai en door Elsevier werd ik telefonisch aan de tand gevoeld over mijn favoriete fietsroute. Alles schijnt immers opeens van belang te zijn. En voor de NCRV-radio, die in de Goede Week een aantal monumenten voor belangrijke overledenen wilde oprichten, schreef ik in opdracht een lofdicht op Florence Nightingale. Je moet toch wat.

Maar niet alleen mijn Muze maakt overuren, ik moet ook opeens veel vaker dan vroeger de deur uit om mijn eigen poëzie te laten horen of anderszins. En dat vaak op zeer verschillende podia. Op woensdag 2 maart was ik bijvoorbeeld in Balkbrug. Daar bevindt zich het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht of voor alle duidelijkheid een zwaarbewaakte TBS-kliniek voor langgestrafte zware jongens (en meisjes). En voor de boeven (pardon, patiënten) die daar zitten worden allerlei activiteiten georganiseerd. Niet alleen therapeutisch paardrijden (echt waar), maar ook zoals op die dag een poëziemiddag. Eerst mocht ik daar, na de passage van een detectiepoortje en een gestrenge controle van mijn persoonsgegevens, in de recreatieruimte als Dichter des Vaderlands enige verzen laten horen. Daarna moest ik samen met een cultureel werkster een oordeel vellen over de gedichten die de gedetineerden zelf geschreven hadden en daar ook voordroegen. Althans de meesten van hen, sommigen waren waarschijnlijk door zenuwen overmand en lieten de voorlezing maar aan een begeleider over. En er wordt heel wat afgedicht in onze penitentiaire inrichtingen, dat wist ik eigenlijk al wel, maar dat werd weer duidelijk. Er wordt geloof ik tijdens de creatieve therapie ook enige gerichte instructie in gegeven. In de pauze kwam in elk geval een van de gedetineerden op mij af en vertelde mij dat hij een "elfje" had gemaakt. Het heeft iets aandoenlijks en ook iets wrangs, zo bedacht ik, zo'n man die zich wellicht ooit (ik noem maar wat) aan een klein meisje vergrepen heeft en dan later apetrots is omdat hij een "elfje" heeft gemaakt. Maar wellicht brengt de poëzie hem op de duur echt op betere gedachten.

Hij was trouwens niet de winnaar van de poëziewedstrijd. Dat was een zekere Fokko, die misschien wel heel anders heet. Zijn gedicht was, net als de meeste andere gedichten, sterk op zichzelf en op de eigen situatie gericht. Het is te lang om aan te halen, maar het hoofdthema was in elk geval de schuldvraag over de eigen misdaad: "Had ik dat gedaan en zelf aangericht?" En dan blijkt dat de rechter het ook niet weet: "De rechter zei je hebt het zelf gedaan en eigenlijk ook weer niet". En daar schiet de ikpersoon kennelijk niet zoveel mee op. Maar één ding is in elk geval zeker - en zo eindigt het gedicht:

En meneer de rechter geloof me nou,

ik schrijf toch mooi zelf dit gedicht.

Zo is het maar net, de poëzie geeft een klein beetje houvast en dat is mooi meegenomen.

Ik mocht Fokko de prijs uitreiken. Zelf had ik verwacht, zo zei ik, dat de prijswinnaar als beloning onmiddellijk op vrije voeten gesteld zou worden (je moet je publiek altijd gunstig stemmen en voor je innemen!), maar het bleef bij een klein boekje dat netjes ingepakt bleef zodat ik u de titel moet onthouden. En alle deelnemers kregen een blanco schriftje dat zij aan het eind van de middag dadelijk door mij lieten bezoedelen, want bijna iedereen kwam mij enthousiast om een handtekening vragen. Misschien vanwege mijn eretitel, maar volgens mij ook uit waardering voor mijn eigen verzen. Ze vroegen mij tenminste gretig of ik volgend jaar terugkwam. Ik heb het toegezegd op voorwaarde dat ze er dan nog allemaal zouden zijn. En dat beloofden ze.

Een kleine twee weken later kon ik trouwens ter voorlezing ongeveer dezelfde keuze uit mijn gedichten maken als voor die middag in Balkbrug. Op dinsdagavond 15 maart had ik mij namelijk verbonden om in 's lands hoofdstad het pauzeprogramma te verzorgen tijdens het Amsterdams Politie Dictee. Men had eerst onze dienders op de pijnbank gelegd door middel van een dictee vol voetangels en klemmen en daarna mocht ik de dienaren van Sint Hermandad weer wat opvrolijken met luchtige taalbeschouwingen en gedichten die betrekking hadden op de actualiteit of op de fijne kneepjes van het politievak.

Zo las ik twee keer in twee weken een heel oud liefdesgedicht voor dat ik verder zelden meer voordraag. In Balkbrug las ik het voor als hart onder de riem, als bewijs dat iedereen wel eens de wet overtreedt en dat er dus weinig mensen zonder zonde zijn die de eerste steen kunnen gooien, in Amsterdam las ik het deemoedig voor als late schuldbekentenis en in de vrolijke zekerheid dat de misdaad allang verjaard was:

Sonnet voor Tineke

Ik heb voor jou een fiets gejat,

Want gister jatte men de jouwe;

Al was het dan ook nog zo'n ouwe,

Je was toch blij dat je 'm had.

Je kunt als dame in de stad

Geen eindeloze einden sjouwen,

Immers het tippelen door vrouwen

Wordt vaak ten kwade opgevat.

Daarom toog ik op dievenpad,

Zoekend de schaduw der gebouwen

Tot ik een vond voor Vindicat.

Nimmer zal mij die daad berouwen:

Laat ieder mij als schurk beschouwen,

Jíj noemt me held, 't is meer dan dat.

( Vindicat is de sociëteit van het Groningse studentencorps)

Dichter in het Vaderland 2 (mei 2005)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zo kreeg ik de afgelopen tijd wel een tiental verschillende verzoeken om een gedicht te maken bij gelegenheid van het aanstaande zilveren regeringsjubileum van koningin Beatrix. Ik heb uiteindelijk maar aan één verzoek, dat van de NPS, positief gevolg gegeven. Meer zou een te zware belasting geweest zijn voor de muze die dan ongetwijfeld in herhalingen zou zijn gevallen. En bovendien waren al die verzoeken ook te veel gevraagd van iemand die in principe republikein is, al doet die iemand aan dit 'geloof' even weinig als een doorsnee Fransman aan het roomse geloof. Ik vond mijn republikeinse gezindheid trouwens ook geen belemmering om, met vele anderen, een petitie te ondertekenen waarin de koningin gevraagd werd om een generaal pardon voor alle asielzoekers in Nederland af te kondigen. Al besefte ik dat zo'n verzoek gezien de democratische verhoudingen in haar koninkrijk nauwelijks zin zou hebben. Dus deed ik mijn handtekening vergezeld gaan van het volgende versje:

Royaal gebaar

U krijgt hier echt niet alles voor elkaar

Want ach, u bent de koningin ook maar

Maar mocht u Balkenende nog eens spreken

Verzoek hem dan om een royaal gebaar.

Ook schreef ik in opdracht van het Utrechts Nieuwsblad een viertal columns onder de titel 'De gedichtenambulance'. Hierin besprak ik steeds een van de vele gedichten die de lezers van het UN voor deze serie hadden ingezonden. Ik gaf daarin niet alleen blijk van oprechte waardering, maar legde ook waar nodig de vinger op de zere plekken en vervolgens deed ik als dienaar van de poëtische gezondheidszorg een poging het gedicht op te lappen: ik sloot af met een (hopelijk) verbeterde versie.

Natuurlijk trok ik ook weer regelmatig het land in. Zo mocht ik in Steenwijk de ingrijpend verbouwde schouwburg "De Meenthe" inwijden met een feestelijk gelegenheidsgedicht en las ik onder meer voor in Amsterdam op een rondvaartboot bij een literaire rondvaart en in Leeuwarden tijdens het museumweekend in het Fries historisch en letterkundig centrum "Tresoar". Dat was dus voor mij als Groninger in het hol van de leeuw en ik zag dan ook mijn kans schoon om, nadat ik op onnavolgbare wijze was ingeleid in het koddige dialect van die streek, het Fries, een bloemlezing uit mijn anti-Friese verzen ten gehore te brengen. Maar de Friezen kunnen er goed tegen, dat moet gezegd.

Daarnaast werd op mij herhaaldelijk en niet tevergeefs een beroep gedaan om op te treden als feestredenaar. Dat deed ik onder andere op 1 april in Hilversum bij de viering van 25 jaar Teletekst. En hoewel van mij verwacht wordt dat ik bij dit soort gelegenheden redenaarsproza bezig, kon ik het toch niet laten een klein lofdichtje op Teletekst in mijn speech in te bouwen:

Nieuwsgierig naar het vaderland

Ben ik echt gek op elke krant,

Maar toch ben ik het allergekst

Op pagina's van Teletekst.

Zo immers krijg ik het directst

De nieuwtjes uit de eerste hand.

Ook mocht ik in Groningen op zaterdag 16 april de prijsuitreiking bij het Nederlands damkampioenschap verbaal opluisteren. Ik sprak daar als verstokte bridger en schaker over het wijdverbreide vooroordeel dat nog steeds bestaat ten aanzien van het dammen. Dammen lijkt immers in vergelijking met andere denksporten simpel en ongecompliceerd, maar ik legde uit dat ik tot het besef was gekomen dat juist door de eenvormigheid en de schijnbare eenvoud van de regels er veel dieper moet worden nagedacht en dat er welbeschouwd veel meer achter steekt. En dat dus de arrogantie van vooral de schakers jegens het dammen volledig misplaatst is. Ik trok zelfs een vergelijking met mijzelf en de kritiek die door sommige critici op mijn poëzie geleverd wordt. Mijn tegenstanders redeneren volgens mij eigenlijk net als de schakers en kennen zich, wellicht ten onrechte, veel meer diepgang toe. En ik, zo zei ik, ik ben de dammer onder de dichters. En daarom bood ik in mijn voordracht ook mijn excuus aan voor het denigrerende versje dat ikzelf over de edele damsport geschreven had toen er ooit tijdens een NK dammen dopingcontroles werden gehouden. Dat versje luidde als volgt:

Gatver dammen!

Ze zitten als versteend achter hun bord

Met starre blik en zwaarvergroeide lijven,

Hun geest gevuld met veertig platte schijven;

Ja, dammen is de allersaaiste sport.

En daarom vind ik die controles jammer.

Een beetje dope zou goed zijn voor een dammer.

Dichter in het Vaderland 3 (juni 2005)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zo wordt hij niet alleen benaderd om voor de meest mogelijke en onmogelijke gelegenheden verzen te schrijven, hij moet ook linten doorknippen, startschoten lossen, plaatsnemen in allerlei comités van aanbeveling en optreden als voorzitter van zeer uiteenlopende jury’s. Dat varieerde de afgelopen tijd van juryvoorzitter bij de finale van het VARA-programma Op weg naar het Lagerhuis, omdat ik opeens tot deskundige in de debattechniek was gebombardeerd, tot hoofd van de jury die in Groningen de beste inzending voor een nieuwe naam voor het nog te bouwen Huis van Geschiedenis en Informatie moest bekronen. We kozen uiteindelijk voor de naam “Het Groninger Forum”, een inzending die, zo bleek later, uit de koker van Ronald Ohlsen kwam, de nieuwe Groninger stadsdichter. En dus mocht de ene dichter een prijs uitreiken aan de andere dichter, hetgeen ik maar al te graag deed, want kinnesinne – zo schreef ik in mijn juryrapport – bestaat er bij dichters onderling in Nederland niet.

Ook stond ik in de maand mei zo af en toe weer oog in oog met de televisiecamera. Men weet mij kennelijk nog steeds te vinden, ook al schreef Remco Campert onlangs in zijn kolom in *De Volkskrant *dat de Dichter des Vaderlands al weken spoorloos is. Bij gelegenheid van het jubileumbezoek van koningin Beatrix aan Delfzijl mocht ik mij in Twee vandaag laten horen en zien met een paar versjes over de band tussen Oranje & Delfzijl (jawel, zelfs die bestaat) en voor NOVA werd ik in de gelegenheid gesteld mijn mening over de Europese grondwet in een sonnet onder woorden te brengen. Ik was tegen en zo is het gekomen dat op 1 juni jongstleden een royale meerderheid van het volk ook tegen heeft gestemd. Dat hoop je tenminste, maar eigenlijk tegen beter weten in. Een gedicht kan volgens mij mensen immers maar zelden op andere en betere gedachten brengen.

Maar al is de directe invloed van de poëzie op het menselijk bedrijf gering, toch kan een dichter op z’n tijd met een gelegenheidsvers wel het goede doel een dienst bewijzen. Dat merkte ik tenminste zonneklaar op 26 mei in muziekcentrum Vredenburg in Utrecht waar de dag van Het Gedicht plaatsvond, een manifestatie voor mensen met een verstandelijke handicap (of een verstandelijke uitdaging, zoals het eufemisme luidt). Voor een zaal vol verstandelijk gehandicapten mocht ik ter afsluiting van een bijzonder afwisselend en boeiend programma een gelegenheidsgedicht over de liefde voordragen, terwijl mij daarvoor al uit handen van Freek de Jonge het eerste exemplaar overhandigd was van de bundel Blijf nog even, een gedichtenbundel die een keus inhield uit alle inzendingen bij de gedichtenwedstrijd met als thema “met liefde”. En dat heb ik ook met liefde gedaan. De titel “Dichter des Vaderlands” is ook maar een titel, maar als je toevallig zo’n titel hebt, kun je soms een manifestatie toch een klein beetje meer gewicht en cachet geven.

De gedichten uit de nieuwe bundel van de verstandelijk gehandicapten waren trouwens voor het merendeel verrassend, geestig en ontroerend. Goed te vergelijken met gedichten van kinderen, die met nieuwe en nog onbedorven ogen naar de wereld kijken en dan hun ervaring zonder enige opsmuk en vaak soms pijnlijk direct onder woorden brengen. Niks rijm of maat of andere gekunsteldheid en geen woord te veel. Zo ging mij even een rilling over het lijf bij lezing van het volgende gedicht van ene José Kranenburg: 

Samen slapen in een bed

Ik en mijn moeder.

Samen pap eten

Brinta met suiker

Ik en mijn vader.

Met kerst was hij ziek op bed

Overleden

En toen mijn moeder

Met het hoofd tegen de kast

Verlamd

Overleden.

Ook was ik aanwezig bij de herdenking van 60 jaar bevrijding in Wageningen, waar ik enerzijds ter afsluiting van de plaatselijke poëziemarathon en anderzijds als startsein van een nachtelijke fakkelloop, waarin het bevrijdingsvuur naar alle provincies werd uitgedragen, precies om vierentwintig uur omringd door politieke hoogwaardigheidsbekleders een gelegenheidsgedicht voorlas. En ook daar besefte ik dat de poëzie plechtige gelegenheden extra status geeft. Dat is dus goed voor de gelegenheid én voor de poëzie. En wellicht versterkt het ook een beetje de liefde voor de Muze, die bij de meeste politici dikwijls onderontwikkeld is.

Het moet dan ook beschouwd worden als waarachtige ontwikkelingshulp als dichters de arena’s van politieke bijeenkomsten betreden. In mei kreeg ik twee keer de gelegenheid, eerst op 1 mei bij de traditionele 1 mei-viering van de PvdA, dit keer in Nijmegen, vervolgens op 27 mei in Groningen tijdens het VVD-congres. Beide gelegenheden greep ik natuurlijk met beide handen aan om een aantal satirische versjes die ik al eerder over de beide politieke richtingen geschreven had aan de gestaalde kaders voor te lezen. En ik trof, zoals dat tegenwoordig heet, een luisterend oor. Er werd geregeld onbekommerd gelachen. Vooral trouwens door onze liberalen, die het kennelijk nog leuker vinden om bespot te worden gehouden dan socialisten. Waarschijnlijk ook omdat ze denken: ach, het is maar poëzie. Waarbij ze mij aanzagen voor de Hofnar des Vaderlands. In goede aarde viel dan ook mijn voor de partijen geschreven openingsgedicht. Bij de PvdA begon ik mijn voordracht als volgt:

Geacht publiek, als ik u gadesla

Herken ik weer dat ouderwetse, vrije

Elan waar zoveel goeds door kan gedijen,

In het bijzonder voor de maxima.

Op dat moment constateerde ik natuurlijk schuldbewust dat ik het verkeerde gedicht, dat voor de VVD aan het voordragen was en ik begon opnieuw:

Geacht publiek, als ik u gadesla

Herken ik weer dat progressieve, blije Elan

waar zoveel goeds door kan gedijen,

In het bijzonder voor de minima.

Bij de VVD volgde ik natuurlijk de omgekeerde procedure. Beide malen met succes. Het zal duidelijk zijn dat het vervolg van de gedichten verder niet verschilde. Het ging als volgt:

De stemming hier is hiephiephiephoera

En dus sluit u als vrolijke lakeien

Vandaag in uw partijbelang de rijen

En loopt u trots uw voorman achterna.

Maar vraagt u waar ik politiek zelf sta

Dan antwoord ik: ver boven de partijen

En nog het verst boven het CDA,

Maar anderzijds zeg ik zonder te vleien:

Nu ik de sfeer bij u hier onderga

Is uw partij toch wel de meest nabije.

Dichter in het Vaderland 4 (juli 2005)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zo is zijn bestaan inmiddels ook in studentenkringen doorgedrongen en daarom bereikten mij de laatste tijd een flink aantal verzoeken om door de Muze geïnspireerde voorwoorden voor studentenalmanakken te produceren over zeer uiteenlopende onderwerpen zoals daar waren jaloezie, de wonderen der techniek en arm & rijk. De verzoeken heb ik niet ingewilligd, meestal met de smoes dat mijn Muze zo goed als overspannen was en van de dokter absolute rust had voorgeschreven gekregen, maar eigenlijk omdat ik vind dat studenten hun eigen almanakken moeten vullen en alle ruimte moeten bieden aan talenten uit eigen kring. Als de almanakredacties in vroeger eeuwen eenzelfde beleid hadden gevoerd, waren bijvoorbeeld de gedichten van Piet Paaltjens voorgoed onder de korenmaat gebleven.

Niet alleen in studentenkringen, ook in kringen van de Rotary weet men de Dichter des Vaderlands te vinden. Dit kalenderjaar was ik reeds te gast bij een handvol afdelingen die mij hadden uitgenodigd het een en ander over de poëzie te vertellen en uit eigen werk voor te lezen. In Zuidhorn, Almelo, Groningen, Heerlen, Zwartsluis en noem maar op. En het was niet eens vervelend. Overal trof ik, zoals dat tegenwoordig heet, een luisterend oor bij deze besloten clubs uit de gegoede burgerij die een vreemde combinatie van gezelligheid, netwerken en liefdadigheid beoefenen. Geslaagde landgenoten, dat wel, maar de kennis van de hedendaagse dichtkunst is bij hen doorgaans tamelijk beperkt, dus ik had ze ook nog wel wat te vertellen. Dat trouwens in het bijzonder in Heerlen, daar moesten de brave Rotarians helemaal bijgepraat worden. Het bevestigde andermaal mijn vooroordeel dat Limburg wat betreft de Nederlandse literatuur nog steeds een ontwikkelingsgebied is. De boekhandels zijn er dun gezaaid en literaire voordrachten vinden er geloof ik nauwelijks plaats. Mij bereikt immers uit dit wingewest hoogst zelden een uitnodiging en ik weet van mijn schrijvende collega’s hetzelfde. Maar het kan zijn dat Wiel Kusters en Ton van Reen daar toch stiekem avond aan avond spreken voor eigen parochie.

Ook bij diverse jubilea werd de komst van de Dichter des Vaderlands zeer op prijs gesteld en royaal beloond. Zo liet ik zowel in proza als in poëzie van mij horen bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de winkeliersvereniging in Stadskanaal, het 55e jaarfeest van de Noord Nederlandse Golf- en Coutryclub, het 75-jarig jubileum van de Groningse Speeltuincentrale en het eeuwfeest van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten dat gevierd werd in Fochtelo. Hetgeen bewijst dat je als DdV de vinger aan de pols van de maatschappij moet houden en behoorlijk allround moet zijn of in ieder geval moet doen alsof. Zo is bijvoorbeeld de kennis van alle namen van de Nederlandse natuurmonumenten noodzakelijk wanneer je ervoor wilt pleiten om deze monumenten te behouden enkel en alleen al vanwege het feit dat ze zulke prachtige namen dragen. Anders kun je nooit een gelegenheidsgedicht maken als het volgende:

Natuurmonumenten

De Tip, Vragenderveld, Skrok, Kwade Hoek,

Het Hengstdal, Vrouwenbos, Ter Worm, ’t Hout,

De Bijvanck, Fort Kijkuit, het Deelerwoud,

Het Galgenven, De Schorren, Hoge Broek,

Quakgors, De Zevenbergen, Grote Maat,

Steilhul, Het Zwanewater, Berghofweide,

De Duivelshof, Scheelhoek, de Mookerheide,

Het Dommeldal, Baardwijkse Overlaat,

Skrins, Spiegelrust, Voorstonden, Tien Gemeten,

Kampina, Planken Wambuis, Griend, De Wieden,

Het Fochteloërveen, Botshol, De Reten

Ik noem hier maar een paar natuurgebieden

Die u beschermen moet, geachte lieden

En dat vooral omdat ze zo mooi heten.

De natuur en het milieu waren voor mij sowieso de hoofdthema’s van de maand juni. Zo was ik op 20 juni nabij Rhoon nabij Rotterdam om daar met een gelegenheidsvers de herinrichting van het natuurgebied “Klein Profijt” (ook al zo’n mooie naam) te bekrachtigen. Het vers was ter plaatse vereeuwigd op een plaquette die op een opvallende plaats in het natuurgebied was neergepoot. In mijn voordracht voor de Vereniging Natuurmonumenten heb ik daar later trouwens nog milde kritiek op geleverd. Ik schetste toen de dreiging van natuurgebieden waar je binnen de kortste keren struikelt over allerlei plaquettes, gedenkstenen en manshoge borden vol proza of poëzie, dit tot schade van het gebied zelf.

Omdat ik toch in de buurt was, was ik op 20 juni in Rotterdam ook present bij de officiële start van een project waarbij de basisscholen voorgelicht worden over de voordelen van zonne-energie. Ik schreef een speciale 'Zonneballade'. En een ander gelegenheidsvers droeg ik voor bij de voltooiing van de opknapbeurt van de oude Zeesluis te Muiden. Voor de verandering weer eens een sonnet, dat eindigde met de regels:

De sluis leidt niet alleen naar open water,

Maar geeft ook het verleden door aan later.

Men vond het een mooi gedicht, zei men. Maar dat zegt men eigenlijk altijd tegen dichters. Of omdat men het gedicht begrijpt of omdat men het gedicht juist niet begrijpt. Maar soms krijg je het als dichter toch zwaar te verduren. Dat gebeurt wanneer er mensen gekwetst worden, iets wat je vaak helemaal niet verwacht. Zo schreef ik bij het begin van de Tour de France, toen Lance Armstrong onmiddellijk de macht gegrepen had, uit lichte ergernis het volgende versje in het Dagblad van het Noorden:

Wielergebed

O Heer, bezorg Lance Armstrong zadelpijn,

Laat hem door een kolonie wespen steken,

Een steenpuist krijgen of zijn spaakbeen breken

Of duw hem anders maar in een ravijn,

Zo’n straf lijkt mij voor deze man het beste

Die ook dit jaar de Tour weer komt verpesten.

In de ogen van sommige mensen althans had ik dit beter niet kunnen doen. Al spoedig verschenen er ingezonden stukken waarin ik beticht werd van het aanzetten tot sporthaat en van godslastering omdat ik mijn kwade wensen de vorm van een gebed had gegeven. Tja, je hebt lezers met heel lange tenen en zonder benul van ironie. Of zou mijn Muze toch lichtelijk overspannen zijn en ben ik zelf hoognodig aan vakantie toe?

Dichter in het Vaderland 5 (november 2005)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zo gaat om de haverklap de telefoon en jawel, dan is Hilversum weer aan de lijn. Want als je eenmaal in het adresboekje van allerlei redacteuren van onze omroepen bent beland, heb je geen verborgen leven meer. Dan wordt opeens in de gekste programma's je mening gevraagd over de meest uiteenlopende onderwerpen. Ik doe maar een greep uit de vragen die mij de laatste tijd gesteld zijn: of het geen schande is dat het Engels nu ook al tot op onze verkeersborden is doorgedrongen, of met de allernieuwste spelling de verloedering van onze taal nog verder is voortgeschreden, of de taal van de troonrede nu echt zoveel toegankelijker is geworden en of ik als Groninger er wakker van lig dat een deel van Schiermonnikoog, dat door zelfverplaatsing Gronings grondgebied was geworden, weer teruggekocht is door de vermaledijde buurprovincie Friesland? En elke keer moet je dan weer je oordeel klaar hebben en dat valt niet mee, want het is vaak wel zo plezierig om ergens geen mening over te hebben.

Maar ja, je bent nou eenmaal Dichter des Vaderlands of je bent het niet. En dat wil je ook best laten blijken. Bijvoorbeeld met een gedicht in het NRC-Handelsblad. Als er in Nederland tenminste weer eens iets gebeurt van op z’n minst nationaal belang. Maar het is hier al maanden lang een dooie boel. Terwijl elders de orkanen tekeergaan en de aarde beeft, moeten wij het hier in ons kikkerlandje stellen met wat politiek gekissebis en kleine schandaaltjes. Daar kun je als poëet je Muze niet mee lastig vallen.

Gelukkig kom je op die manier wel lekker toe aan het doen van andere dingen. Aan het persklaar maken van mijn eerste bundel kindergedichten (Dokter Dik), die zoals het hoort inmiddels in de kinderboekenweek verschenen is, en van een verpleegstersroman op rijm (Zuster Mieke), een coproductie samen met Frank van Pamelen, Kees Torn en Ivo de Wijs, die binnenkort ook het licht zal zien. Maar verreweg de meeste tijd heb ik natuurlijk gestoken in het schrijven van De rijmkroniek des Vaderlands, een project van lange adem dat ik heb opgezet samen met mijn goede dichtervriend Jean Pierre Rawie. We hebben net twee week geleden deel I voltooid, want het boek moet half november in de winkel liggen in verband met Sinterklaas en de kerst. De schoorsteen van de uitgever (Prometheus/Bert Bakker) moet immers ook roken.

Veel mensen zijn verbaasd wanneer je vertelt dat je met z’n tweeën zo'n boek aan het schrijven bent. Het scheppen van een gedicht is naar hun idee een bezigheid die je per definitie alleen doet, het is per slot van rekening de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Daar kun je niet met z'n beiden als een soort navolgers van Betje Wolff en Aagje Deken mee aan de slag. En eigenlijk hebben ze gelijk, tenminste waar het zuiver persoonlijke lyriek betreft. Maar een lang episch gedicht met een wat luchtige inhoud kun je heel goed samen schrijven, zeker als je op dezelfde lijn zit wat betreft verstechniek, taalvaardigheid en gevoel voor relativiteit en gekkigheid. En hoezeer ons beider eigen werk ook verschilt (bij Rawie is er meer emotie en ernst, bij mij overheerst vaker de ratio en de lichtvoetigheid), het was voor ons geen bezwaar: vele middagen kwamen wij bijeen en werkten dan regel voor regel nijver voort aan onze Rijmkroniek. En die regels kwamen pas op papier als wij er beiden volledig tevreden over waren. En nu deel I voltooid is en wij de tekst nog eens doorlezen, weten wij zelf amper meer wie wat heeft ingebracht.

Als ik telefoon krijg, is het trouwens ook wel eens een enkele keer iemand anders dan een redacteur van een radio- of tv-programma, die mij mijn mening over het eerste het beste wissewasje wil ontfutselen. Dan is het een organisator van een of andere manifestatie die mij verzoekt om te zijner tijd op amusante wijze mijn mening te geven over het thema van de betreffende manifestatie. En ook dat valt niet mee, maar met speelse taalkundige noodgrepen weet ik me doorgaans wel te redden. Het ondernemerschap in Noord-Nederland, Top-grading bij de accountants van Deloitte, het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers door 3VO, het bedrijfsplan van de woningcorporatie Wonen Noord-West Friesland en de werking van het geneesmiddel Ascal Brisper, overal heb ik mijn zegje reeds over gedaan en onder andere de nieuwe zorgverzekering, de Raad voor het landelijk gebied en het afval in Nederland staan nog in de wacht.

En tussendoor heb ik op verzoek nog een flinke handvol gelegenheidsgedichten geschreven: over mijn favoriete NPS-programma ('Andere tijden'), de windmolens in het landschap van Noord-Holland, een nieuwe woonwijk in Assen ('De Dichtershof') en een nieuw bejaardentehuis in Arnhem en nog wel meer. Het meest opmerkelijke verzoek kwam trouwens van het bedrijf  Hyva uit Alphen aan de Rijn, dat laad- en lossystemen voor vrachtwagens vervaardigt en verhandelt. Voor dat bedrijf schreef ik in opdracht maar liefst 4 gedichten over hun 4 verschillende systemen, die uiteindelijk op grote doeken in hun stand op de Vrachtwagen-RAI zijn opgehangen. Ik heb het maar speels aangepakt. Laat ik een voorbeeld geven. Het betreft geloof ik systeem 4, de portaal- en haakarmen. De kennis ontbreekt mij om uit te leggen wat dat zijn, portaal- en haakarmen, maar ik schreef er wel de volgende dichtregels over:

Misschien gelooft u niet wat ik beschrijf,

Maar de boeddhisten kunt u wel geloven.

Die zeggen dat er goden zijn hierboven

Met meer dan slechts twee armen aan hun lijf.

Aan armen hebben die dus geen gebrek,

Maar of ze, als ze dat al zouden willen,

Daarmee ook een container kunnen tillen,

Is iets wat ik beslist in twijfel trek.

Want sterker dan van Vishnu of van Shiva

Zijn de portaal- en haakarmen van Hyva.

Het is een toepasselijk gedicht voor de gelegenheid, maar ik vrees dat het gedicht de eeuwigheid niet zal halen. Ik zal het waarschijnlijk niet eens in een volgende bundel opnemen. Maar een enkele keer overkomt het me toch dat ik voor een speciale gebeurtenis een gedicht schrijf, dat ook buiten de gebeurtenis om naar mijn idee goed leesbaar blijft. Dat vind ik onder andere het geval bij het gedicht dat ik schreef voor de grote Oester- en Champagnepartij op 8 september in Middelburg. Ik moest het daar zelf komen voordragen: 5 uur heen in de trein, 1 minuut voorlezen en 5 uur terug in de trein. Maar ja, dat had ik er graag voor over. Het gedicht luidt als volgt:

Oesterfeest

De oester komt ter wereld met de plicht

Zijn korte leven enkel maar te leiden

Om mensen een genoegen te bereiden

Zodra hij goed op smaak is en gewicht.

Eerst ligt hij onder water uit het zicht,

Omsloten door zijn schelp aan alle zijden

En houdt tot de voleinding van de tijden

Dit stoffelijk omhulsel stevig dicht,

Maar later op een passend tijdsgewricht

Wordt hij toch van zijn oesterbed gelicht

En zal men hem ten slotte opensnijden

Wanneer een oesterfeest wordt aangericht

En eenmaal van zijn stenen huid gescheiden

Laat hij zich willoos in een keelgat glijden.

Dichter in het Vaderland 6 (januari 2006)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zo bereikte mij in november weer het verzoek om deel uit te maken van de dichtersploeg die elk jaar vlak voor pakjesavond hand- en spandiensten verleent om voor poëtisch hulpbehoevende luisteraars een sinterklaasgedicht te maken bij hun cadeau of surprise. Dit onder de titel Radio 2 Rijmservice. Van 7 uur ’s ochtends tot 6 uur ’s avonds zijn wij dan bij toerbeurt een paar uur dichterlijk in touw in de radiostudio in Hilversum.

Uit de vele verzoeken die bij de aardige dames van het telefoonteam binnenkomen, kiezen wij de meest orginele en ontroerende aanvragen en schrijven zo'n drie à vier versjes per uur. Het is gelukkig geen Willy-Alfredo-tempo, maar enige snelheid is wel geboden. En het zijn niet de minsten die op zo’n dag traditiegetrouw mijn dichtbroeders zijn: Ivo de Wijs, Frank van Pamelen, Jan J. Pieterse en noem maar op. En wij schamen ons er niet voor om sinterklaasdichter te zijn.

Sinterklaasdichter was trouwens een van de kwalificaties die mij een klein jaar geleden rond mijn verkiezing tot Dichter des Vaderlands te beurt zijn gevallen. En die kwalificatie was geloof ik niet positief bedoeld. Er sprak een onverholen afkeer uit tegen allerlei dichters die in plaats van, zoals het volgens de criticasters hoort, maar één dag per jaar (met Sinterklaas dus) te rijmen, zichzelf hun hele dichterleven lang koesteren in de traditie van de vormvaste poëzie. En de afkeer gold mijn poëzie in het bijzonder. Maar zelf heb ik de term nooit als een belediging beschouwd.

Natuurlijk is het zo dat de meeste Nederlanders bij hun sinterklaascadeaus gedichten fabriceren waar van alles aan mis is: het rijm is armzalig, de regels zijn erg verschillend van lengte en dan meestal veel te lang, de taal is krom en de inhoud is cliché. En daar is eigenlijk niks mis mee dat er van alles mis is: niet het eindresultaat telt, maar de goede bedoeling en een gedicht dat naar objectieve maatstaven beneden de maat is, veroorzaakt bij voorlezing in huiselijke kring vaak meer vrolijkheid dan een vlotjes lopend rijmpje. Maar wie dichterlijk wat meer in huis heeft, vermijdt ook bij dit type gelegenheidsgedichten bovengenoemde valkuilen en weet in beperkte tijd toch een vakkundig poëtisch product met een aansprekende inhoud af te leveren. Het is een eis die ik mij althans, ook onder tijdsdruk en in de rumoerige omgeving van zo'n radiostudio, blijf stellen. Doorgaans kies ik dan wel voor het eenvoudige, bijna verplichte rijmschema van het enkelvoudige gepaarde rijm, maar een enkele keer rolt er toch opeens een sonnetje uit mijn pen. Zoals het gedicht bij een wekkerradio, een cadeau van een moeder aan haar aartsluie zoon die maar niet zijn nest uit wilde komen:

Sint hoorde hoe je moeder morde,

Want nimmer ben je nog spontaan

Bij 't ochtendkrieken opgestaan

En evenmin als zij je porde.

Al kraaide driemaal zelfs de haan,

Dan nog wou jij niet wakker worden.

Dus roept de Sint je tot de orde;

Hier dient voortaan wat aan gedaan.

Dus ook al slaap je nog zo lekker,

Sta op zodra de wekker gaat,

Want moeder is ten einde raad

En baalt inmiddels als de stekker

Die aan het eind zit van de draad

Van deze elektrieke wekker.

Goed, het is natuurlijk geen gedicht dat de eeuwen zal overleven, maar het kan er naar mijn (on)bescheiden mening best mee door. Nee, ze mogen mij best sinterklaasdichter noemen, ik zie het eerder als een geuzennaam. En het schrijven van ook dit soort gelegenheidsgedichten verschaft mij in elk geval veel plezier.

Maar er zijn natuurlijk ook schaduwkanten aan mijn functie. Met de regelmaat van de klok krijg ik immers stapels gedichten toegezonden van collega's in de dop die kennelijk van mij het allesbeslissende oordeel verwachten en wellicht ook nog hopen dat ik voor hen de deuren naar diverse uitgeverijen ontsluit. Het is het lot van alle dichters die het geluk hebben gehad een of meer bundels te hebben mogen publiceren, maar de eretitel Dichter des Vaderlands werkt kennelijk als een magneet.

Zelfs uit Nieuw-Zeeland ontving ik laatst op cd een royale bloemlezing uit eigen werk van een Nederlander die al zo'n vijftig jaar geleden daarheen geëmigreerd was. Eerlijk gezegd is het niveau van deze gedichten over het algemeen niet geweldig hoog en de meeste inzendingen vertonen veel van de fouten die ik zojuist bij de sinterklaasgedichten heb opgesomd. Het valt dan ook niet mee om aardig te reageren. Maar meestal kies ik voor de tactische uitweg: ik bewonder de inzet en de liefde voor de poëzie in het algemeen, ik wijs een of een paar verzen aan die nog het minst slecht zijn en die prijs ik dan, ik lever zo hier en daar ook wat kritiek en ik raad de dichter(es) aan eerst maar eens een of meer gedichten op te sturen naar een blaadje of een tijdschrift. Want redacteuren, zo beweer ik dan, zijn veel beter in staat om gedichten te beoordelen dan mogelijke concurrenten. Ja, je moet toch wat en een volledige ontmoediging deugt ook niet. Het schrijven van gedichten is op z’n minst de mooiste hobby die er is en zoiets moet je sowieso stimuleren.

Maar er zijn uitzonderingen. Zo werd mij een paar maanden geleden een beoordeling gevraagd over de gedichten van een Groningse politieman, Jan Hoiting. Op zichzelf al een opmerkelijke combinatie, politie en poëzie, dat verwacht je niet, maar de meestal korte versjes, halve aforismen vaak, konden alleszins door de beugel. Het kon minder, dat Groningse compliment kon ik zonder vleierij geven. Ik heb nog enige opbouwende adviezen gegeven en een voorwoord geschreven en inmiddels is er in eigen beheer van de Regiopolitie Groningen een heuse bundel (Mijn koppel is mijn maat) van gemaakt, die op menig politiebureau wordt stukgelezen. Want de gedichten gaan zonder uitzondering over het politievak, bijvoorbeeld:

Ik heb lange vingers,

dacht de dief

en stal uit de vitrinekast.

Ik ben de sterke arm,

zei toen de diender

en greep hem stevig vast.

En zo heeft het afgelopen jaar het land niet alleen een nieuwe Dichter des Vaderlands gekregen, maar ook een eerste Politiedichter des Vaderlands. Het gaat goed met de poëzie.

Dichter in het Vaderland 7 (maart 2006)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Vooral in het begin van het nieuwe kalenderjaar worden allerlei activiteiten ontplooid waarbinnen ook een plaats wordt ingeruimd voor de poëzie. Zo waren er ook dit keer weer diverse nieuwjaarsbijeenkomsten, onder andere van het personeel van de ING-bank en de NEVI (Nederlandse Vereniging Van Inkopers), die ik mocht opluisteren met de voordracht van gedichten. Ik doe dat graag. Al vijf jaar lang laat ik namelijk aan het eind van een jaar in eigen beheer een dichtbundeltje het licht zien met zesregelige versjes (sonnettettes) over de actualiteit van dat jaar, versjes die voor het merendeel verschenen zijn in het Dagblad van het Noorden en op de internetpagina www.nederlands.nl.

Ditmaal was het dus de beurt aan de bundel Het jaar 5. Ik stuur de boekjes ieder jaar als persoonlijk nieuwjaarsgeschenk rond aan vrienden, bekenden en relaties. Maar het mes snijdt van meer kanten: het is ook heel toepasselijk om op zo’n nieuwjaarsbijeenkomst aan de hand van de bundel het voorbije jaar nog een keer poëtisch de revue te laten passeren. Het zijn over het algemeen geen gedichten voor de eeuwigheid, maar ze doen het doorgaans goed. Vooral, uiteraard, de toppers. Bijvoorbeeld de sonnettette die ik vorig jaar schreef over onze minister van Onderwijs, Maria van der Hoeven, die het debat over het ontstaan der wereld nog eens dunnetjes wilde overdoen omdat ze wel wat zag in het zogeheten 'intelligent design'. Vandaar het gedicht:

Intelligent plan?

Als alles is geschapen volgens plan

Zoals u denkt, Maria van der Hoeven,

Staat Darwins theorie op losse schroeven

Wat ik natuurlijk niet geloven kan

Want stel dat al wat is echt is gepland

Hoe kan het dan dat u minister bent?

Maar er waren ook andere bezigheden waarbij mijn aanwezigheid gewenst was. Dat varieerde van het officieel in ontvangst nemen van een kopperprent op Koppermaandag en de opening van een reizende tentoonstelling over (de bestrijding van) het analfabetisme tot de prijsuitreiking bij het wereldkampioenschap snert koken. En natuurlijk was het in januari extra druk rond de Nationale Gedichtendag. Allerlei boekhandels en Openbare Bibliotheken (wat mij betreft dit keer onder andere in Tiel, Oosterhout, Veldhoven en Westerbork) besteden vanwege die gelegenheid door middel van signeersessies en voordrachtsmiddagen en -avonden extra aandacht aan de Muze van de poëzie en haar volgelingen. En elk evenement trekt in ruime getale geïnteresseerde toehoorders. Hetgeen op zichzelf al voldoende rechtvaardiging is voor de instelling van de Gedichtendag.

En daarnaast waren er ook weer diverse gelegenheden waarvoor een speciaal gelegenheidsgedicht geschreven moest worden. Bijvoorbeeld het begin van het Rembrandtjaar. Daarvoor was een twintigtal dichters gevraagd een gedicht te maken bij een van de schilderijen van Rembrandt die in het Rijksmuseum in Amsterdam hangen. Ik had mijn keuze laten vallen op het schilderij 'Twee Pauwen', waarbij ik in een sonnet der teloorgang van de hoogmoed heb bezongen. De gedichten zijn gebundeld in het fraaie boek Lyrisch van Rembrandt.

Minstens even inspirerend was trouwens het verzoek van de NS aan mij en negen collega’s om voor aanvang van de Olympische Winterspelen in Turijn een wintersportheld uit te zoeken en die in een poëem te bezingen. De gedichten zijn vervolgens op posters in de belangrijke stations opgehangen en gepubliceerd in het zogeheten Olympisch spoorboekje dat in een oplage van naar ik meen zo’n 300.000 stuks verspreid is. Een oplage waar zelfs Toon Hermans en Nel Benschop alleen maar van hadden kunnen dromen. Na enige tobberij had ik mijn keus laten vallen op Eddy Edwards, beter bekend als Eddy the Eagle, de Britse schansspringer die tijdens de Olympische Spelen in Calgary (1988) uitgroeide tot een absolute cultheld. Absoluut geen winnaarstype, maar juist door zijn beperktheid en onbeholpenheid gaf hij extra aanleiding tot identificatie. Zo kwam ik tot het volgende vers:

Eddy the Eagle

Ze kwamen allen sierlijk aangegleden

En deden in de lucht languit hun best

Het verste weg te vliegen van het nest

Waarbij ze voor elkaar niet onderdeden.

Maar één van hen was anders dan de rest:

Onzeker van zijn eigen lijf en leden

Zag hij de witte piste daar beneden

En aarzelde angstvallig en gestresst

Totdat ook dit onooglijk arendsjong

Met dikke bolle glazen voor de ogen

Zich houterig voorover heeft gebogen

En na een blinde onbeholpen sprong

In korte fladdervlucht kwam aangevlogen

En zo alweer zijn hoogtevrees bedwong.

Alle tien gedichten werden op de ochtend van de Gedichtendag (26 januari) in het Centraal Station in Utrecht gepresenteerd. Het was een gezellige plechtigheid en voor mij persoonlijk extra verrassend. De NS had namelijk Eddy the Eagle opgespoord en speciaal voor de gebeurtenis uit Engeland laten overvliegen. En zo mocht ik onverwacht persoonlijk kennismaken met de persoon die ik met een zekere willekeur en half en half toevallig tot mijn sportheld had uitgeroepen. Wel, Eddy bleek een aardige man, die mij bekende inderdaad te lijden aan lichte hoogtevrees. En aan het gedicht (dat voor hem op bekwame wijze vertaald was door John Irons) bleek hij zich allerminst te storen. Hij mocht dan wellicht een beetje last hebben of gehad hebben van hoogtevrees, in elk geval niet van lange tenen.

Dat is wel eens anders. Een andere gelegenheid waarbij ik blijk mocht geven van mijn dichterlijke kunnen was namelijk de plechtige ingebruikneming van de eerste oranje brievenbus. De goeie ouwe rooie brievenbus is kennelijk uit de tijd en wordt de komende jaren vervangen door een oranje broertje. Het kost natuurlijk een hoop geld, maar wat moet dat moet. De plechtigheid heeft op 6 februari plaatsgehad in Den Helder bij de Marine Academie. Door een aantal hoogst serieuze adelborsten werd daar de eerste brievenbus aangedragen als betrof het een lijkkist van een hooggeplaatst persoon en na bevestiging op de standaard wierpen drie Jantjes een (waarschijnlijk blanco) brief aan hun collega’s overzee in de kersverse gleuf. Toen mocht ik als Dichter des Vaderlands een gelegenheidsgedicht voorlezen. Geen absoluut meesterwerk, maar iedereen was tevreden. Maar één gedicht is in een wip voorgelezen en daarom had ik de ruimte gekregen om nog een toepasselijke dichterlijke toegift te geven. Dat had ik beter niet kunnen doen.

Ik vertelde bij wijze van onschuldige grap dat ik door middel van een gevonden memorystick de inhoud van de drie brieven van de Jantjes te weten was gekomen en dat ik de inhoud op rijm had gesteld. Reeds bij voorlezing van de eerste brief (aan een marinier in de Verenigde Emiraten) ging het mis: bij de verwijzing naar de Deense spotprenten met de afbeelding van Mohammed verbleekten tal van officiële personen zoals de directeur van de TPG, de directeur van de Marine Academie en ook de waarnemend burgemeester. Ik vond mijn tekst best toepasselijk, maar ik had het opeens op luchtige wijze over politiek en daar wilde men zijn vingers absoluut niet aan branden. Men was 'not amused'. Maar oordeelt u zelf, de eerste brief luidde als volgt:

Geachte vriend ginds in de Emiraten,

Ik stuur jou in dat verre warme land

Een twaalftal uiterst humorvolle platen

Die ik geknipt heb uit een Deens krant.

Bekijk ze maar, maar doe het wel discreet,

Want Islamieten hebben lange tenen,

Vooral wanneer het gaat om hun profeet.

Vraag dat maar na bij al die arme Denen.

Maar ook stuur ik je hierbij een gedicht

Dat zich goddank een heel stuk positiever

Op de Islam en zijn gebruiken richt.

Dat hebben al die emirs daar vast liever,

Dit versje dat hen vast bekoren kan.

De titel luidt eenvoudig 'Ramadan':

Ramadan

De Ramadan is eigenlijk een zegen,

Want als je meedoet met die vastentijd

Raak je vanzelf een aantal pondjes kwijt

Hetgeen in Nederland zwaar dient te wegen.

Zo blijkt dat de Islam ook voor ons allen

Een mooi geloof is om van af te vallen.

Lees dit gedicht maar in den vreemde voor,

Dan vind je daar vast enthousiast gehoor,

Al is men nog zo'n opgewonden standje.

Een warme groet vanuit Den Helder,

                                                                    Jantje

Dichter in het Vaderland 8 (april 2006)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Al blijft het natuurlijk steeds de vraag of hij bij bepaalde uitnodigingen gevraagd wordt in zijn hoedanigheid van Dichter des Vaderlands of op persoonlijke titel.

Natuurlijk, de vererende opdracht om onze succesvolle wintersporters bij hun terugkeer per trein tijdens de officiële huldiging in Zwolle op 27 februari jongstleden in sonnetvorm toe te spreken, had ik enkel en alleen aan mijn half-en-half officiële status te danken. Het was een korte doch krachtige vrolijke bijeenkomst op een plein vol sportfans met volgens mij weinig ontwikkelde voelsprieten voor poëzie, maar dat mocht de pret niet drukken. Het is dunkt me te veel gevraagd om te verwachten dat er dan echt naar je geluisterd wordt. Maar een optreden van de Dichter des Vaderlands geeft toch wel enig cachet aan zo’n bijeenkomst. Hetzelfde was trouwens het geval bij de grote demonstratie op de Dam te Amsterdam van de Woonbond op 8 april. Ook daar gaf ik acte de présence. Niet dat men mij voortaan bij elke demonstratie op de barricaden zal zien, liever niet, ik ben niet zo dol op demonstraties, maar in dit geval was de leus 'Houd de huren betaalbaar!' mij zo sympathiek dat ik een dichterlijk steentje heb bijgedragen. In een korte cyclus van 2 gedichten sloot ik mij aan bij het verzet tegen de plannen tot liberalisering van de huurmarkt van VVD-minister Dekker. Het tweede gedicht luidde als volgt:

Volledig in de geest van haar partij

Wordt ons een vrije huurmarkt opgedrongen,

Maar daar heeft enkel maar een vrije jongen

Als rijke huisjesmelker voordeel bij:

Straks stijgt de huurprijs met enorme sprongen

En in zo’n liberale maatschappij

Zijn dus de huren helemaal niet vrij,

Maar voor de huurder zonder meer gedwongen.

De vrijheid die de huurder dan nog rest

Is godzijdank de vrijheid van protest

Tegen de plannen van ons kabinet.

Die plannen zijn in Nederland niet haalbaar

Wanneer de huurder zich massaal verzet.

Dan houden wij de huren hier betaalbaar.

Geen gedicht voor de eeuwigheid, daarvoor is het te zeer op de politieke actualiteit gericht, maar voor zo’n demonstratie goed genoeg, ook al omdat het geloof ik voor de organisatoren belangrijker is dat de Dichter des Vaderlands iets zegt dan wat hij zegt.

Niet alleen bij politieke actie wordt er trouwens wel eens een beroep op de Dichter des Vaderlands gedaan, ook bij de liefdadigheid. Een bekend fenomeen is bijvoorbeeld het liefdadigheidsdiner. Het procédé is steeds hetzelfde: voor een of ander goed doel hijsen een aantal zeer gegoede burgers zich in smoking of galajurk en dan doen ze zich tijdens een galadiner in een chique locatie een avond lang gezamenlijk te goed aan een veel te dure maaltijd. En dat doen ze graag, want het batige saldo van zo’n avond wordt goed besteed, aan pakweg een nieuw Ronald McDonaldhuis of een speciale kinderkliniek. Dus hebben de deelnemers zowel een gezellige avond als later ook het bevredigende gevoel dat zij weldoeners van de mensheid zijn geweest. En als klap op de vuurpijl worden de gasten ook nog een vermaakt door een keur aan artiesten, bijvoorbeeld de Dichter des Vaderlands.

Want voor zo’n goed doel kun je natuurlijk niet nee zeggen. Bovendien lever ik meestal ook nog een exemplaar van mijn verzameld werk met een kort gelegenheidsvers voor de onvermijdelijke veiling na afloop van het diner en dat boek krijgt dan doorgaans voor een zeer royaal bedrag een nieuwe eigenaar. En zo word ik zelf ook automatisch weldoener der mensheid. Bijvoorbeeld op 6 april tijdens het galadiner voor het Rode Kruis in Winschoten waar als ik het wel heb geld werd ingezameld voor een speciale bus voor zieke kinderen.

Maar andere optredens hebben weinig met mijn tijdelijke titel te maken. Dan ben ik eerder een soort taalcabaretier die het publiek in proza toespreekt, bijvoorbeeld de oogartsen tijdens een oogheelkundig congres in Groningen (22 maart) over ogen en lenzen, of de ambtenaren van Sociale en Zaken en Werkgelegenheid tijdens een symposium in Amsterdam (12 april) over klantgerichtheid. Of ik grijp terug op mijn oude rol van taalpurist en bind samen met het sympathieke en grappige Ampsing Genootschap uit Haarlem de strijd aan tegen de Engelse leenwoorden in het Nederlands. Dit tijdens een literaire salon op 16 maart in Delft.

En soms ben ik ook nog een halve schoolmeester. Wie eenmaal werkzaam geweest is in het onderwijs voelt tot aan zijn laatste snik het onderwijzersbloed door zijn aderen stromen. Daarom treed ik ook met een zekere regelmaat graag op als explicateur bij een smartlappenmeezingavond. Samen met een accordeonspeler (Peter van Os) en een voorzanger (Koos Huizenga) brengen wij overal in het land een smartlappenprogramma aan de man en de vrouw. Ik vertel iets over de geschiedenis, de subgenres en de waardering in de loop der tijden en vervolgens wordt het publiek aangespoord uit volle borst een aantal evergreens uit het smartlappenrepertoire mee te zingen.

Men doet dat graag. Want de tekst van onze nationale smartlappen mag dan zeer wisselend van kwaliteit zijn, de liederen spreken zeer direct aan en ze zijn vaak zo droevig dat men een glimlach niet onderdrukken kan. En de beste smartlappen (bijvoorbeeld 'Het hondje van Dirkie') zijn kleine juweeltjes die niet onderdoen voor sommige evergreens in de poëzie. Wat ook blijkt uit het feit dat bijna iedereen de teksten voor het grootste deel uit het hoofd kent. Al worden dit soort avonden of middagen hoofdzakelijk bezocht door mensen boven de vijftig en heb ik ook nog nooit een nieuwe Nederlander in de zaal aangetroffen. Wellicht dat het dan ook een goed idee is om eens een keer een paar nieuwe smartlappen te schrijven waar een zielige allochtoon of asielzoeker een mooie hoofdrol in speelt.

Hoe het ook zij, na een middag of avond vol inhoudelijke ellende gaat ons publiek gewoonlijk dankbaar en opgewekt weer naar huis. Ik spoor ze daar trouwens ook in een afsluitend gelegenheidsgedicht toe aan. Bijvoorbeeld bij ons optreden enige tijd geleden in Hellevoetsluis:

Wij zijn nu aan het eind, Hellevoetsluis,

Van kommer en verdriet en tegenspoed,

Van dooie moeders en soldatenbloed

En arme vaders aan de drank incluis.

Uw tranen stroomden vast in overvloed

En als u had gehoopt op feestgedruis

Dan was u hedenmiddag hier abuis,

Maar als u dol op leed bent, zat u goed.

Doch ook al schoot u vol in uw gemoed

Straks bent u weer het zonnetje in huis

En op de deurknop na de leukste thuis.

Verhef u daarom fluks uit uw fauteuils,

Grijp naar uw jas, uw wanten en uw hoed

En ga blijmoedig derwaarts. Wees gegroet!

Dichter in het Vaderland 9 (juni 2006)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Mede omdat hij een manusje van alles is die voor veel gelegenheden te strikken valt. Zo was ik op 10 mei jongstleden in de voormiddag in Emmen om daar met een toepasselijk vers de eerste ondergrondse vuilnisbak in te wijden en ’s avonds zat ik alweer in Haarlem als eregast aan bij een feestelijk diner van de oeroude rederijkerskamer 'Trou moet blijcken'. Maar in dezelfde week trad ik ook op in Chateau Neercanne nabij Maastricht voor de chique studiekring Thomas More, die uiteindelijk toch meer gezellig dan chique bleek, en zat ik voor dag en dauw op mijn hurken in een openbare basisschool in Groningen om daar allerlei vragen van de geïnteresseerde leerlingen van groep 7 te beantwoorden. Zo ziet u maar: never a dull moment.

Bijzonder was ook op 24 april de afronding van een kunstproject in Veenendaal. Het betrof een project van de Groningse kunstenaar Martin Borchert, die bedacht had dat er in een kersverse Veenendaalse wijk in de tegels van het trottoir op regelmatige afstanden een of een paar woorden zouden worden aangebracht, die samen een soortement gedicht zouden vormen, maar dan wel een gedicht dat voor naar achter en van achter naar voor leesbaar zou zijn, zodat elke wandelaar in welke richting ook aan zijn trekken zou kunnen komen. Een echt staaltje rederijkerij dus, waar 'Trou moet blijcken' nog een puntje aan zou kunnen zuigen.

Wel, Martin had mij verzocht de teksten voor dit project te leveren. Het was geen gemakkelijke opgave en de vormeisen waren zo dwingend dat het uiteindelijke resultaat eerlijk gezegd over het algemeen weinig meer met poëzie te maken had. Het was al heel wat als de zinnen nog enigermate zinnig waren, zoals bijvoorbeeld: 'O mens, alleen de stoep hier herkent je aan je pas' en omgekeerd: 'Pas je aan, je herkent hier de stoep alleen, o mens' of: 'Je weet dat altijd een ander op je wacht ten slotte' en andersom: 'Ten slotte wacht je op een ander altijd, dat weet je'.

Bovendien bleek mij, toen ik zelf als proef op de som een wandelingetje door de wijk maakte, dat de inhoud van de regels in een en dezelfde looprichting niet altijd eenduidig was, dit mede door de noodgedwongen afwezigheid van leestekens. Maar desnoods zou ik in dit geval mogelijke criticasters kunnen aftroeven met het verweer dat ik hier een proeve van de, doorgaans hoger gewaardeerde, hermetische poëzie had afgeleverd. De plechtigheid op zichzelf stelde niet zoveel voor: een paar obligate woorden van de wethouder, de toekenning van een prijsje aan een van de basisschoolleerlingen die zich ook aan dit soort omkeerzinnetjes hadden gewaagd ('Ik ben lief', 'Lief ben ik' en 'Juf is stout', 'Stout is juf') en de voordracht van een paar versjes door de Dichter des Vaderlands, maar het was andermaal weer eens wat anders.

Dat was ook het geval bij de Koe-wis op 22 april in Warmond. Zonder enige vaste regelmaat treed ik namelijk ook af en toe op als quizmaster. Dit dan altijd tezamen met mijn Amsterdamse dichtervriend Carel Helder. Wij hebben de Eerste Nederlandse Caféquiz in het leven geroepen, hetgeen inhoudt dat wij in geïnteresseerde café’s de stamgasten op een enigermate ludieke manier aan de tand voelen over hun kennis van de wereld. In de afgelopen tijd hebben we dat onder andere gedaan in Amsterdam, Harlingen, Tessel en Terschelling.

De quiz heeft niet alles met poëzie te maken, maar er zijn wel vragen die er betrekking op hebben zoals: 'Wat kan Rutger Kopland verdragen?' (antwoord: 'Alles'), 'Maar wat kan Rutger Kopland niet verdragen?' (antwoord: 'Jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes') of: 'Slauerhoff kon niet in Friesland wonen – waar kon hij wel wonen?' (antwoord: 'Alleen in zijn gedichten'). Ook worden sommige vragen in dichtvorm gesteld (bijvoorbeeld:

De Friese vrouwtjes kunnen mij bekoren,

Maar bovenal het vrouwtje van Stavoren,

Voor u natuurlijk ook geen onbekende,

Want u weet allen dankzij de legende

Hoe of haar ring ooit teruggevonden is.

De vraag luidt: In de buik van wat voor vis?

Antwoord: 'een schelvis') en tussen de vragenrondes door lezen wij voor uit eigen werk, zodat we mondjesmaat toch weer extra poëzie onder de mensen brengen.

In Warmond betrof het een speciale aflevering van onze caféquiz, die voor de gelegenheid plaatsvond in een plaatselijke galerie. De gelegenheid was hier een speciale manifestatie, getiteld 'Tussen koe en kunst', een jaarlijks in Warmond terugkerend evenement. Daarom hadden al onze vragen op een of andere manier de koe als onderwerp. Zo lazen we een aantal gedichten voor waar koeien in voorkwamen en vroegen we naar de naam van de dichter, we wilden de betekenis weten van allerlei zegswijzen met trefwoorden zoals koe, kaas en melk en stelden ook open vragen, bijvoorbeeld: 'Hoe kan een koe het beste een haas vangen?' En net als vorig jaar was het weer heel gezellig en gingen de winnaars met een van onze bundels als prijs dankbaar en tevreden naar huis.

Mijn alras toegenomen bekendheid als Dichter des Vaderlands heeft af en toe ook zijn prijs. Niet alleen ben ik het afgelopen seizoen herhaaldelijk gepersifleerd in het vaak zeer humoristische televisieprogramma Koefnoen (de hoogste eer die je welbeschouwd te beurt kan vallen), ik werd ook door de organisatie van het Studium Generale in Groningen gevraagd om op een speciale spelavond op te treden als mystery guest. Dit hield in dat ik mij in een lokaal achter een gordijn schuil moest houden en dat de in teams verdeelde deelnemers mij een tiental vragen moesten stellen die ik (met verdraaide stem) alleen met ja en met nee mocht beantwoorden, waarna ze mijn naam dienden te raden. Zeven van de tien keer lukte het, twee keer werd ik voor Jean Pierre Rawie gehouden en een keer voor Rutger Kopland.

En natuurlijk waren er ook weer de officiële uitnodigingen. Zo mocht ik ook als Dichter des Vaderlands opdraven bij het afscheid van de roemruchte procureur-generaal Dato Steenhuis. Men had mij om een gelegenheidsgedicht gevraagd. Nu zeg ik in dit soort gevallen zelden ja - het afscheid van een willekeurige hoogwaardigheidsbekleder is onvoldoende inspirerend -, maar voor Dato Steenhuis heb ik een uitzondering gemaakt. Dit eerst en vooral omdat ik de man persoonlijk ken(de): wij waren namelijk ooit collega’s. In 1970 was ik een piepjonge leraar Nederlands aan het Aletta Jacobs College in Hoogezand en toen kreeg ik een even piepjonge collega maatschappijleer: Dato. Hij heeft het maar korte tijd volgehouden en maakte daarna snel carrière bij het Openbaar Ministerie, maar het was voor mij voldoende om aan hem een tamelijk persoonlijk gedicht te wijden. Het luidde als volgt:

36 jaar na dato

Ooit kozen wij hetzelfde levenspad,

Want ik kwam Dato lang geleden tegen

Toen wij ons allereerste baantje kregen

Als leerkracht in een onontwikkeld gat.

Doch spoedig scheidden onze vroege wegen:

Ik bleef gewoonweg zitten waar ik zat,

Maar Dato die veel meer ambitie had

Is mij met plankgas mijlenver ontstegen.

Dus kreeg ik na mijn onderwijspraktijk

Als dank een bos verlepte rozen mee,

Maar hij wordt bij zijn afscheid als PG

Gehuldigd door het hele koninkrijk

En ik troost mij alleen met dit idee:

De tijd maakt ons ten slotte weer gelijk.

Dichter in het Vaderland 10 (juli 2006)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Zelfs buiten de grenzen van ons kleine landje. Zo kreeg ik kort na de voorbije boekenweek het verzoek om een voordracht uit eigen werk te houden voor de kleine Nederlandse kolonie in Teheran. De ambassadeur van ons land in Iran, Hein de Vries, was tijdens een kort verblijf in Nederland bij toeval aanwezig geweest bij een optreden van mij in Delft en kennelijk was ik in zijn ogen de aangewezen man om de stemming onder de Nederlanders in de heilsstaat van Khomeini c.s. een beetje dichterlijk op te krikken.

Vandaar de uitnodiging. Ik mocht me zelfs laten vergezellen door mijn hartsvriendin en mijn kunstbroeder Jean Pierre Rawie. Alhoewel die laatste belofte uiteindelijk ijdel bleek te zijn. De ambassade had namelijk op behendige en voordelige wijze onze tickets laten sponseren door de KLM, maar op 12 juni, de dag van ons geplande vertrek, bleek het cadeautje van de KLM een dubieuze gift, want het vliegtuig was overbooked en er konden nog maar 2 personen mee. Fideel trok Jean Pierre Rawie zich toen maar terug, maar de lol was er ook voor ons de eerste dagen wel af. En bij Jean Pierre al helemaal: pogingen vanuit Teheran om hem de dag daarna nog te laten overvliegen mislukten; het hoefde voor hem niet meer.

En dat terwijl wij ons er zo op verheugd hadden. Want voor het eerst in onze toch al lange en redelijk succesvolle carrière kregen ook wij eindelijk eens een uitnodiging om in het buitenland onze dichterstem te laten horen. Regelmatig berichten onze media immers over groepen Nederlandse poëten die overal over de wereld uitzwermen om op diverse festivals en andere evenementen op te treden, maar kennelijk beschikken wij tot op heden niet over de goede contacten. Telkenmale kom je bij die berichten namelijk dezelfde bekende namen van collega-dichters tegen en daarnaast ook die van dichters wier bekendheid in eigen land nog erg beperkt is. Zo las ik toevallig onlangs dat de Nederlandse dichters Hans Wap, Peter Swanborn en Tsead Bruinja naar Indonesië vertrokken zijn om van 2 tot en met 8 juli op poëziefestivals in Palembang en Jakarta internationale roem te verwerven. Niet dat ik ze het misgun, maar ik dacht stiekem toch wel even: wie zijn dat ook al weer en waarom zij? Hoe werkt dat?

Maar goed, wij mochten dus naar Iran, maar dan wel zonder Jean Pierre Rawie. Wel, na de valse start bleek ons zevendaags verblijf daar een zeer bijzondere ervaring. Dat zat er ook wel een beetje in. Want je kunt van Iran zeggen wat je wilt, het land wordt geleid door tamelijke dubieuze figuren en de persoonlijke vrijheden worden er lelijk beknot, zeker die van vrouwen, maar Iran, of zeg maar Perzië, is wel zo half en half de bakermat van de poëzie. De oude dichters van vele eeuwen geleden zoals Saadi, Hafez en Omar Khayyam worden er allen nog steeds met liefde gelezen en geëerd. En zij hebben grote invloed gehad op de internationale literatuur. Zelfs ik heb na lezing van de vertalingen van Fitzgerald en de oudere navolgingen van onder anderen Boutens en Leopold een aantal Perzische kwatrijnen (de bundel Meisjesgenade, 1980) geschreven, waarbij de invloed van Omar Khayyam zo hier en daar toch merkbaar moet zijn.

Mijn dichterlijke aanwezigheid in Iran beperkte zich dan ook niet alleen tot een voordracht uit eigen werk voor de Nederlanders op donderdag 15 juni tijdens een feestavond in de Nederlandse residentie, het royale woonhuis van de ambassadeur en tevens ons logeeradres. Dat was het gewone werk en de gedichten werden wederom met smaak geconsumeerd, net als het gereedstaande buffet en de alcoholische dranken (die hier binnenshuis natuurlijk wel genuttigd worden, zolang de profeet het maar niet ziet). Nee, deze voordracht op zichzelf was niet zo bijzonder, of het moest zijn dat zich onder mijn aandachtige en dankbare gehoor ook mijn provinciegenote Lenie 't Hart bevond, een vrouw die blijkbaar overal ter wereld opduikt waar maar zeehondjes te redden vallen.

Naast de voordracht was er veel meer rond mijn bezoek georganiseerd, de ambassade had niet stil gezeten. Het begon al de eerste avond met een dineetje in een Thais restaurant met een aantal, zo was dat aangekondigd, "interessante mensen". Het betrof uiteindelijk vooral ambassadepersoneel, maar ook een aardige vrouwelijke tolk (Parisvash), die mij de dagen daarna terzijde zou staan, een vriendelijke en zeergeleerde professor aan de universiteit van Teheran, die zich openlijk zeer kritisch over het huidige bewind uitliet, en een poëzie-uitgever. De man overhandigde mij met enige trots een bundel in het Farzi van onze eigen VSB-prijswinnaar Arjen Duinker, waarschijnlijk de enige moderne Nederlandse dichter die in het Farsi vertaald en uitgegeven is. Zijn foto prijkte voorop omdat de voorkant voor de Iraniërs de achterflap is: ze lezen daar van achter naar voren. De foto was trouwens het enige herkenbare, de tekst was voor mij volledig abracadabra, maar dat zijn de meeste gedichten van Duinker in het Nederlands voor mij ook, dus dat maakte niet zoveel uit. En misschien moet ik ze in het Nederlands ook wel van achter naar voren lezen. Ach, het blijft een kwestie van smaak, iedereen verdient de dichters van zijn eigen voorkeur. Maar toen ik de bundel kreeg overhandigd, dacht ik stiekem toch weer even: wie is dat ook al weer en waarom hij? Hoe werkt dat?

Op woensdag 14 juni stond er een ontmoeting tussen Iraanse en Nederlandse dichters op het programma, in de Nationale Bibliotheek van Teheran, een gloednieuw en nogal prestigieus gebouw van formaat, ruim van opzet en van alle moderne gemakken voorzien. In mijn eentje vormde ik dus het contingent Nederlandse dichters en de, zoals men met nadruk verzekerde, "vooraanstaande" Iraanse dichters waren vijf in getal. Na een uitgebreide rondleiding door de bibliotheek (met een fraaie afdeling oude handschriften) werden we naar een chique conferentieruimte geloodst die naast de dichters gevuld werd door een aantal belangstellenden en bobo's. Ook was er veel media-aandacht: onze door de ambassade toegewezen vaste chauffeur vertelde daags nadien nog vol bewondering dat hij mij op de televisie had gezien: dat is kennelijk overal ter wereld zo ongeveer het hoogste wat je kan overkomen.

Tijdens de ontmoeting kreeg ik na de nodige strijkages als eerste het woord. Ik hield een korte inleiding over het voor Iraniërs onbekende instituut van Dichter des Vaderlands en over de stand van de Nederlandse poëzie, een inleiding die keurig in het Farzi werd vertaald. Daarna bracht ik ter demonstratie een aantal van mijn eigen gedichten in het Engels ten gehore die ik voor de gelegenheid de week ervoor snel nog even had laten vertalen door Renée Delhez-Van de Wateren, een oude vriendin en studiegenote, die dat vlot en vakbekwaam kan. Ik heb geen idee in hoeverre mijn woorden overgekomen en gewaardeerd zijn, maar er was in elk geval beleefd applaus. Daarna was het woord aan mijn Iraanse collega’s. Zij zouden vragen stellen en zelf ook wat voordragen, maar daar kwam niet zoveel van terecht, althans niet van die eigen voordracht. En de vragen bleken eerder ellenlange vertogen te zijn, bijvoorbeeld over het feit dat dichters de meest gevoelige mensen ter wereld zijn en dat zij een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid bezitten en meer van dit soort twijfelachtige open deuren en ik geloof dat de enige vraag die na zo'n vertoog geformuleerd werd, was of ik dat met hen eens was. Ik heb de zaak maar een beetje gerelativeerd en geantwoord dat ik veel (ondichterlijke) mensen kende die veel gevoeliger zijn dan ikzelf, maar dat een dichter nu eenmaal de macht van het woord bezit, maar dat hij daarnaast ook de taak heeft om, bijvoorbeeld wat de politiek betreft, de wereld wat minder absoluut te bekijken en ook een andere kant te laten zien. Of mij dat in dank is afgenomen, betwijfel ik. Want steeds duidelijker werd dat het uitnodigingsbeleid voor deze bijeenkomst nogal eenzijdig was. De Iraanse Nationale Bibliotheek is een bolwerk van loyaliteit aan het bewind, de directeur bijvoorbeeld is de directe culturele adviseur van de Iraanse president Ahmadinejad. En alle dichters die op de ontmoeting aanwezig mochten zijn, waren dan ook van gezagsgetrouwe signatuur. Dat was ook de reden, zo is mij later in vertrouwen meegedeeld, dat de ontmoeting door andere, meer vrijgevochten, dichterbroeders geboycot is.

De enige genodigde die naar mijn idee een wat genuanceerder verhaal had was collega Soheil Mahmoodi, een onbetwiste grootheid in Iran omdat hij als dichter een eigen goed bekeken televisieprogramma heeft waarin hij andere dichters ontvangt en interviewt. Zo'n programma heeft daar dus blijkbaar recht van bestaan, dacht ik jaloers, iets wat binnen ons vaderlandse cultuurarme omroepbestel al lang niet meer mogelijk is. En als ik het goed begrepen heb, gaat die Mahmoodi in zijn programma omzichtig te werk: hij laveert een beetje tussen de partijen door en probeert iedereen te vriend te houden en zegt soms zelfs wel eens iets gedurfds, bijvoorbeeld dat vrouwen dezelfde rechten moeten hebben als mannen. Dat mag kennelijk, dichters hoef je toch nooit helemaal serieus te nemen. In zijn uiteenzetting was hij tot wanhoop van mijn tolk regelmatig onvertaalbaar poëtisch, maar uit zijn mond tekende ik in elk geval wel de mooiste zin van de middag op, te weten: "als alle politici hetzelfde zouden zeggen, zou de wereld een paradijs zijn - als alle dichters hetzelfde zouden zeggen, zou de wereld een hel zijn". Een wijze uitspraak, die ook sommige Nederlandse dichtende collega’s ter harte zouden kunnen nemen.

De bijeenkomst duurde al met al ruim twee uur en werd besloten met een 'Iraanse borrel', dat wil zeggen veel thee en zoete koekjes. Maar daar werd mij weinig tijd voor gegund. Ik moest mijn opwachting maken voor de televisiecamera, allerlei visitekaartjes in ontvangst nemen met een begeleidende toelichting en in een aantal interviews antwoorden formuleren op moeilijke vragen (bijvoorbeeld over de kansen van het voortbestaan van het Farsi). En afscheid nemen van Iraniërs vergt heel veel tijd: veel woorden en lichte buigingen en handreikingen, maar dat laatste geldt natuurlijk alleen de mannen.

Dichter in het Vaderland 11 (juli 2006)

De laatste drie dagen van ons bezoek mochten we op excursie. Onder andere naar Isfahan en Shiraz (met daar vlakbij de oude stad Persepolis). Gezien de afstanden, toch al gauw zo'n 1000 kilometer, ging dat met binnenlandse vluchten. En bij de luchthavens stond dan steeds een gids klaar met een auto plus chauffeur. Zo konden we de korte tijd optimaal benutten en kregen we de gelegenheid om in een lang weekend meer van het land zien dan een gewone vakantieganger in één à twee weken.

Vooral Isfahan bleek met zijn brede rivier met mooie oude bruggen, zijn prachtige paleizen en moskeeën, zijn reusachtige centrale plein en zijn fraaie tuinen sprookjesachtig. We vergaten een kaartje te sturen aan Tommy Wieringa, want die schijnt nog nooit in Isfahan geweest te zijn, dus die hadden we mooi even jaloers kunnen maken. Maar wel stuurde ik onder anderen een ansichtkaart uit Isfahan aan mijn goede dichtervriend Jan Boerstoel met achterop, zoals het in onze kringen hoort, een zogeheten ollekebolleke. De tekst luidde:

Groeten uit Isfahan

Prachtige tuinen hier

Dus moet die tuinman

Toch ergens nog zijn

"Zoek hem maar op", was het

Ambassadeursadvies

Al heet die man

Stomtoevallig ook Hein.

De techniek van het ollekebolleke ga ik hier niet uitleggen, dat kost te veel tijd en ruimte en de inhoud van dit versje trouwens ook niet, maar iedereen die de middelbare school met goed gevolg doorlopen heeft en 'De tuinman en de dood' van P.N. van Eijck kent, begrijpt de verwijzingen. Toch kon ik ook die laatste dagen het land niet zonder verdere plichtplegingen als onbekommerd toerist bezichtigen. Want op initiatief van onze ambassadeur had ik inmiddels afgesproken dat ik ook nog een hommage zou brengen aan de oude Perzische dichters.

Mijn korte bezoek aan Shiraz bood daarvoor een uitgelezen gelegenheid. Hier liggen namelijk twee van de beroemdste dichters begraven, Saadi en Hafez. En van die twee is Hafez dan weer het meest populair. Zijn werk schijnt bij iedere Iraniër ook vandaag de dag nog naast (of wellicht zelfs bovenop) de Koran te liggen en als zo'n Iraniër diep bedroefd is en geen uitkomst meer ziet, slaat hij de bundel van Hafez op een willekeurige bladzij open en weet hij uit het gedicht, waar hij kennelijk meer kanten mee uit kan, nieuwe moed te putten. Dus leek het passend en waardig dat ik als Dichter des Nederlands als eenvoudig eerbetoon en royale krans zou leggen op het graf van Hafez.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik van de poëzie van Hafez nog nauwelijks iets gelezen had, maar dat maakte niet uit. In Hafez zou ik immers alle Perzische dichters (ook Omar Khayyam die ik wel kende) eren. Er was inmiddels een goedgeefse sponsor gevonden, een Nederlandse bloemenimporteur, die voor een joekel van een krans had gezorgd en de locale pers was op de hoogte gebracht. Onmiddellijk na onze aankomst in het hotel in Shiraz werd ik dan ook opgewacht door een interviewteam: de adjunct-hoofdredacteur van de grootste krant in de omgeving, een tolk en een zogeheten 'inspector', een tamelijk oud mannetje met een onduidelijke functie, maar mijn vermoeden groeide dat hij eigenlijk een actieve rol als censor vervulde en ervoor moest zorgen dat er geen berichten in de krant zouden verschijnen, die de regering onwelgevallig waren. Het interview was trouwens opmerkelijk. Mij werden nauwelijks vragen gesteld, ik kreeg hoofdzakelijk een exposé te horen over de poëzie van Hafez, vooral uit de mond van de 'inspector'. Niet dat ik dat heel erg vond, want zo viel mijn gebrekkige kennis van leven en werken van Hafez in elk geval niet op. Wel had ik, om mijn goede wil te tonen, snel een Perzisch kwatrijntje geschreven over Hafez. Het luidde als volgt:

Als ik vermoeid ben, grijp ik naar de fles,

Waar ik als reiziger mijn dorst uit les,

Maar als ik word gekweld door dorst naar kennis

Dan drink ik uit de bundel van Hafez.

Geen geweldig goed gedicht, ik geef het toe, en Hafez zou zich bij het aanhoren ongetwijfeld in zijn graf omgedraaid hebben als hij nog leefde, ook al omdat het rijm niet klopt (de naam moet je, zo hoorde ik later, uitspreken als Háfez en niet als Haféz), maar mijn Engelse prozavertaling werd in elk geval welwillend aanhoord. Alleen was de 'inspector' enigermate wantrouwend. "Wat drinkt u dan," vroeg hij streng, "iets alcoholisch?" Want dat kan natuurlijk niet in het huidige Iran. Alle oude Perzische dichters, Omar Khayyam voorop, hebben het onbewimpeld over het genot van de wijn (en de liefde), maar volgens de huidige scherpslijpers moet je dat natuurlijk allemaal symbolisch zien. Ik antwoordde naar eer en geweten dat het gedicht zich niet over de soort drank uitliet en dat elke lezer vrij was in zijn eigen interpretatie, maar voor de zekerheid ging de 'inspector' met mijn gedicht in het Farsi aan de slag en na vijf minuten bleek uit zijn woorden dat de mogelijke wijn in zijn versie water was geworden, een omgekeerde bruiloft van Kana. En zo is het kwatrijntje ongetwijfeld de volgende dag ook in de krant gekomen, waar het artikel over mijn aanstaande hommage op de voorpagina (dus de achterpagina) te lezen stond met foto’s en al.

Nog dezelfde (late) avond brachten we, samen met de journalisten en een fotografe, bij wijze van generale repetitie een bezoek aan de tombe van Hafez. De lommerrijke tuin waarin de tombe zich bevond was, zo werd ons verzekerd, speciaal vanwege dit avondlijk bezoek langer opengehouden. Wel, Hafez lag er prima bij. Zijn graf bevond zich onder een fraai beschilderde koepelvormige stenen troonhemel op het hoogste punt van de tuin. Een monument dat elke dag nog steeds druk bezocht wordt door de talloze liefhebbers van Hafez' poëzie, die er dan een handje van hebben de grafsteen even eerbiedig aan te raken. In die grafsteen staat trouwens een prachtig gedicht gebeiteld van de oude meester met onder andere de treffende, uit de losse pols geparafraseerde, regel: "Ik ben oud, maar als jij vannacht naast me komt liggen, ben ik morgenvroeg weer jong." Een regel die mij op twee manieren werd uitgelegd. De ene uitleg wat dat het een liefdesgedicht betrof, maar politiek (en godsdienstig) correcter was uiteraard de uitleg dat de aangesproken 'jij' (of U) in het gedicht Allah was.

De volgende ochtend, voor ons warme bezoek aan Persepolis, was het dan zo ver. Onder het toeziend oog van zo'n tachtig belangstellenden en mediadienaren mocht ik, samen met mijn nieuwe tolk, een man die mijn korte Engelse toespraak ongetwijfeld in uiterst bloemrijk Farzi vertaalde en voor zijn vertaling wel vijf keer zoveel tijd nodig had, met een gigantisch bloemstuk het graf van Hafez geheel bedekken, waarna ik dus nog enige toepasselijke woorden sprak. Onder de koepel stond ik in de schaduw van Hafez, maar ik kon figuurlijk niet in zijn schaduw staan, zo zei ik. En ik zei ook dat ik bevangen was door jaloezie. Want in Nederland komt het niet voor dat de dichters zo uitbundig en hartstochtelijk geëerd worden. Ook onze grote dichters zoals Vondel of Hooft niet en onze moderne dichters al helemaal niet. Of ze nu Arjen Duinker heten of Hans Wap of Peter Swanborn of Tsead Bruinja. En ook niet als ze toevallig Dichter des Vaderlands zijn.

Nee, je kunt van Iran zeggen wat je wilt, maar de poëzie bloeit er al eeuwen en bloeit er nog steeds. Dat land kan dus nooit helemaal niet deugen. Dat heb ik ook nog in een dankbare mail bericht aan Hein de Vries, de ambassadeur die ons deze onvergetelijke reis bezorgd heeft. En dat dan ook maar in de vorm van een gedicht:

De as van het kwaad?

Toen ik op onze eigen ambassade

Mijn versjes netjes had gedeclameerd

Heb ik ginds in Iran gecontroleerd

Of waar is wat men schrijft in onze bladen.

En ja hoor, alles klopt wat wordt beweerd:

Men schenkt er enkel thee en limonade,

De vrouwen dragen treurige gewaden

En Allah en de harde knoet regeert.

Maar dichtkunst wordt er heel hoog gewaardeerd

En ieder die belast is en beladen,

In wanhoop en onzekerheid verkeert,

Gaat altijd bij de poëzie te rade.

Nee, zulk een land dat zo zijn dichters eert

Kan niet alleen gericht zijn op het kwade.

Dichter in het Vaderland 12 (oktober 2006)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Alleen in de zomermaanden van het jaar heeft hij het wat minder druk. Voor dichters is het dan een dooie boel. Op een paar uitzonderingen na (Deventer, Groningen) zijn er in die periode geen poëtische manifestaties en moeten de beroepspoëten op een houtje bijten. Je merkt het al in de maanden mei en juni: ook dan is er al minder te doen voor dichterlijk Nederland en als er zo nu en dan nog eens een voordrachtsavond of een literair festival plaatsvindt dan komen er meestal significant minder bezoekers dan eerder in het jaar. Zeker in juni van dit jaar, want toen vond het WK voetbal plaats en tegen Koning Voetbal kan natuurlijk geen enkele dichter op. Maar ook verder is het elk jaar hetzelfde: in de zomer is de aandacht voor poëzie minimaal. Hoe meer de thermometer oploopt hoe minder men warm loopt voor de dichtkunst. Kennelijk voelt in Nederland de Muze zich meer thuis bij de winterdag. Dan lopen de zalen en zaaltjes vol en kruipt men lekker met een dichtbundel bij de kachel. En het is dan ook maar goed dat het sinterklaasfeest in december gevierd wordt, hartje zomer was het niks geworden met al die mooie sinterklaasversjes.

Maar zonder al die beslommeringen buitenshuis kom je wel lekker aan dichten toe. Zo heb ik samen met mijn goede dichtervriend Jean Pierre Rawie in de voorbije zomer deel 2 van onze Rijmkroniek des Vaderlands voltooid. Als de uitgever een beetje meewerkt, verschijnt dit deel 2 begin november. In dit deel van onze vaderlandse geschiedenis op rijm laten we prins Willem Alexander andermaal voor het slapen gaan de geschiedenis navertellen aan zijn oudste dochter Amalia, elke avond een stukje. Dit keer over de Gouden Eeuw. Het perspectief heeft natuurlijk wel consequenties: de geschiedenis wordt eenzijdig Oranje gekleurd. Zo kiest Willem Alexander vanzelfsprekend partij voor Maurits en stadhouder Willem III en tegen Van Oldebarnevelt en de gebroeders De Witt. En hij heeft ook zijn literaire voorkeuren. Hij vindt bijvoorbeeld Jacob Cats de grootste dichter van de 17e eeuw, een Dichter des Vaderlands avant la lettre. En in één moeite door heeft hij ook een uitgesproken mening over het Dichterschap des Vaderlands nu. Het is niet ons idee, maar hij noemt de democratische verkiezing van een Dichter des Vaderlands een onding, als het aan hem (en anderen) lag zou iemand in deze functie van bovenaf benoemd moeten worden, bij voorkeur door de Kroon. Hij verwoordt het aldus:

Het Dichterschap des Vaderlands

begon avant la lettre al

met Cats, al kwam in zijn geval

daar geen verkiezing aan te pas;

hij was het *Deo gratias

en dat is hoe het hoort. Ik denk

dat poëzie als godsgeschenk

van bovenaf gegeven wordt.

Men doet het vaderland te kort

als zoals nu jan met de pet

via de krant of internet

mag zeggen welke rijmelaar

zich voor de komende vier jaar

Dichter des Vaderlands mag noemen.

Het is niet te bevatten hoe men

zo’n procedure kon verzinnen.

Dan weet je al wie er gaat winnen:

een ouwe schoolfrik met pensioen

die toch niks beters heeft te doen

en er een eer in lijkt te leggen

de dingen rijmelend te zeggen

als tweederangs goedheiligman,

terwijl het ook in proza kan.

Zo iemand is toch wis en drie

geen uithangbord voor poëzie!

Wat nieuwsvoorziening betreft staan de zomermaanden sinds jaar en dag natuurlijk ook bekend als de komkommertijd. Niet alleen de dichters hebben dan weinig om handen, ook de politici. En de journalisten zijn blij als ze al eens een keer een leuk relletje kunnen creëren. Ik heb daar zelf nolens volens ook nog een rolletje in gespeeld. Het televisieprogramma NOVA had voor de maand augustus een aardig item bedacht, te weten 'De beuk erin!' Een aantal Nederlanders mochten voor de camera verklaren wat ze het lelijkste bouwsel van Nederland vonden en waar wat hen betreft dus best de slopershamer gehanteerd mocht worden.

Toen ik benaderd werd, dacht ik meteen aan het Groninger Museum, een kakelbont gebouw dat sinds een jaar of tien op een erg ongelukkige plaats (vlak voor het fraaie Groninger spoorstation) uit het water oprijst en daar het uitzicht op de stad bederft. Het was voor een opname lekker dicht in de beurt en in had toevallig nog een toepasselijk hekelvers klaar liggen. Het was natuurlijk een ludieke actie en niet geheel gemeend (dat museum mag best blijven staan, anders kunnen ze half Nederland wel afbreken), maar de wat overspannen reactie van museumdirecteur Van Twist (hij liet zich weinig adequaat vooral neerbuigend uit over mijn 'versjes' en mijn kleding en uiterlijke verzorging) zorgde ervoor dat we zelfs het tv-journaal en de voorpagina van diverse kranten haalden. Bijna waren er kamervragen gesteld, maar zo belangrijk was de zaak nou ook weer niet. Zoiets gebeurt alleen maar als het tv-spelletje Lingo van de buis dreigt te verdwijnen!

Een andere aardige bezigheid in de zomermaanden betrof een evenement in Doorn. Daar bestaat een actieve vereniging van bijenhouders en zij hadden het idee om tijdens de feestelijke viering van hun 100-jarig bestaan de Dichter des Vaderlands een speciaal dictee te laten afnemen. Ik vond het een goed idee en heb er ook uitvoering aan gegeven. Het was ook niet de eerste keer: vaker krijg ik het verzoek om in den lande een dictee samen te stellen en af te nemen, bijvoorbeeld op schoolavonden (dan speciaal voor de ouders) en in november aanstaande in Leeuwarden voor het goede doel, de Stichting Leergeld. En dan heb ik gelukkig nog enig profijt van het feit dat ik 'een ouwe schoolfrik met pensioen' ben en de spelling van het Nederlands zo goed en zo kwaad als het gaat nog een beetje heb bijgehouden. Maar de aanvraag vanuit Doorn was wel heel bijzonder. Het verleidde mij tot het schrijven van een dictee op rijm, een bijendictee met extreem veel ei's en ij's. Voor diegenen die in huiselijke kring nog eens een dictee willen afnemen, krijgt u hier van mij de integrale tekst:

Eigen volk eerst

(een rijmgalerij)

De beiaardier verbeidde blij zijn bijen

die op de steile, weidse alpenweide

zichzelf in tussentijd vrijuit vermeiden

op heggenranken en op akeleien.

De hobbyimker liet zijn ogen weiden

over een bij, die ginds in die contreien

geneigd was om zich nijver neer te vlijen

op bloemen die een weeë geur verspreidden.

Als zo'n insect de zaak maar liet betijen

en zich niet aan zijn schone taak zou wijden

lijdt het geen twijfel waartoe dat zou leiden:

dan zou men in de korf gaan bakkeleien.

Dus om het feit dat hij in de valleien

uit edelweiss graag honing wou bereiden

viel niet alleen de mensheid te benijden,

zijn ijver gold zelfs tweeërlei partijen.

Want bijen dienen ons te allen tijde,

maar willen 's ochtends eerst na de reveille

hun eigen volk, dat bijtijds moet gedijen,

op Bijenkoninginnendag verblijden.

Dichter in het Vaderland 13 (maart 2007)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Ook nu ik inmiddels al twee jaar in functie ben, word ik nog onverminderd van vele kanten benaderd om gelegenheidsverzen te schrijven en aanwezig te zijn en op te treden bij allerhande feestelijke of literaire bijeenkomsten. Zo voltooide ik de afgelopen tijd onder andere een lofzang op de steden Almelo en Almere en hield ik onder meer een toepasselijke voordracht voor de Algemene Rekenkamer in Den Haag, het jubileumcongres van de Nederlandse kaakchirurgen in Groningen en de bewonersorganisatie Zuid-West Friesland. Maar ook bij de Vrouwen van Nu (en gisteren en eergisteren) in Assen en een chique etentje voor de top van het ministerie van minister Karla Peijs in kasteel De Haar was ik poëtisch present.

En natuurlijk heb ik ook de enige keiharde verplichting van de Dichter des Vaderlands, het aanleveren van minstens 4 gedichten per jaar over de actualiteit aan de NRC, niet uit het oog verloren. In januari van dit jaar wijdde ik derhalve een sonnet aan de storm die dik 24 uur wereldnieuws was in Nederland en begin februari schreef ik het gedicht 'Motto' over het bereikte regeerakkoord van ons vrolijke kabinet Balkenende 4. Tel daar nog het feit bij dat ik de afgelopen maanden druk bezig ben geweest met een verhuizing binnen Groningen (als Dichter des Vaderlands behoort een mens toch een beetje op stand te wonen) en u begrijpt dat het geen luiheid maar overstelpende drukte is geweest waardoor deze column niet tijdig ververst is.

Daarnaast zijn ook de verzoeken om plaats te nemen in allerlei jury’s nog altijd aan de orde van de dag. Zo nu en dan gaan die verzoeken mijn competenties (zoals dat tegenwoordig zo mooi heet) ver te buiten en te boven, bijvoorbeeld bij mijn lidmaatschap van de jury die de leukste straat van de stad Groningen moest aanwijzen, maar vaker wordt er (zelden tevergeefs) een beroep gedaan op mijn vermeende literaire onderscheidingsvermogen. Dit onder andere bij een poëziewedstrijd, uitgeschreven via de weblog van De Volkskrant, een verhalencompetitie van De Riepe, de straatkrant van mijn woonplaats Groningen, een voorselectie bij de verkiezing van de nieuwe stadsdichter van Lelystad en gedichtenwedstrijden voor de klanten van Nuon en voor scholieren in Almelo. Die klanten van Nuon moesten natuurlijk dichten over energie, de kinderen in Almelo waren thematisch geloof ik vrij. Alleen was er voor hen wel een restrictie: in het reglement van de dichtwedstrijd, vastgesteld door de almachtige School der Poëzie in Amsterdam, was bepaald dat het gedicht niet mocht rijmen. Dit was mij als jurylid natuurlijk te gortig en ik heb dan ook een krachtig protest laten horen. En het tegenargument dat het rijm gemakkelijk tot clichétaal leidt en daarom uit den boze was, vond en vind ik nog steeds onvoldoende. Natuurlijk, als je bij welke poëziewedstrijd ook als jurylid bij de beoordeling van de torenhoge stapel ingezonden gedichten een eerste schifting maakt, vallen verreweg de meeste rijmende gedichten af omdat het cliché en de rijmdwang het vers verknoeien, maar om dan maar het rijm (een van de oudste wezenlijke kenmerken van de poëzie) per oekaze te verbieden, is op z’n minst zeven bruggen te ver.

Als je dan toch een School der Poëzie hebt, leer de jeugd dan maar hoe ze het rijm wel functioneel en esthetisch kunnen gebruiken naast al die andere modernere trucjes die het gedicht in het slechtste geval evenzeer clichématig maken. Maar nee, in sommige kringen is de rijmhaat diep ingebakken en zo komt het dat er tegenwoordig allerlei bloemlezingen van gedichten van scholieren verschijnen waar niet één rijmend gedicht in staat. Foei!

Niet alleen een flinke hoeveelheid jurylidmaatschappen, maar ook tal van verzoeken om bij presentaties eerste exemplaren van boeken in ontvangst te nemen leiden sinds jaar en dag de aandacht voor de eigen Muze een beetje af. Ook in dit soort gevallen kan ik maar moeilijk nee zeggen, ik beschouw het zo half en half als een verplichting. Maar in sommige gevallen doe ik het graag, zeker als je de schrijver kent en ook nog eens een zekere verwantschap ervaart. Bijvoorbeeld bij een bundeltje luchtige natuurgedichten van mijn stadgenoot Koos Dijksterhuis, dat vlak na Sint Juttemis bij de uitgeverij Liverse zal verschijnen. En natuurlijk helemaal ten aanzien van de 'Jobsiade', een beroemd Duits komisch heldendicht uit de achttiende eeuw dat door mijn goede vriend Ard Posthuma geestig en kundig in het Nederlands vertaald is en begin februari verscheen bij de uitgeverij Kleine Uil (Groningen), een boek dat ik iedereen die van de gedichten van De Schoolmeester houdt van harte kan aanbevelen.

Ook een eerste exemplaar van een bloemlezing uit het werk van de Noord-Groningse dichter Johan Pol had ik in het late najaar van 2006 graag in ontvangst genomen, ware het niet dat ik verhinderd was. Johan Pol was een light-versedichter die onder andere een aantal vakbekwame en grappige rondelen schreef. Maar kennelijk was, zoals bij meer navolgers van Piet Paaltjens, het vrolijke vers niet meer dan schijn en een strohalm om zich in het harde leven aan vast te klampen. En uiteindelijk biedt de poëzie dan toch te weinig houvast en is het, net als met Piet Paaltjens, ook met Johan Pol in 2005 treurig afgelopen. Bij wijze van eerbetoon schreef ik voor de bloemlezing  'De opa van Jezus' wel het volgende voorwoord, uiteraard in de vorm van een rondeel:

Verdiep u in de geest van Johan Pol

En in zijn eigen kwelgeest diep van binnen

Die hij met woorden wilde overwinnen,

Al schreef hij ogenschijnlijk voor de lol.

De ongerijmdheid van de wereldbol

Ging hij op rijm te lijf in mooie zinnen.

Verdiep u in de geest van Johan Pol

En in zijn eigen kwelgeest diep van binnen.

Dankzij de pen hield hij het kranig vol,

Een leven lang vol plussen en vol minnen,

Tot er niets meer voor hem viel te beginnen

En hij toch stukliep op zijn dubbelrol.

Verdiep u in de geest van Johan Pol.

Maar ondanks allerlei nevenwerkzaamheden heb ik de afgelopen maanden het contact met de eigen Muze goed onderhouden. Niet alleen verscheen vorig jaar vlak na sinterklaasavond deel 2 van de Rijmkroniek des Vaderlands die ik samen met mijn dichtervriend Jean Pierre Rawie schreef, daarnaast kon ik ook weer mijn favoriete sonnettettes over de actualiteit van het afgelopen jaar bundelen in een boekje met als voorspelbare titel Het jaar 6. En in steendruk zagen ook (op instigatie van een multimediabedrijf) een aantal van mijn diepzinnige tegeltjeswijsheden:

Toch past er in de regel

Geen wijsheid op een tegel

of:

Wie van vissen houdt

Houdt niet van vissen

het licht. En ook verleende ik mijn dichterlijke medewerking aan het boek Hart voor elkaar dat eind 2006 verscheen bij uitgeverij Terra Lannoo. Het boek is gevuld met kleurige reproducties van de doeken van de cardioloog Menno Baars, die in zijn vrije tijd ook een vrolijke veelschilder is, afgewisseld met een aantal nog onuitgegeven gedichten van mijn hand. Afgezien van een enkel schoonheidsfoutje (bij mijn vertalingen van een aantal gedichten van Erich Kästner staat nergens vermeld dat het om vertalingen gaat!) is het een rake combinatie geworden in een fraaie uitgave, die in een royale boekenkast niet zal misstaan. En ook voor dit boek schreef ik natuurlijk een voorwoord in versvorm. Dit keer een sonnet waarin ik een parallel trek tussen de schilderkunst en de dichtkunst:

Uit de kunst

Wie aan een nieuwe schepping wil beginnen

Omdat de oude buitenwereld hier

Te weinig uitzicht biedt, richt zijn vizier

Op wat hij zich heeft voorgesteld van binnen.

Hij weet zich daar een wereld te verzinnen

Die vorm krijgt op persoonlijke manier:

In woorden op het willige papier

Of uitgestreken op het ruwe linnen.

En ook al lijkt het allemaal gelogen

*(Zo zit het leven echt niet in elkaar)

*Toch brengt zo’n eigenwijze kunstenaar


Ons alle dingen anders onder ogen

En als de inkt of verf begint te drogen

Wordt deze eigen wereld meer dan waar.

Dichter in het Vaderland 14 (juni 2007)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Nog steeds, en steeds vaker, krijg ik verzoeken om gelegenheidsgedichten te maken. De opgegeven onderwerpen variëren van het ontwerp van nieuwe designschoenen (voor een modeshow in Enschede), de dakkapel (bij de opening van een Gronings bedrijf dat doven in dienst heeft die dakkapellen maken), de schaaksport (voor het nieuwe schaaktijdschrift Matten) tot de BTW (voor de BTW-adviseurs van Deloitte) en het 22e lustrum van mijn oude studentenvereniging Albertus Magnus in Groningen toe.

Al deze onderwerpen en nog veel meer heb ik de laatste maanden bezongen. En nog meer verzoeken heb ik al dan niet met pijn in het hart afgewezen, bijvoorbeeld voor gedichten over verjaardagen, geboorten, huwelijken en andere partijen van mij onbekende personen of over onderwerpen waarbij ik mijzelf te weinig geschikt en/of deskundig weet om daar een poëtisch oordeel over te vellen. Om maar wat te noemen: over een vuurwerkvrije jaarwisseling of over nieuwe kolencentrales in Groningen.

In veel gevallen moet ik niet alleen met de pen in actie komen, maar word ik ook genood om bepaalde bijeenkomsten in levende lijve op te luisteren. Zo mocht ik bij tal van openingen opdraven, onder andere van een kunstroute in Noord-Groningen en –Friesland, een audiologisch centrum in Assen, de Nacht van de Fooi (op 2 juni, een nacht waarin cafés in heel Nederland de helft van de fooienpot weggeven voor het goede doel) en de Onderwijs Research Dagen in mijn woonplaats Groningen.

En bij voorkeur van de organisatoren bestaat mijn openingshandeling dan onder andere uit het voorlezen van een gelegenheidsgedicht. En zelden stel ik de organisatoren teleur. Ook niet bij de afsluiting van het project 'De Postbus van God' van de Groningse kunstenaar Johan van der Dong, die een jaar lang een postbus in beheer heeft gehad waar mensen hun brieven aan God naar toe konden zenden, brieven die op paaszaterdag 7 april ongelezen ritueel werden verbrand op het Fries-Groningse wad ter hoogte van Paesens Moddergat.

Tijdens die rituele verbranding bracht ik op de dijk een gelegenheidsgedicht ten gehore met als titel 'Brieven aan God'. Daarin zette ik dichterlijk mijn vraagtekens bij de zin van het schrijven van dat soort brieven. Ik gaf tal van voorbeelden van situaties waarin mensen tot zo'n wanhopige brief besluiten. Een tweetal coupletten ter demonstratie:

De hond is ziek, het kunstgebit verrot,

De drank is op, er dreigt een loonsverlaging,

De band is lek, de trein heeft weer vertraging

En noem maar op, het is gewoon te zot,

En toch schrijft iedereen een brief aan God.

Maar dat doet men natuurlijk voor Piet Snot:

Al valt het al die brievenschrijvers tegen

Geen mens heeft ooit een briefje teruggekregen,

Want ook al is de Here polyglot,

Hij leest slechts Mulisch, maar geen brief aan God.

Het gedicht telde maar liefst elf coupletten en was, zoals de geoefende lezer al vermoedt, een rijmgalerij op de rijmklank –ot. Ik doe dat wel vaker. Het rijm is dan gedeeltelijk een handige vlucht voor het geval je over een bepaald onderwerp te weinig weet, maar het is tegelijkertijd inspirerend en kan bij juiste toepassing en een lekkere refreinregel uitermate humoristisch werken. Dan is het rijm de losliggende stoeptegel waar de Dikke en de Dunne steeds weer over struikelen.

Veel van de bovengenoemde verzoeken kwamen trouwens uit de noordelijke provincies, in het bijzonder Groningen. Maar ook in de rest van het vaderland mocht ik regelmatig een duit in het literaire zakje doen. Voor de assistentendag mondheelkunde in Zeist, het jubileum van de voetbalvereniging 'De Zwaluwen' in het KNVB-sportcentrum in Zeist en voor het bedrijf 'Beurtvaartadres' te Nootdorp (waarvoor ik een aantal gedichten voor op de muren schreef). En ga zo maar door.

En ook het buitenland riep. Bijvoorbeeld voor een optreden op 22 maart in de Nederlandse ambassade in Brussel (samen met Tjitske Jansen en Jean Pierre Rawie). En ook tijdens mijn vakantie in mei in Mozambique was er door een alerte ambassademedewerker in een piepklein theatertje in de hoofdstad Maputo een voordrachtsavond georganiseerd waar ik voor de Nederlandse en Belgische (of beter: Vlaamse) gemeenschap uit eigen werk mocht voorlezen. Er was een dankbaar publiek van zo’n dertig zielen met daarbij nogal wat levenslustige doch hoogbejaarde missionarissen. Goddank had ik voor hen ook nog een paar missionarisgedichten in voorraad.

Toch is het een feit dat er in het Noorden des Nederlands vaker een beroep op mij wordt gedaan dan elders. Wat men van ver haalt, is lekker, maar wat men van dichtbij haalt, is kennelijk meer vertrouwd. Bovendien is die verhoudingsgewijs mindere belangstelling volgens mij bijna automatisch het lot van iedereen uit 'de provincie'. Als bekende Nederlander behoor je in het Westen des lands te wonen, anders blijf je maar op z’n hoogst een halfbekende Nederlander. Uitzonderingen daargelaten. De aandacht van de media is nu eenmaal eenzijdig. Dat geldt mijns inziens vooral voor de radio en de televisie. Ik ben er van overtuigd dat als je niks beters te doen hebt en zou gaan turven, zou blijken dat er in spraakmakende televisiepraatprogramma’s zoals 'Pauw & Witteman' en 'De wereld draait door' percentagewijs een geweldige oververtegenwoordiging van westerlingen bestaat.

Ik ben nog gevoed in deze overtuiging door de belangstelling voor het tweede deel van de Rijmkroniek des Vaderlands, een serie die ik samen met mijn dichtervriend Jean Pierre Rawie het licht doe zien. Of laat ons zeggen: het gebrek aan belangstelling. Ondanks de goede kritieken en de veelgehoorde waardering van veel lezers ten aanzien van deel 1 is deel 2, dat in december 2006 verscheen, zo goed als onopgemerkt gebleven. Nu was de promotie door de uitgever (Prometheus/Bert Bakker) al niet om over naar huis te schrijven, maar de respons in de media was ook bijzonder gering. Dan kun je klagen wat je wilt, daar helpt geen lieve moedertje aan, maar bij navraag bleek wel dat de argumentatie voor de geringe publiciteit opmerkelijk was. Volgens de redactie van sommige programma’s was ik als Dichter des Vaderlands te bekend en al te vaak op de buis geweest. Nog meer media-aandacht zou leiden tot overexposure! Zo werkt de bekendheid dus tegen je, is men geneigd te veronderstellen, maar desondanks geloof ik heilig dat als laat ons zeggen Joost Zwagerman mede het boek geschreven had (als hij dat zou kunnen), de reactie heel anders zou zijn geweest.

Maar binnenkort komt het helemaal goed met mijn nationale roem. Op 13 juni genoot ik namelijk het voorrecht aanwezig te mogen zijn bij de Nationale Haringpartij op Nijenrode, een van de chicste feestjes die er in ons land bestaan, een feest waar het vooral zwart ziet van vooraanstaande VVD'ers en andere bekende Nederlanders, kunstenaars zo goed als uitgezonderd. Maar ik mocht daar warempel en ook nog met succes voordragen tijdens de besloten high tea voorafgaande aan de partij. Dit natuurlijk ombezoldigd, want naar een van de organisatoren mij verzekerde zou ik met mijn optreden in zo'n duur gezelschap zoveel reclame voor mijzelf kunnen maken dat mij dat later absoluut geen windeieren zou leggen. Het was een investering. Het wachten is dus nu alleen nog op al die goedbetaalde uitnodigingen en de absolute doorbraak, ook in het bevoorrechte Westen.

Uiteraard schreef ik ook voor deze Haringpartij een gelegenheidsgedicht. Aanleiding voor dit sonnet was trouwens niet alleen het partijtje zelf, maar ook de modieuze en tamelijk twijfelachtige gewoonte van allerlei broeders van de pen om zich op te werpen als lijstduwer van de Dierenpartij. Vandaar het volgende sonnet:

Haringpartij en Dierenpartij

Er zijn veel dieronvriendelijke zaken

In onze vaderlandse maatschappij,

Maar ik breng hier de haringvisserij

In opdracht van mijn lijsttrekker ter sprake.

Het is natuurlijk pure hovaardij

Dat ze zo'n haring kelen en dan kaken

En daarbij zelfs een kopje kleiner maken,

Zoals Marianne Thieme tot mij zei.

En dus geldt het als een van onze taken

De rechten van de haring te bewaken.

En toch staat het u allen aanstonds vrij

Dat u zich deze vissen goed laat smaken

Omdat ze toch al dood zijn volgens mij,

Maar dan is het gedaan met de partij.

Dichter in het Vaderland 15 (september 2007)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Vaak in de meest letterlijke zin van het woord: er wordt mij van alles gevraagd en dat niet alleen tijdens vrolijke bijeenkomsten en voordrachtsavonden, maar ook in diverse interviews, vooral door de schrijvende pers. Zo heb ik al enige tijd geleden onder andere antwoord gegeven op de vraag naar mijn favoriete fietsroute (Elsevier), mijn visie op de Tien Geboden (Trouw), de inrichting van mijn keuken (het Dagblad van het Noorden) en mijn wiskundige bekwaamheid (Volgens Bartjes). En van recenter datum zijn onder andere een diepte-interview over de manier waarop ik mijn vierenzestigste verjaardag zou gaan vieren (de Margriet), een opsomming van de oude programma's waarvan ik een stukje zou willen hervertonen als ik ooit zou mogen figureren binnen een televisieavond van Zomergasten (de VARA-gids) en een uitgebreide beschrijving van eigen hand van het werk van mijn kersverse buurvrouw (De Volkskrant, Banen).

En niet zelden wordt er dan ook nog eens van je verwacht dat je je visie op het opgegeven onderwerp poëtisch verwoordt, je bent nu eenmaal Dichter des Vaderlands of je bent het niet. De laatste maanden heb ik bijvoorbeeld op dringend journalistiek verzoek de beginzin 'Komt een vrouwtje bij de dokter…' tot een kort versje aangevuld (de Leeuwarder courant) en heb ik in een sonnet voor de EO (de Ochtenden) antwoord gegeven op de vraag waarom en in hoeverre ik trots ben op Nederland. En toen ik gevraagd werd om in het kader van de week van de bestrijding van het analfabetisme (half september) mee te doen met het tv-spelprogramma Lingo ging de uitnodiging natuurlijk vergezeld van het verzoek voor deze gelegenheid een kort vers te produceren. Dit vers zou dan onder andere moeten gaan over de vorm en inhoud en de medewerkers van dit programma Lingo, over de geschiedenis van het analfabetisme in Nederland en de wereld, over het nobele werk van de Stichting Lezen en Schrijven die in ons land het analfabetisme voortvarend aanpakt en over de wijze waarop je als analfabeet met deze Stichting in contact kunt komen, liefst met telefoonnummer en e-mailadres en al.

Het lijkt erg veel hooi voor een kleine dichterlijke vork en dat is het ook, maar het is wel een mooi voorbeeld van de wijze waarop een verzoek voor een gelegenheidsgedicht doorgaans wordt aangeleverd, men meent dat een dichter in veertien regels eindeloos veel kan zeggen. In diepste zin gaat die vlieger natuurlijk vaak op, maar wat betreft de feitelijke informatie is een strenge beperking noodzakelijk. Hoe het ook zij, het is het volgende sonnet geworden:

Ik ken een zesentwintigletterwoord

Dat ik aan iedereen kan aanbevelen

Die net als ik ooit Lingo moet gaan spelen

En dan natuurlijk graag het hoogste scoort.

Maar wie dat woord op school reeds heeft gehoord

Kan daarmee ook op schrift iets mededelen

En sms'en, googelen en mailen

En zelfs gedichten lezen enzovoort.

U hebt het al geraden naar ik wed,

Maar anders geef ik nog een kleine hint:

Het is een woord dat met een A begint

En op het einde staat de letter Z.

Welnu, het woord waarmee je altijd wint,

Je hele leven lang, is alfabet.

Wat mij betreft was de voordracht van dit sonnet het hoogtepunt van de uitzending, want verder was het spelletje een regelrechte afgang. Ik hoop maar dat Ilja Leonard Pfeiffer niet gekeken heeft, maar ik zal u als lezer van deze rubriek mijn dommigheid toch maar niet onthouden, als u het tenminste niet verder vertelt. Het absolute dieptepunt was namelijk het moment waarop ik van tien letters in willekeurige volgorde een goed Nederlands woord moest maken. En tot op het laatst zag ik niet dat deze tien letters een anagram vormden van het woord 'sonnetvorm'. Yvonne Kronenberg, mijn charmante tegenspeelster, vroeg zich onmiddellijk hardop af wat ik in hemelsnaam voor een prulpoëet was en ze had gelijk. Ik kon wel door de grond gaan en één ogenblik had ik het idee dat ik na zo'n flater onmiddellijk zou dienen af te treden als Dichter des Vaderlands, maar ik heb me toch maar vermand.

Gelukkig weet ik zo nu en dan nog wel enige waardering te scoren tijdens een keur aan voordrachtsavonden en –middagen. Al is het aanbod in de zomermaanden wat dunner gezaaid, de poëzieminnaar kan ook dan toch nog altijd zijn oren genoegzaam de kost geven en de dichters zijn in deze vakantieperiode niet geheel brodeloos. Zelf was ik onder andere sprekend aanwezig bij een poëzieavond in het Drentse dorp Wezup (23 juni), bij de manifestatie 'Dichters in de Prinsentuin' in Groningen (25 tot en met 27 juni) en een dichterlijk high tea in het openluchttheater van Velp (26 augustus). Wat mij ook nu weer opviel bij deze bijeenkomsten is het verschil in publieke opkomst. In Velp mocht ik mijn handjes dichtknijpen met een (aandachtig en sympathiek) gehoor van zo'n vijfentwintig dames en heren van wat rijpere leeftijd en in Groningen in de Prinsentuin waren er minstens vijftig aanwezigen, al bestond dit publiek dan wel voor het grootste deel uit de andere dichters die later nog aan de bak moesten of eigenlijk wel aan de bak gewild hadden. Maar in het kleine, rustieke dorp Wezup (ik had er nog nooit van gehoord), waar de optredenden hun verzen ten gehore brachten in de delen van een aantal oude en fraaie boerderijen, waren maar liefst 2000 liefhebbers komen opdagen. Het kan zijn omdat het gratis was en de Drenten vormen naar men zegt een spaarzaam volkje, maar het verbaasde me toch.

Een aantal manifestaties zoals daar zijn de Nacht van de Poëzie in Utrecht, de poëzieavond in de tuinen van Deventer voorafgaande aan de jaarlijkse grote boekenmarkt en Dichter aan Huis, het optreden van een royale selectie dichters in de rijkeluishuizen in Den Haag, hebben dankzij de traditie over belangstelling niet te klagen, maar verder is het voor een dichter vaak maar afwachten. De ene keer is een toch al klein zaaltje ternauwernood maar half gevuld en de andere keer puilt het gebouw uit. Dat overkwam mij bijvoorbeeld in het voorjaar in Helmond, waar ruw geschat zo'n 400 man op de gezellige avond waren afgekomen. Het kan met de bevolkingsstructuur te maken hebben of met wat er toevallig op tv is of met de publiciteit, maar de verschillen blijven tamelijk raadselachtig. Het lijkt me een mooi onderwerp voor een sociologische studie.

Of nog een schrijnend voorbeeld. Op zondag 23 september was ik aanwezig bij de opening van de Poëziestraat op de Kempen Campus in Veldhoven. Nu was er in het centrum van Veldhoven ook van alles te doen, daar vond de jaarlijkse manifestatie 'Tussen Kult en Tumult' plaats. Daarom reden er bussen af en aan tussen de beide locaties en in die bussen mocht je als dichter onderweg voorlezen uit eigen werk. Een aardig idee, alleen waren er nauwelijks buspassagiers en heb ik een paar gedichten laten horen aan de chauffeur en de enige andere inzittende, een lieftallige organisatrice.

Maar de poëzieroute op de school was een juweeltje. Tussen de vijf of zes gebouwen van de brede scholengemeenschap was een wandelroute aangelegd waarlangs op 15 plaatsen fraai vormgegeven gedichten van 15 uiteenlopende dichters (van Remco Campert tot Karel Eykman, van Rutger Kopland tot Seth Gaaikema) waren aangebracht. Dit op hopelijk vandalismebestendige wijze, al zou het kunnen dat men daar niet al te bang voor hoeft te zijn. De gedichten zijn erg toepasselijk en stuk voor stuk en elk op eigen wijze toegankelijk en het zou best kunnen dat hier de jeugd gaandeweg al een beetje liefde voor de poëzie krijgt bijgebracht. Het is te hopen. Ik leverde het volgende sonnet:

Terloops

Waarschijnlijk ben je op je vaste route

Ook gisteren langs deze plek gegaan

Zonder toen acht op dit gedicht te slaan

En maakte je terloops je uit de voeten.

Maar stel dat je wel stil was blijven staan

En niet zo nodig verder had gemoeten

Dan had je nu jezelf kunnen begroeten

En keek je je hier onderzoekend aan.

Natuurlijk had je op jezelf geleken,

Maar toch, al is het onderscheid beperkt,

Wanneer je ook van binnen had gekeken

Dan had je vast wel het verschil gemerkt

Omdat voortdurend kennis wordt verwerkt

En je in één dag heel wat op kunt steken.

Dichter in het Vaderland 16 (januari 2008)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. En zijn muze is een veelgevraagde vrouw. Want vanzelfsprekend is en blijft de belangrijkste vraag het schrijven van gedichten. Gedichten voor diverse thematische bundels, bijvoorbeeld over trendy schoenen, Elvis Presley of door de NS gevonden voorwerpen - of gedichten bij allerlei speciale gelegenheden, van de viering van het twintigjarig bestaan van het BPS (Bedrijfs Processen Systeem) van de politie (in Almere) tot de uitverkiezing van mijn Groningse stamcafé 'De Wolthoorn & Co' tot het beste café van Nederland en het afscheid van een alom geliefde dorpsdokter (Schoonoord) toe.

En tegen sinterklaastijd wordt de vraag natuurlijk nog groter. Want het feit dat ik door mijn tegenstrevers regelmatig voor rijmelaar en sinterklaasdichter word uitgemaakt, legt mij geen windeieren. Men weet mij te vinden. Zo mocht ik dit jaar voor het eerst de Sinterklaas van de Rabobank op rijm laten voorlezen uit het grote boek. En al voor de derde keer schreef ik in opdracht van 's lands grootste kruidenier het gedicht dat alle medewerkers van Albert Heijn bij het jaarlijkse sinterklaascadeautje te lezen krijgen. Ik mag het eigenlijk niet verklappen dat ik de auteur ben, maar omdat de literaire belangstelling van de gemiddelde winkelbediende beperkt is, neem ik voor het gemak maar aan dat ze dit verslag niet onder ogen krijgen en dat ze ook volgend jaar geen idee hebben welke dichtpiet hun hartje weer sneller doet kloppen. Er is in elk geval een mooie traditie geschapen en ik neem aan dat vanaf 2009 de inmiddels vaste opdracht ook over zal gaan naar mijn opvolger of opvolgster als Dichter(es) des Vaderlands. Mits hij of zij natuurlijk bereid en bekwaam is om zich te verlagen tot de vormvaste sinterklaaspoëzie.

Maar dan loop je wel een gerede kans op een negatieve beoordeling van het merendeel van onze toonaangevende pennenstrijders. Vormvaste poëzie en zeker rijmende poëzie is bij hen niet populair. En dat laten ze mij zo nu en dan geducht merken. Jan Blokker, een columnist die ik zeer bewonderde en nog bewonder, voorop. Hij heeft al een aantal malen de kans gegrepen om zijn ergernis over mijn gedichten te uiten en eind oktober was het weer raak. Bij gelegenheid van het overlijden van Jan Wolkers had ik voor NRC Handelsblad een sonnet geschreven, getiteld 'Dag Jan', waarvan het octaaf als volgt luidde:

Wie liefdevol zijn leven nabeschouwt

Ziet al te goed hoe het verkeren kan,

Hoe of een jonge god tot broze man

Door Moedertje Natuur werd omgebouwd.

Hij was zo zichtbaar en aandoenlijk oud

En ook al werd de oude jonge Jan

In wezen er bepaald niet anders van,

Er was voor hem geen kans op lijfsbehoud.

Twee dagen daarna verscheen op de opiniepagina van dezelfde kwaliteitskrant een bespreking van dit gedicht door de vaste medewerker Jan Blokker, waarin hij mij betitelde als een 'kleine rijmer' die een sonnet vol platitudes en gemeenplaatsen had geschreven. Het is zijn goed recht, ieder zijn smaak, en waarschijnlijk was dit gelegenheidsgedicht ook geen vers dat mij eeuwige roem zal verschaffen, al schaam ik mij er anderzijds niet voor. Maar minder sympathiek vind ik het feit dat Blokker in zijn niet aflatende strijd tegen de Dichter des Vaderlands zo nu en dan argumenten gebruikt die minder hout snijden. Zo heeft hij al een paar keer gesuggereerd dat NRC Handelsblad mijn verzen voor het vaderland niet altijd op de voorpagina afdrukt als duidelijk bewijs van negatieve waardering (terwijl dit mijn alom gerespecteerde voorganger Gerrit Komrij evengoed overkwam) en dit keer meende hij mij zelfs op een taalfout te betrappen. Hij viel met veel kritische woorden over het woordje 'of' in de constructie 'Hoe of een jonge god…' in regel 3. 'Of' mag je volgens hem alleen maar bij een keuzemoment gebruiken en dat is hier niet aan de orde. Maar volgens mij (en ook volgens mijn beste vriend, de dikke Van Dale) is de uitdrukking met het op zichzelf betekenisloze woordje 'of' heel gewoon in ons dagelijks spraakgebruik. In deze mening werd ik trouwens nog gesterkt door een ingezonden brief voor NRC Handelsblad van Maarten van den Berg uit Den Haag met daarin allerlei voorbeelden uit de vaderlandse literatuur waarbij 'of' op dezelfde wijze gebruikt werd, bijvoorbeeld al door P.C.Hooft, maar ook door onze volksschrijver Gerard Reve. Jammer alleen dat de redactie van de NRC dit gedegen stuk nooit geplaatst heeft, maar ja, daar moeten ze natuurlijk ook Jan Blokker te vriend houden.

Opmerkelijk was trouwens ook dat Blokker schriftelijk toegaf bij lezing van het sonnet niet gemerkt te hebben dat bij eerste publicatie regel 8 in het geheel was weggevallen, terwijl de zin toch allerminst af was. Maar hij was niet de enige. Van een aantal kennissen ontving ik na het verschijnen van het gedicht welgemeende complimenten, maar ook zij hadden de omissie niet in de gaten gehad. Het maakte de complimenten wel wat minder waardevol en het zegt dunkt mij ook iets over de gemiddelde lezer van poëzie, maar wellicht nog meer over de moderne poëzie zelf. Dat er regels wegvallen is niet erg, integendeel: het gedicht wordt er onbegrijpelijker van en hoe onbegrijpelijker hoe beter. Denkt men. 'Ik zal er wel te dom voor zijn', is vandaag de dag een veelgehoorde uitspraak. Nu is onbegrijpelijkheid in de poëzie niet zonder meer verwerpelijk. Hermetische teksten hebben hun eigen aantrekkingskracht en onze kleuters bezigen bijvoorbeeld nog altijd fris en vrolijk het bekende aftelrijmpje 'iene miene mutte'. En elke rechtgeaarde oranjeklant zingt fier met de borst vooruit: 'Wilhelmus van Nassouwe ben ik van Duytschen bloet', al heeft hij geen idee wat hij dan eigenlijk zingt. Als een Fransoos zou zingen: 'Ik ben Napoleon', zou hij onmiddellijk in een dwangbuis worden afgevoerd naar het gekkenhuis, maar in Nederland mag je kennelijk ongestraft beweren dat je een historische persoon bent. Het wordt zelfs op prijs gesteld.

Daarom is elke poging een nieuw en doorzichtiger volkslied te introduceren tot mislukken gedoemd. Ook die van de VPRO die op 10 oktober van het vorig jaar de Avond van het Nieuwe Volkslied uitzond. Zeven tekstschrijvers en componisten mochten een nieuw volkslied creëren, dat ten gehore werd gebracht door een keur aan bekende artiesten. Ikzelf schreef voor die gelegenheid het lied 'Wij zitten goed', op muziek gezet door Pim Koopman en uitgevoerd door Petra Berger en Ernst Daniël Smid. De tekst is maar half positief voor het vaderland en nogal woordspelerig. Het werkwoord 'zitten' komt er op vele wijzen in voor:

Al is ons land met zoveel landgenoten

Ook hemelsbreed van zeer beperkte grootte

En is het op de wereldbol een stip,

Al zitten wij elkaar dus op de lip

En houden wij elkander in het oog,

Al zitten wij soms met elkaar omhoog

En zitten wij elkaar dan op de nek,

Toch zitten wij hier wel op onze plek.

Al zitten wij elkaar vaak in de haren,

Wij doen ons best de vrede te bewaren,

Vandaar dat wij ons haasten te verklaren

In vaderlandsgetrouwe samenzang:

Wij zitten hier met liefde levenslang.

Al is het land dat wij vol trots bezingen

Waar zoveel landgenoten zich verdringen

Ook op de wereldkaart een speldenknop,

Al zitten wij elkaar dus op de kop

En zitten wij steeds bij elkaar op schoot,

Al hebben wij elkaar soms bij de poot

En zitten wij elkander op de huid,

Toch houden wij het met elkaar wel uit.

Wij zijn immers gelukkig in de wolken

Dat wij zo’n prachtig land mogen bevolken,

Vandaar dat wij die liefde graag vertolken

In vaderlandsgetrouwe samenzang:

Wij zitten hier met liefde levenslang.

Het zal de lezer waarschijnlijk niet verbazen dat de stem des volks zich niet voor dit lied heeft uitgesproken. En ook niet voor de in mijn ogen beste inzending, het lied 'Vervelië' van Jeroen van Merwijk. Want Frans Bauer deed ook mee met het lied 'Mijn Vaderland', vol positieve clichés en met een gejatte melodie, dat wel, maar tegen Frans Bauer kan natuurlijk niemand op. Dus hij kreeg verreweg de meeste publieksstemmen en mijn lied belandde net als 'Vervelië' in de achterhoede.

Om als Dichter des Vaderlands het volk toch weer wat milder te stemmen heb ik mij trouwens onlangs wel laten verleiden om een tweetal gedichten te schrijven voor de website van het meest favoriete televisieprogramma van dit moment, te weten 'Boer zoekt vrouw'. De kijkcijfers rijzen de pan uit, zozeer zelfs dat de overmatige belangstelling weer een nieuwsfeit op zichzelf werd en er in het televisiejournaal uitgebreid aandacht aan is besteed. In dat journaal mocht ik ook het octaaf van mijn sonnet 'Wie van de drie', geschreven na aflevering 5, ten gehore brengen. En omdat ik niet van verminkte sonnetten houd, niet van 13 regels en ook niet van 8 regels, krijgt u hier het gehele gedicht onder ogen. Wellicht ook als voer voor psychologen, die hun best doen de immense populariteit van het programma te verklaren:

Wie van de Drie?

Wanneer ik op de buis die boeren zie

Die daar een handvol vrouwen vergelijken

En daarna weer hun voorkeur laten blijken

Zodat er nu nog keuze is uit drie

Zit ik als man meelevend mee te kijken,

Want ik ben onderhand nieuwsgierig wie

Er van die vrouwen met de sympathie

Van hun begeerde boer tot slot gaat strijken.

Wie lief en leuk is en een beetje stoer

Houd ik dan ook nauwlettend in de gaten,

Want zondag komt dat drietal kandidaten

In wezen ook bij mij over de vloer

En wordt de keuze ook aan mij gelaten.

Als kijker ben ik half en half een boer.

Dichter in het Vaderland 17 (mei 2008)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Ook in het laatste jaar van zijn ambtsperiode. Volgens de (ongeschreven) grondwet van het Dichterschap des Vaderlands en ook volgens Bartjes komt er in januari 2009 namelijk een einde aan mijn vierjarige ambtsperiode. Er zouden dus al voorzichtig aanstalten gemaakt moeten worden om de verkiezing van de derde officiële Dichter des Vaderlands te organiseren. Maar tot op heden heb ik van de instanties die het mooie instituut in het leven hebben geroepen (NRC-Handelsblad, Poetry International, NPS en Koninklijke Bibliotheek) taal noch teken vernomen. Zouden ze het vergeten zijn?[*] Of zouden ze wellicht het nationale Dichterschap een zachte dood willen laten sterven? Of verzwijgen ze voor mij alleen maar doelbewust de te volgen procedure uit angst voor het gerucht dat ik mij weer met frisse moed kandidaat zou willen stellen voor een tweede ambtstermijn? Een voornemen dat met flink veel korrels zout genomen dient te worden, al schrik ik er niet voor terug het in een onserieuze bui zo af en toe te opperen.

Het kan natuurlijk ook zijn dat het eigenlijk mijn eigen schuld is dat bij een enkeling de Dichter des Vaderlands een beetje uit beeld verdwijnt, want het is al weer geruime tijd geleden dat ik in NRC Handelsblad *in mijn functie van mij heb doen lezen. Het laatste sonnet was immers 'Dag Jan', bij gelegenheid van de dood van Jan Wolkers, in oktober 2007. Wat er toen met dit sonnet gebeurd is (zie Dichter in het Vaderland 16), heeft natuurlijk de animo snel een nieuw gedicht af te leveren niet vergroot, maar ook waren er in de afgelopen maanden nauwelijks inspirerende gebeurtenissen. Ook de vertoning van de film 'Fitna' niet: aan het uitvergroten van deze storm in een glas water wenste ik op geen enkele manier mee te werken. En in tegenstelling tot Gerard Reve en Jan Wolkers had ik te weinig met Hugo Claus om bij diens overlijden de Muze op te zoeken. Maar ik haal de schade nog wel in. Wie weet maakt Beatrix binnenkort bekend dat ze de scepter overdraagt aan Willem-Alexander en ook het ingaan van het rookverbod in de horeca op 1 juli aanstaande vind ik een zaak van nationaal gewicht. Dus ook in 2008 zal ik voldoen aan de verplichting van de levering van vier gedichten per jaar aan NRC Handelsblad*.

En daarnaast ben ik dus nog wel degelijk een veelgevraagd man. Ook al omdat je als schrijvend kunstenaar kennelijk geacht wordt van allerlei andere kunstvormen verstand te hebben. Zo mocht ik in het AVRO-televisieprogramma 'Kunstuur' omstandig uitleggen waarom ik zo'n speciale band heb met het beeld van het 'Peerd van Ome Loeks' op het stationsplein in Groningen. En toen het hele Oost-Groningse dorp Ganzendijk in het voorjaar dankzij een voortvarende woningbouwvereniging van de kaart dreigde te worden geveegd, lag het kennelijk voor de hand dat mijn dichtbroeder Jean Pierre Rawie en ik als landschaps- en architectuurkenners daar in 'Nova' ons oordeel over moesten vellen. En zelfs mijn inzicht in de kookkunst wordt blijkbaar, als dat zo uitkomt, hogelijk gewaardeerd. En dus mocht ik ook kort geleden bij het RTL-programma 'Mijn tent is top' mijn onbevooroordeelde voorkeur uitspreken voor het Groningse restaurant 'Bij Jansen'.

De vermeende artistieke veelzijdigheid is er ongetwijfeld ook debet aan dat ik met al te grote regelmaat gevraagd word exposities van beeldende kunstenaars te openen. Vaak zeg ik nee, soms zeg ik ja. Bijvoorbeeld bij een expositie in Groningen van schilderijen van mensen met een psychische stoornis of bij de opening van de jaarlijkse tentoonstelling van de sympathieke stichting 'Tussen Koe en Kunst' in Warmond. En voor het gemak wordt je ook maar zo nu en dan een warme belangstelling voor de natuur toegedicht. Dan kun je als dichter best wel de een of andere openingshandeling verrichten, bijvoorbeeld het planten van de eerste struik in de Westpolder in Noord-Groningen op de landelijke struikplantdag op 15 maart jongstleden. En bij al dit soort gelegenheden wordt er natuurlijk stiekem van je verwacht dat je ook een gelegenheidsgedicht ten gehore laat brengen. En daar ben ik meestal ook niet te beroerd voor. Zo schreef ik voor de struikplantdag het volgende sonnet:

De Struikplantdag

Daar ik mijn hart reeds jaren heb verpand

Aan bierpul, wijnfles en jeneverkruik

En anders liever in de boeken duik

Ken ik onze natuur slechts uit de krant.

Maar soms steek ik, door heimwee overmand,

Mijn hoofd nog wel eens door ons kattenluik,

Waarna ik weer de frisse geuren ruik

Van het door mij versmade platteland.

En wegens deze doodgezwegen band

Maak ik van de gelegenheid gebruik

En neem de spade aanstonds in de hand,

Want ik vind het idee natuurlijk puik

Dat ik vandaag de allereerste struik

Als startschot van uw mooie actie plant.

Daarnaast krijg ik nog elke week verzoeken om gelegenheidsgedichten, waaraan ik doorgaans voldoe, mits de onderwerpen niet al te cliché of al te persoonlijk zijn. Het is, net als voor veel dichtende collega's, ook de belangrijkste bron van inkomsten, tenminste naast het houden van voordrachten. Je kunt voor zo'n gelegenheidsgedicht vaak een niet onaanzienlijk bedrag vragen (al is het niet netjes exacte bedragen te noemen). Natuurlijk niet voor een sonnet voor een prentbriefkaart van de vrijwilligersorganisatie 'De zonnebloem', maar wel bijvoorbeeld voor een gedicht van vijf coupletten voor in het trappenhuis van het nieuwe hoofdgebouw van Achmea in Zwolle of voor een vijftal kwatrijnen over de zintuigen (die ik trouwens voor het gemak en het plezier samen met Jean Pierre Rawie schreef) voor in het jaarverslag van de Friesland Bank.

En nog steeds is schrijven van poëzie een aangename bezigheid, maar voordragen ook. En dus deed het mij deugd dat ik de laatste maanden wederom vele en zeer afwisselende gezelschappen mocht toespreken en onderhouden, zoals de leden van de bedrijfsvereniging Klein Metaal (in Veldhoven), de jubilerende bestuurderen van 125 jaar Horeca Nederland (in Rotterdam), de Vrouwen van Nu (in Emmeloord) en de alumni – kring Noord van de Universiteit van Maastricht (in Groningen). En telkens had ik het idee dat ik een beetje mocht bijdragen tot het welslagen van de bijeenkomst. Vraag het anders maar na.

En intussen had ik ook nog tijd en inspiratie om, na *Dierendokter Dik *(2005), een tweede kinderboek te schrijven. De uitgeverij Van Goor had mij daarom gevraagd omdat het thema van de komende kinderboekenweek de poëzie is. En dan kan een nieuwe bundel van de Dichter des Vaderlands natuurlijk niet ontbreken. Wel, na enig overleg besloot ik, ook een beetje mijn hoge functie indachtig, een inburgeringcursus op rijm voor kinderen te schrijven. En het boek, dat *Wat een land! *zal gaan heten en deo volente in september zal verschijnen, is inmiddels af. Vijftig twaalfregelige gedichten over de vreemde gebruiken van de Nederlanders, die ongetwijfeld op fraaie en grappige wijze verluchtigd zullen worden door Jan Jutte. Dat is een van de prettige bijkomstigheden van het schrijven van kinderpoëzie: dat je werk ook nog eens geïllustreerd wordt. Wat bij grotemensengedichten uit den boze is, is bij kindergedichten heel gewoon. Bij wijze van voorpublicatie citeer ik hier ten slotte de twee eerste gedichten:

Je hebt misschien nog geen idee

Hoe zeventienmiljoen personen

In één land kunnen samenwonen,

Zo'n heel klein landje aan de zee,

Dan is het goed dat ik vertel

Hoe in dit land achter de dijken

De mensen naar zich laten kijken,

Want gekke dingen doen ze wel.

Dat hebben zij niet in de gaten,

Want ben je aan jezelf gewend

Dan zie je niet hoe raar je bent.

Maar kijk eens naar hun doen en laten:

                            <><><>

Daar woont bijvoorbeeld een mevrouw,

Die wist als kind al van tevoren

Meteen nadat ze was geboren

Wat of zij later worden zou.

Want zonder officieel diploma

Of een voldoende Cito-toets

Rijdt zij nu in een gouden koets

Net als haar moeder en haar oma.

Daar zit zij vrolijk wuivend in,

Terwijl zij zich een weg moet banen,

Want overal staan onderdanen

Te zwaaien naar hun koningin.

Dichter in het Vaderland 18 (september 2008)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Maar zelden is hem iets te veel. Zelfs in de voorbije zomermaanden heb ik voor zeer uiteenlopende gezelschappen mijn stem laten horen en heb ik gelegenheidsgedichten geschreven over allerhande onderwerpen. Zo bevond ik mij zo nu en dan in de zogeheten betere kringen van ons vaderland en mocht ik onder anderen onze verzamelde dijkgraven op hun dijkgravendag toespreken en onze verzamelde commissarissen van de Koningin tijdens hun jaarlijkse uitje. Maar ik voelde me gelukkig ook nog goed genoeg om tijdens een receptie in Sauwerd enige afscheidsgedichten te declameren voor een paar oudgedienden van een plaatselijk timmerbedrijf die er voorgoed het bijltje bij neer zouden leggen en om in het Overijsselse dorpje Muggenbeet een bachelorsdiner van een aantal oud-studenten uit Leiden dichterlijk op te luisteren. En ook de onderwerpen van de door mij gedurende de laatste maanden geschreven gedichten in opdracht waren uitermate divers. Dat varieerde van een gedicht bij gelegenheid van de tweede nationale grondwetsquiz in het Tweede Kamergebouw in Den Haag en een relativerend lofzang op de overvloedige brievenbusreclame tijdens een congres in Haarlem over dit onderwerp tot een sonnet over een viaduct voor het relatiemagazine van het ingenieursbureau Movares in Utrecht. En het is juist die afwisseling die steeds weer inspirerend werkt en die het bestaan van een Dichter des Vaderlands uitermate aangenaam maakt. Never a dull moment.

Ik schrijf dat nou wel, maar dat mag natuurlijk niet van het Ampzing Genootschap. Het Ampzing Genootschap is een gezelschap jongeheren dat mij zeer dierbaar is. Het Haarlemse gezelschap stelt zich namelijk ten doel om in navolging van hun zeventiende-eeuwse voorbeeld Samuel Ampzing het buitensporig gebruik van buitenlandse leenwoorden tegen te gaan. Samuel Ampzing richtte zijn pijlen indertijd op de Franse en Latijnse leenwoorden, het genootschap zelf bestrijdt tegenwoordig vooral de overdadige Engelse invloed. En terecht. Het gebeurt echter niet op een irritante manier, maar met vrolijke liederen en grappige boeken. De leden van het genootschap trappen niet zoals veel andere puristen en taalactivisten in de bekende valkuil, dat zij namelijk in hun fanatisme vervallen in humorloze onverdraagzaamheid en geen enkel moment hun oogkleppen kunnen afdoen en even erg worden als politieke dwepers en gelovige fundamentalisten. Ik heb de voorbije jaren al een paar keer het genoegen gehad om samen met het genootschap op de planken en staan en ik vond het ook een eer om op 29 juni hun nieuwe boek Aap noot Mies Wim not yet tijdens een vrolijke middag in Haarlem in ontvangst te mogen nemen.

Ook heb ik inmiddels aan de minimale verplichting van de Dichter des Vaderlands voldaan. Ik kreeg namelijk net als mijn voorganger de opdracht om tenminste vier keer per jaar een gedicht inNRC Handelsblad te publiceren over een onderwerp van enig nationaal gewicht. En zo rond 1 juli heb ik derhalve de gedichten 15 en 16 afgeleverd, zodat niemand mij wat dat betreft aan het eind van mijn vierjarige ambtsperiode enig verwijt kan maken. De rest is toegift. Natuurlijk was na de aanvankelijke opwinding de uitschakeling van het Nederlands voetbalelftal tijdens het Europese kampioenschap poëziewaardig en, zoals ik reeds had aangekondigd, voelde ik mij als roker persoonlijk zo betrokken bij het rookverbod in de horeca dat ik op 1 juli de dichterlijke kans niet heb laten voorbijgaan. Ik schreef voor die onheilsdag het sonnet getiteld 'De laatste roker' (met dank aan W.F. Hermans). Het gedicht staat ook op de website Dichter op het Scherm van de Koninklijke Bibliotheek. Zie daarvoorde rubriek Gedichten des Vaderlands: 'De laatste roker'.

Het werd natuurlijk ook tijd om aan die zo-even genoemde minimale verplichting te voldoen, want net als voor George Bush zijn ook voor mij de laatste maanden van mijn ambtsperiode aangebroken. In januari 2009 is het zover. Maar in tegenstelling tot de gang van zaken bij Amerikaanse presidentsverkiezingen zit een tweede ambtstermijn er voor mij niet meer in, zelf als ik dat zou willen (wat niet het geval is). De vier partijen die ooit (in 2000) het instituut van het Dichterschap des Vaderlands in het leven hebben geroepen, hebben immers plotseling de procedure ingrijpend gewijzigd. Vier jaar geleden vond er nog een tamelijk democratische verkiezing plaats, maar daarvan is nu welbeschouwd geen sprake meer. Door de initiatiefnemers onder aanvoering van Poetry International is op een tamelijk ondoorzichtige en dirigistische wijze een commissie samengesteld die uiteindelijk een drietal dichters moet aanwijzen die voor een verkiezing in aanmerking komen. Ik heb het donkerbruine vermoeden dat de plotselinge procedurewijziging is ingegeven door de vrees dat er andermaal een vrolijke vormvaste dichter van mijn kaliber uit de stembus zou kunnen komen, iets waar bepaalde doorgewinterde poëzieliefhebbers niet zo blij mee zijn. In eerste instantie beschouwde ik de nieuwe opzet dan ook even als een affront, maar bij nader inzien is het eerder een compliment. En ik wacht verder geduldig af. Ik vrees dat de drie uitverkorenen nogal gelijksoortig zullen zijn uit één bepaalde hoek en dat de verkiezing in hoge mate zal lijken op een aantal van onze burgemeestersverkiezingen van de laatste tijd, maar wellicht valt het mee en zal de kersverse commissie onder leiding van Jeltje van Nieuwenhoven een toch wat bredere keuze doen. En krijgen we ook volgend jaar een toegankelijke Dichter des Vaderlands.

En in ieder geval een Dichter des Vaderlands die zich niet te verheven voelt om zich in zijn functie met alledaagse zaken bezig te houden. Ook waar het de media betreft. Regelmatig wordt er immers een beroep op mij gedaan. Want het mag dan zijn dat sommige programma's (onder andere 'Pauw & Witteman' en 'De wereld draait door') mij niet of nauwelijks weten te vinden, andere wel. Zo mocht ik op 2 juli in mijn eentje de jury vormen bij de zogeheten ABBA-dichtwedstrijd op Radio 2. Een leuk idee. De hele dag werden er plaatjes van de beroemde Zweedse groep ABBA gedraaid en de luisteraars mochten gedichten insturen, geschreven volgens het rijmschema ABBA (omarmend rijm). En ik mocht dan de beste gedichten aanwijzen en mijn keuze enigermate beargumenteren. Hetgeen ik natuurlijk met grote zorgvuldigheid gedaan heb. En ook mocht ik op 26 augustus mijn medewerking verlenen aan het nieuwe EO-radioprogramma 'Dit is de dag'. Mijn taak hield in dat ik een uur lang zou luisteren naar de onderwerpen die ter tafel kwamen en dat ik daar dan in een soortement sneldicht op zou reageren. Nu ben ik geen Willy Alfredo ('Roept u maar'), maar één uur is nog net voldoende tijd om een aantal regels op papier te krijgen waar je je later niet voor hoeft te schamen. Ik schreef zelfs twee korte gedichten ('sonnettettes'): het ene gedicht over de bergbeklimmer van de K2 en het andere over al die Olympische sporters die eerst een kruis slaan of een schietgebedje doen om God te hulp te roepen die hen kennelijk beter laat presteren. Dit kwam er uit mijn pen:

Hoop en Dope

Natuurlijk heeft God alle mensen lief,

Maar hij bevoordeelt kennelijk hierboven

Vooral de sporters die in Hem geloven

En dat vind ik in wezen niet sportief.

Je moet ze dus op doping controleren

En bovendien ook op de hulp des Heren.

Bij de EO waren ze heel tevreden. Zo'n gedicht kan daar dus. Ook daar groeit kennelijk de zin voor relativiteit en de waardering voor de poëzie. Het gaat goed in Nederland.

Dichter in het Vaderland 19 (november 2008)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Want het Vaderland weet hem nog steeds te vinden, al woont hij ook in het hoge Noorden, in de mooie stad Groningen. En dus heb ik wederom in de afgelopen herfstmaanden mijn ganzenveer met grote regelmaat in de inkt gedoopt om aan allerlei verzoeken en opdrachten te voldoen. Dat betrof bijvoorbeeld een speciaal gedicht bij het Havendiner in Delfzijl waar allerlei hele en halve havenbaronnen in een met zeecontainers opgebouwde tochtige ruimte een chique maaltijd kregen opgediend, een gelegenheidsvers voor een avond in de Kleine Komedie in Amsterdam waar de autobiografie van Willem Wilmink, een Dichter des Vaderlands avant la lettre, ten doop werd gehouden en een dichterlijke feestrede in Vorden bij de viering van 25 jaar Pieterpad, waarin ik alle 27 halteplaatsen van Neêrlands beroemdste wandelroute (van Pieterburen naar de Sint Pietersberg in Maastricht) op rijm bij langs ben gegaan. Laat ik hier volstaan met het begin van dit wandelepos, de start:

Al word ik door de wandelende tak

Van mijn familie niet voor vol gerekend,

Want wandelen is niet bepaald mijn vak,

Toch loop ik als het moet nog steeds uitstekend.

En daarom dacht ik onlangs: weet je wat?

Om hun te tonen hoe ze zich vergissen

Loop ik in één ruk heel het Pieterpad.

En hoe dat pad loopt, ach, dat kan niet missen.

En daar ik in een dorp achter de dijk

Toevallig net de zeehondjes bezocht

Die ik geregeld in hun crèche bekijk

Begon ik daar meteen mijn wandeltocht.

Ja, na het startschot ging ik snel van start,

Een schot dat werd gelost door Lenie 't Hart,

Een vrouw door wie ik mij graag weg laat sturen

En zo verliet ik haastig Pieterburen.

Enzovoort, enzovoort. Voor de rest van het gedicht kunt u eventueel terecht op de website van het Pieterpad(link is external), want het is onwaarschijnlijk dat het ooit in een of andere bundel in druk zal verschijnen. Daarvoor is het natuurlijk te veel gelegenheidswerk. Maar het internet is vandaag de dag een nuttig medium om de poëzie te verspreiden en te bevorderen en veel dichters en dichteressen in de dop die waarschijnlijk de uitstalkast van de boekwinkel nooit zullen halen kunnen hier gemakkelijk hun scheppingen kwijt.

Dat is alleen maar positief en het voorkomt ook een hoop teleurstellingen. Want ook als je als dichter of schrijver het geluk hebt dat een uitgever jouw werk in druk wil verveelvoudigen, is de eeuwige roem meestal nog ver weg. Dat besef kwam bij mij tenminste weer helemaal boven bij een werkbezoek aan Manuscripta in Amsterdam in het eerste weekend van september. Toen zag ik weer hoeveel uitgeverijen ons land wel niet rijk is en hoeveel boeken van hoeveel auteurs zij bijna wanhopig aan de man (en vooral de vrouw) proberen te brengen. En dezelfde verbazing overviel me toen ik op 12 oktober als een van de honderden kinderboekenschrijvers rondliep op de grote kinderboekenmarkt in het Stadhuis in Den Haag. Ik dacht dat ik voor de kinderboekenweek een mooi boek (*Wat een land!, *een inburgeringscursus op rijm voor kinderen) geschreven had, maar ik was niet de enige. Integendeel.

Als dichter ben je alleen maar de enige aan je eigen zogeheten schrijftafel. Of als je voor anderen je poëzie mag laten horen. Het maakt niet uit wat voor publiek, of het nu een klas van de basisschool in Zoetermeer betreft, stokoude reünisten van de HBS in Assen of de aanwezigen bij de opening van de Dag van de Groninger geschiedenis (11 oktober). En telkenmale trof ik een aandachtig en dankbaar publiek.

Dat wens ik natuurlijk de volgende Dichter des Vaderlands ook toe. Of de volgende Dichteres des Vaderlands. Dat behoort in elk geval tot de mogelijkheden. Want de commissie die op tamelijk raadselachtige wijze de opdracht heeft gegrepen om voor de komende verkiezing van mijn opvolger een selectie te maken uit de duizenden dichters en dichteressen die ons land rijk is, heeft inmiddels de keuze beperkt tot een tiental poëten, waarvan vier vrouwen. De namen zijn openbaar gemaakt en ik moet zeggen dat de keus in elk geval zeer divers is. Er zijn ook een aantal genomineerden bij aan wie ik met genoegen mijn stem zou willen geven, maar die namen verklap ik niet, om hen niet te bevoordelen of wellicht juist te benadelen. Alleen is de volgende stap dat het tiental genomineerden wordt teruggebracht tot vijf en dan moet ik nog maar zien wie er overblijven. Mijns inziens een merkwaardige en onnodige procedure. Geef, als je toch een beetje democratisch wil zijn, de kiezers de royale keus uit deze tien personen. Maar nu moeten er vijf afvallen, op gronden die altijd duister zullen blijven. En bovendien diskwalificeer je daarmee onnodig het vijftal afvallers.

In een artikel in het NRC Handelsblad van 31 oktober geeft Bas Kwakman, volgens mij de auctor intellectualis van de nieuwe procedure, sowieso al aan een wat eigenzinnige opvatting over democratie te hebben. Dat iemand campagne voert, noemt hij 'minder democratisch'. Dat moet hij maar eens tegen Obama zeggen. Kwakman verwijst uiteraard naar de aanloop van mijn verkiezing tot Dichter des Vaderlands: ik zou een intensieve campagne gevoerd hebben en 'pennen hebben uitgedeeld met een gedichtje en postzegels laten ontwerpen'. Goed, ik heb ooit 250 pennen laten maken met een wervende tekst en een goede vriend van mij heeft eertijds 20 speciale postzegels bij ons postbedrijf besteld, zoals iedereen dat kan voor een grijpstuiver, maar blijkbaar is nog steeds niet duidelijk dat mijn zogenaamde campagne fake was. Het beste bewijs daarvoor is dat mijn dichtervriend Jean Pierre Rawie mijn zogeheten campagneleider was. Maar als iemand echt campagne wil voeren moet je natuurlijk niet een van de luiste mensen van Nederland in die functie benoemen. Dan kun je nog beter Kay van der Linde nemen. Maar goed, het vergt enige zin voor relativiteit om dit door te hebben en dat is niet ieder gegeven. En de redenatie gaat in elk geval voorbij aan het feit dat er nu eenmaal veel mensen zijn die, bijvoorbeeld bij de keuze tussen Ilja Pfeijffer en Driek van Wissen, liever voor de meer toegankelijke dichter kiezen en gekozen hebben, campagne of niet.

Het zal waarschijnlijk ook de reden zijn waarom ik kort geleden door het accountants- en consultancybureau BDO werd uitgenodigd om namens dit bedrijf een poëtische column uit te spreken tijdens de zeven uitreikingen van de zogeheten Gazellenprijzen (voor de snelst groeiende ondernemingen) op verschillende plaatsen in den lande en wel over het thema 'Hoera, een crisis!' In november ben ik dus op een bijzondere tournee. Het resultaat is geen hoge poëzie, maar het is wel een sympathieke opdracht, waar ik ook nog een aardige zakcent mee bijverdien. Dat is dan ook een extra reden om de stelling 'Hoera, een crisis!' met overtuiging te onderschrijven. Maar tevens een aardige aanleiding voor mijn Muze om een parallel te trekken tussen het huiselijk leven en het zakenleven, hetgeen klip en klaar moge blijken uit het vierde couplet van dit omvangrijke gedicht

Ook ben ikzelf als man niet altijd trouw

En al toon ik steeds schuldbewust berouw

Toch krijg ik dan een crisis met mijn vrouw.

Ze is al dikwijls heel erg boos geworden

En grijpt dan altijd naar ons porselein,

De kopjes en de schotels en de borden;

Die slaat ze in haar woede kort en klein.

Zo gaat dus, om de crisis te bestrijden,

Een heel servies aan stukken van ons beiden,

Maar dat is iets waar ik nou juist op hoop:

Het voordeel van dat stukgemaakt servies is

Dat ik daarna iets nog veel mooiers koop.

En daarom denk ik steeds: 'Hoera, een crisis!'  

Ook voor de echte zakenman geldt dit

Voor wie de innovatie het devies is

Juist als hij schijnbaar met de brokken zit,

Dan denkt hij stiekem ook: 'Hoera, een crisis!'

Dichter in het Vaderland 20 (januari 2009)

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Ook in de laatste maanden van zijn ambtstermijn. Ik hield onder andere toepasselijke voordrachten in de ziekenzalen van het nieuwe kleurrijke Martini Ziekenhuis in Groningen tijdens de patiëntenverwendag, in een oud kerkje in Winsum tijdens de kinderboekenmarkt en in Amsterdam tijdens de bureaudag van het organisatie- en adviesbureau Twynstra Gudde.

Dat was eerlijk gezegd een van de schaarse dieptepunten in mijn dichtersloopbaan: de organisatoren hadden bedacht dat ik mijn toespraak voor het personeel zou houden aan het eind van de lunch in de grote zaal van de Amsterdam Convention Factory terwijl de mensen aan de verspreide statafels nog bezig waren met hun laatste happen en slokken en gezellig gekeuvel. Ik had naar mijn eigen idee wel een amusante voordracht in elkaar gezet, maar als men niet wil luisteren praat je voor dovemansoren en wordt zo'n toepspraak een lijdensweg en alleen maar vol te houden vanwege het vooruitzicht van een royale vergoeding.

Een heel wat aandachtiger gehoor had ik onder andere in Groningen waar ik op 30 december van het vorige jaar een internationaal schaaktoernooi in het gebouw 'De Harmonie' mocht afsluiten. Ik droeg daar een aantal schaakgedichten voor en ik besloot met het ironische sonnetje 'Eindspel':

Wellicht doe ik het spel tekort,

Maar ik voel weinig sympathie

Wanneer ik hier de speelzaal zie

Waar zo verwoed gevochten wordt

En waar een stel fanatici

Verkrampt verschanst achter hun bord

Zich op elkanders stelling stort

Na dertig zetten theorie.

En zonder vorm van compromis

Slaan zij die stellingen aan gort

En dat noemt men geloof ik sport!

Nee, het heet hier De Harmonie,

Maar dat is juist waar het aan schort.

Dus zeg ik: Goddank, c'est fini!

Een mooie afsluiting van mijn vaderlandse dichterschap was ook een tweede bezoek aan de tbs-kliniek 'Veldzicht' in Balkbrug. Het was een kleine vier jaar geleden een van de eerste plaatsen waar ik in mijn nieuwe functie mijn poëzie mocht laten horen en de jury van de dichtwedstrijd voor de 'cliënten' mocht voorzitten en nu was het op 26 november 2008 ook een van mijn laatste bezoeken. De meeste honkvaste inwoners kenden me nog en ik werd als een oude vriend verwelkomd. Ik was bijna een van hen. Dat is volgens mij ook zo'n beetje de mening van een aantal schrijvende tegenstanders die de laatste tijd, nu mijn afscheid aanstaande is, weer enthousiast in de pen zijn geklommen. Zij schilderen mij andermaal vol enthousiasme af als een halve crimineel die door corruptie, nepotisme en omkoping aan zijn mooie titel is gekomen. De beroemde balpennen waarmee ik onder andere volgens Ramsy Nasr en Ilja Leonard Pfeiffer half Nederland heb omgekocht om op mij te stemmen beginnen mythische proporties aan te nemen en het laakbare feit dat ik indertijd een uitgebreide campagne gevoerd zou hebben voor mijn verkiezing (in wezen pure fake) wordt mij nogmaals tot vervelens toe van veel kanten als halve misdaad ingewreven. Dat veel stemmers mij wellicht gekozen hebben voor het soort poëzie dat ik schrijf, komt blijkbaar niet bij mijn opponenten op.

En ook de bloemlezing van de beste gelegenheidsgedichten die onder de titel Voor het vaderland weg, verzen op verzoek begin dit jaar bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar verscheen vond andermaal geen genade in de ogen van de critici. Het bontst maakte het De Volkskrant waarin een anonieme criticus de bundel kortweg naar de prullemand verwees met kwalificaties als 'flutrijmen' en 'stoplappen'. Enig voorbeeld werd er niet gegeven en zo had ik er weer niks aan, want ik doe juist mijn stinkende best het rijm zo vaardig en verrassend mogelijk te hanteren en alle stoplappen te vermijden. Want vormvaste poëzie is ook een hele kunst. Het blijft in elk geval raar: sinds mijn aanstelling als Dichter des Vaderlands wordt mijn werk zonder mededogen onderuitgehaald door een deel van de kritiek, terwijl ik daar tegenover bij (bijna) alle voordrachten en opdrachten in den lande positieve reacties en welgemeende complimenten krijg. Iemand zou mij die tegenstrijdigheid toch eens moeten uitleggen.

En als je dan in de pen klimt krijg je nog niet de ruimte om je mening kenbaar te maken. Ik schreef bijvoorbeeld naar aanleiding van een stuk van Ramsy Nasr in De Volkskrant van maandag 19 januari een weerwoord, maar de redactie vond het niet nodig dit weerwoord in de krant af te drukken. Nee, wat de media betreft gaan niet alle deuren voor de Dichter des Vaderlands open, in elk geval niet voor mij. Natuurlijk, ik ben in verband met mijn komende afscheid geïnterviewd door onder andere Intermediair, een paar omroepbladen en het Dagblad van het Noorden, maar voor een afsluitend vraaggesprek bij de meeste van onze landelijke bladen en trendy tv-praatprogramma's bestaat kennelijk geen belangstelling. Maar misschien komt die afnemende belangstelling voor de poëzie ook wel door de onnavolgbare en dubieuze procedure die is gevolgd om tot een opvolger te komen. Op 6 januari ben ik daarover in de Groningse sociëteit 'De Sleutel' in openbaar debat gegaan met Bas Kwakman, de directeur van Poetry International, de bedenker van deze procedure. Het was een amusant en soms fel debat en ik had het voordeel van een sympathiek thuispubliek, maar het verweer van Kwakman was eerlijk gezegd tamelijk zwak. Want de vrees die ik heb uitgesproken in 'Dichter in het Vaderland (19)' is bewaarheid. De royale keus van tien kandidaten is door de ondoorgrondelijke keuzecommissie teruggebracht tot vijf en de keus is nu naar mijn idee een beetje armzalig. Het is in elk geval volslagen onduidelijk waarom bijvoorbeeld bekende dichters als Heytze en Pfeijffer het niet gehaald hebben. En ook tijdens het debat wilde Kwakman geen enkele motivatie geven. Terwijl de kiezers wel gevraagd wordt niet alleen een stem uit te brengen, maar daar zelf wel een motivatie bij te geven. Dan telt die stem dubbel. Een dubieuze telling die als ze bij de landelijke verkiezingen zou worden ingevoerd een storm van verontwaardiging zou oproepen. Maar goed, gelukkig gaat het maar om de verkiezing van de Dichter des Vaderlands, dus zo erg is het ook allemaal niet, en het blijft te hopen dat een van de vijf overgeblevenen de mooie taak op een geheel eigen, goed manier overneemt. Al kon ik het niet laten bij de opname van een interview voor 'Een Vandaag' af te sluiten met het simpele rijmpje:

Het is wel democratisch, maar niet heus,

Want bij zo'n vreemde en beperkte keus

Wordt stemmen op z'n hoogst een wassen neus.

Dichter in het Vaderland 21 (februari 2009)

Tien stellingen bij het afscheid van Dichter in het Vaderland

Een Dichter des Vaderlands is een veelgevraagd man. Behalve dan aan het eind van zijn ambtsperiode. Toen is mij immers door de media niet of nauwelijks gevraagd naar mijn verrichtingen en bevindingen in de afgelopen vier jaar. Een degelijk interview van enige omvang en diepgang had redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoord en eigenlijk had ik dat ook wel verwacht, maar afgezien van Opium Radio en de Wereldomroep heeft geen van onze spraakmakende radio- en tv-programma's er brood in gezien en evenmin ben ik hiervoor benaderd door een van onze grote landelijke dagbladen of tijdschriften. ZelfsNRC Handelsblad, toch een van de initiatiefnemers van het instituut van de Dichter des Vaderlands, heeft mij niet meer het laatste woord gegund. Het geeft natuurlijk wel aanleiding tot grotere bescheidenheid: zo belangrijk is het instituut nou ook weer niet en de nieuwswaarde blijft kennelijk gering, maar toch had ik mijn zegje graag gedaan. Gelukkig echter bestaat nog deze rubriek van de Koninklijke Bibliotheek, zodat ik alsnog in een tiental stellingen mijn mening kan geven over het Dichter-des-Vaderlandsschap in het algemeen en mijn persoonlijke ervaringen in het bijzonder.

  1. De eerste stelling ligt natuurlijk voor de hand. Die betreft de publieke berichtgeving. Ik heb veel aan de media te danken. Mijn zogenaamde verkiezingscampagne ruim vier jaar geleden (met de legendarische balpennen en al) bestond in feite niet, hoogstens als halve grap, maar is vooral gecreëerd door de media. Door de landelijke aandacht heb ik heel wat stemmen getrokken, net zo goed als bij de afgelopen verkiezingen de polemiek in *de Volkskrant *tussen Nasr en Bruinja beiden (en vooral Nasr) geen windeieren heeft gelegd. En omgekeerd kan ik het verwijt dat mij het laatste jaar wel eens gemaakt is, dat ik als Dichter des Vaderlands zo goed als onzichtbaar werd, ook weer doorschuiven naar dezelfde media. Ik ben vlijtig als dichter in de weer gebleven, maar de berichtgeving was schaars en als ze er al was, was ze doorgaans negatief. Zo zie je maar, een Dichter des Vaderlands is en blijft afhankelijk van de media.

  2. Vaak is mij door goedwillende vrienden en bekenden bezorgd gevraagd of ik niet te zeer gebukt ging onder de negatieve kritiek die mij publiekelijk ten deel is gevallen. Kwalificaties als 'rijmelaar' en 'sinterklaasdichter' werden al snel voor mij een epitheton ornans. En naar waarheid heb ik steeds geantwoord dat dit niet het geval was. Dit vanwege meer dan voldoende tegengif. Mede door mijn mooie functie was ik namelijk zeer dikwijls in de gelegenheid mijn gedichten voor zeer uiteenlopende gezelschappen ten gehore te brengen en telkenmale kon ik mij verheugen in een ongeveinsde positieve waardering. Dikwijls ook van mensen die met een zekere tegenzin en in elk geval met een ingebakken vooroordeel mij het oor hadden geleend en die mij na afloop verzekerden dat zij aangenaam verrast waren omdat poëzie ook begrijpelijk, treffend en vermakelijk kon zijn. Ook de vele spontane mailtjes die ik rond mijn abdicatie van allerlei onbekenden mocht ontvangen, bevestigden dit beeld. Er bestaat kortom een kloof tussen de officiële waardering voor de poëzie van een handjevol min of meer deskundige critici en de stem des volks, een kloof die een Dichter des Vaderlands zou kunnen overbruggen.

  3. Dat ik de kritiek op mijn gedichten met gemak langs mijn koude kleren heb laten afglijden komt ook door het feit dat die kritiek bijna altijd ongemotiveerd was. Het bleef doorgaans bij de eerdergenoemde kwalificaties met dan vaak als onmiddellijke conclusie: 'dat is geen poëzie'. Dit zonder een fatsoenlijke definitie van wat dan wel poëzie is. De criticus bedoelt hier natuurlijk dat de betreffende poëzie niet in zijn straatje past. En ik vrees dat dit soort critici mede vanwege hun vooringenomenheid niet de bereidwilligheid en de kennis bezitten om sowieso een afgewogen oordeel over de vormvaste poëzie te geven. Bij zulke kritiek zouden de vormvaste dichters gebaat zijn. Het omgekeerde komt trouwens eveneens voor: ik zou ook de mensen niet de kost willen geven die van de meer hermetische en niet-vormvaste gedichten beweren dat dat geen poëzie is. Ook dat is kortzichtig en hoogmoedig. Het wereldje van de dichtkunst is gelukkig zeer divers. Wij kennen vele soorten poëzie die naast elkaar evenveel bestaansrecht hebben en een Dichter des Vaderlands dient die mening te ondersteunen.

  4. Als Dichter des Vaderlands heb ik op veel podia gestaan en heb ik bij zeer veel verschillende en vaak zeer bijzondere gelegenheden acte de présence gegeven. Soms mede voor eigen gewin, soms niet. In deze rubriek heb ik daar vele voorbeelden van gegeven. Ik hoop zo een aantal mensen wat meer gevoel voor poëzie te hebben bijgebracht. Nu zijn er bij de afgelopen verkiezing van de Dichter des Vaderlands bijna drie keer zoveel stemmen uitgebracht als vier jaar geleden. Bas Kwakman van Poetry International schrijft dit op zichzelf gunstige verschijnsel geheel en al toe aan de nieuwe procedure en de publiciteit daaromheen. Maar ik durf (in alle bescheidenheid) ook wel de stelling aan dat de toegenomen interesse wellicht ook voor een (klein) gedeelte te danken is aan de activiteiten van de Dichter des Vaderlands in de afgelopen vier jaar.

  5. Voorafgaande aan de afgelopen verkiezing van de Dichter des Vaderlands is de hele procedure op de schop gegaan. Door een via coöptatie samengestelde commissie is allereerst een profielschets voor mijn opvolger/opvolgster opgesteld. Op zichzelf natuurlijk loffelijk, maar over wat de functie zelf inhoudt, is klaarblijkelijk amper gesproken. Bij mijn aanstelling (en die van Gerrit Komrij) is nog geëist dat wij tenminste vier gedichten per jaar aanNRC Handelsblad moesten leveren en de poëzie zoveel mogelijk moesten bevorderen, maar zelfs van deze eisen heb ik de afgelopen tijd weinig meer vernomen. Terwijl het toch een interessante kwestie betreft. Zo heeft de (door zichzelf) gedroomde kandidaat Ilja Leonard Pfeijffer in een interview aangegeven dat hij bij een mogelijke verkiezing zeker niet (zoals ik) een gedicht zou maken bij de eerste oranje brievenbus van TNT Post en mijn voorganger Gerrit Komrij stelde nog kort geleden in de HP dat hij het allerminst de taak van een DdV vond om te gaan voordragen in bejaardenhuizen en jeugdhonken (wat ik wel gedaan heb). Daar kan men dus verschillend over denken en het was wellicht zinvoller geweest dat de commissie meer tijd had besteed aan een fatsoenlijke taakomschrijving dan aan een (tamelijk loze) profielschets. Je stelt toch ook geen personeelsadvertentie op met alleen de eisen waar de toekomstige werknemer aan moet voldoen, terwijl zijn toekomstige werk geheel en al onduidelijk blijft. Nee, er zou op z'n minst eens een zinnige discussie gevoerd moeten worden over de inhoud van de functie van Dichter des Vaderlands.

  6. De vijf personen, die uiteindelijk dankzij een in nevelen gehulde beslissing van de selectiecommissie waardig waren bevonden om mij op te volgen, hebben trouwens wel pogingen gedaan de taak van de Dichter des Vaderlands dan zelf maar in te vullen. Ze mochten immers op de verkiezingswebsite hun plannen kenbaar maken en dat hebben de meesten ook braaf gedaan. Het was bijna aandoenlijk, de meest stoutmoedige plannen zijn uit de hoge hoed getoverd: van het opzetten van allerhande gedurfde onderwijsprojecten en voorstellen om poëzieprogramma's op de televisie in het leven te roepen tot het lumineuze idee toe om met een bus vol dichters door de achtergebleven gebieden van ons vaderland te reizen. Op zichzelf sympathieke toekomstplannen, maar naar mijn overtuiging misplaatst. Een Dichter des Vaderlands is nu eenmaal geen projectontwikkelaar, programmeur of reisleider. Zelf heb ik trouwens de fout ook gemaakt. Kort na mijn verkiezing heb ik wel eens gemompeld dat ik eigenlijk wel een landjuweel voor amateurdichters in het leven zou willen roepen, maar het is gelukkig bij het gemompel gebleven. Ik begreep al gauw dat ik voor zo'n gigantisch project de aanleg noch de mogelijkheden bezat. Daar zijn andere mensen voor. Ik heb derhalve mijn activiteiten vooral beperkt tot het maken van gedichten, dat is nu eenmaal de eerste taak van een dichter. Gelukkig hebben sommige kandidaten die taak ditmaal bij hun planning ook voorop gesteld. Een Dichter des Vaderlands moet eerst en vooral zijn best doen om deugdelijke gelegenheidsgedichten te maken.

  7. En hij moet natuurlijk ook bereid zijn om die gedichten bij de bestemde gelegenheid te laten horen. Dat wordt algemeen verwacht. Ik heb in mijn ambtsperiode in ieder geval dikwijls meegemaakt dat de organisatoren van een congres, een jubileum, een opening, een demonstratie, een benefietdiner of wat voor speciale bijeenkomst ook er met onverholen trots melding van maakten dat de Dichter des Vaderlands in hun midden was en dat deze dichter ook bereid wat met een gelegenheidsgedicht de bijeenkomst meer glans te geven. Dus dat doe je dan. Het is goed voor de gelegenheid en hopelijk ook voor de poëzie. Het doel heiligt de middelen. Natuurlijk, een heleboel andere dichters hadden net zo goed (of misschien nog wel beter) een toepasselijk gelegenheidsgedicht kunnen maken, maar de fraai klinkende titel geeft gek genoeg blijkbaar toch een zekere meerwaarde. Een Dichter des Vaderlands versterkt het decorum.

  8. Een van de eisen in het profiel van de nieuwe Dichter des Vaderlands was dat hij de functie serieus moest nemen. Ik heb me daar nogal over verbaasd. Het lijkt namelijk eerlijk gezegd een open deur. Net als bij andere sollicitaties ga je er toch van uit dat iemand zich niet zomaar uit ongein kandidaat stelt. En ik ben eigenlijk wel benieuwd waarom deze in wezen overbodige eis met zoveel woorden is geformuleerd, maar ja, de commissie in kwestie heeft op geen enkele wijze verantwoording afgelegd, ook wat dit aangaat niet. Misschien, zo heb ik wel eens op een onbewaakt ogenblik gedacht, ligt er ook nog een impliciet verwijt in mijn richting aan ten grondslag. Ik ga namelijk niet alleen door het leven als lightversedichter die in zijn verzen wel eens een grapje maakt, ik heb wellicht ook wel eens een keer de functie van Dichter des Vaderlands een beetje gerelativeerd. En dat bewust. Ik heb immers geen moment gedacht dat ik na mijn verkiezing opeens de beste en belangrijkste en meest toonaangevende dichter van Nederland was, de functie is niet meer en niet minder dan een leuk initiatief waarbij de uitverkorene dankzij zijn mooie titel, die als archaïsme ook een zekere ironie in zich draagt, op allerlei speciale momenten mag opdraven en zijn kunstje mag doen. Maar dat dan natuurlijk wel met inzet en respect voor de organisatie en de toehoorders. Maar het rijke Nederlandse dichterleven gaat rondom hem gewoon door. En dat zal ook zo zijn na de uitverkiezing van Ramsey Nasr. Wat dat betreft wordt de functie bijvoorbeeld door Kader Abdolah ernstig overschat. Hij schreef in zijn column in de Volkskrant dat er met de verkiezing van Ramsey Nasr een positieve omwenteling in Neêrlands dichterland had plaatsgevonden, maar zo ingrijpend is het dunkt mij allemaal niet. En ik neem aan dat Ramsey Nasr dat ook wel begrijpt. Een Dichter des Vaderlands moet zijn functie niet al te serieus nemen.

  9. Over het feit dat de nieuwe procedure om een opvolger voor mij te vinden weinig gelukkig was is eigenlijk (bijna) iedereen het wel eens en zelf heb ik er ook genoeg over gezegd. Vooral de inkorting van de zogenaamde longlist van tien aangewezen kandidaten tot een shortlist van vijf was onnodig grievend voor de vijf afvallers en bovendien onnavolgbaar en dat bleef ook zo omdat de commissie het hardnekkig vertikte enige toelichting te geven. En dat terwijl van de kiezers wel verwacht werd dat zij hun stem zouden motiveren, dan zou die stem tenminste dubbel tellen, een twijfelachtige vondst die in de politiek geen navolging verdient. Maar goed, het moet over vier jaar dus weer anders, maar hoe, daar moet nog maar eens goed over worden nagedacht. Alleen is het nog niet duidelijk door wie. Want wellicht is het zinvol om het automatisme dat Poetry International het voortouw neemt en een erg dikke vinger in de pap heeft te doorbreken. Het zou in elk geval geen kwaad kunnen om ook het advies in te winnen van een aantal gerenommeerde dichters en misschien ook van de Vereniging van oud-Dichters des Vaderlands. Zo zou er volgende keer een opener verkiezing kunnen plaatsvinden, maar ook een directe benoeming van een nieuwe Dichter des Vaderlands sluit ik niet uit. Hoe het ook zij, de mooie traditie dat elke keer de procedure bij de uitverkiezing van de Dichter des Vaderlands gewijzigd wordt, dient in stand te worden gehouden.

  10. Maar goed, laat de procedure dan rammelig geweest zijn, het is ook niet zo dat daardoor de democratische fundamenten onder onze rechtsstaat zijn weggehaald. Er hebben uiteindelijk 20.000 mensen hun stem uitgebracht. Dat houdt dus volgens Bartje in dat 1 op de 800 Nederlanders zich geroepen heeft gevoeld een nieuwe Dichter des Vaderlands te kiezen. Het geeft duidelijk het bescheiden belang aan. Maar het aantal stemmers moge dan beperkt zijn geweest (bij mij was het nog minder), uiteindelijk is wel met een ruime meerderheid Ramsey Nasr tot Dichter des Vaderlands 2009-2013 verkozen. En ook de reacties na afloop van de verkiezing waren positief. Velen bleken tevreden met de keuze, vooral diegenen die sinds jaar en dag behoren tot de tamelijk selecte groep van doorgewinterde poëzieliefhebbers. Nasr heeft dus een mooi draagvlak, al schuilt er het gevaar in dat hij zich zou kunnen laten koesteren in kleine kring en vooral een dichter voor dichters wordt. Maar gelukkig heeft Ramsey in zijn 'beginselprogramma' een ander geluid laten horen: hij wil Nederland in, en op zo veel mogelijk plaatsen zoveel mogelijk mensen met de poëzie laten kennismaken. Daarom verdient de nieuwe Dichter des Vaderlands een heleboel krediet en waar nodig voldoende steun.

© Driek van Wissen