Gerrit Achterberg: uitgevers en critici

Twee debuten: 1925 en 1931

De zangen van twee twintigers (1925) was de eerste bundel die van Achterberg verscheen. De toen twintig jaar oude Achterberg publiceerde het bundeltje samen met zijn vriend Arie Jac. Dekker en liet het op eigen kosten drukken. Om het bedrag terug te verdienen zijn zij er samen mee langs de deuren gegaan, en langs familie en vrienden. Omdat Achterberg De zangen van twee twintigers later niet tot zijn oeuvre heeft willen rekenen wordt dit boekje niet gezien als zijn 'echte' debuut.

Na de publicatie van De zangen van twee twintigers begon Achterbergs briefwisseling met redacteur van De vrije bladen: Roel Houwink. Achterberg vroeg Houwink om advies over zijn gedichten en Houwink zorgde ervoor dat de dichter in verschillende tijdschriften kon publiceren, zoals De gids, Opwaartsche wegen en De vrije bladen. Hij hielp ook bij de samenstelling van wat wél wordt beschouwd als Achterbergs 'echte' debuut: Afvaart (1931) en bij het zoeken naar een uitgever voor die bundel. Dat werd uiteindelijk Van Dishoeck. In de daaropvolgende jaren had Achterberg persoonlijke problemen en hield hij zich niet meer actief bezig met de publicatie van zijn gedichten. Er verschenen er nog wel een aantal in tijdschriften, meestal op verzoek van de redacteuren.

Dichten in de 'Rijksasyls

Achterberg schreef Houwink voor het eerst na de doodslag op Roel van Es (in 1937) weer vanuit Avereest, waar hij in 1938 opgenomen was in de 'Rijksasyls voor Psychopathen'. Hij stuurde hem een aantal gedichten die opgenomen werden in Werk, Opwaartsche wegen, Groot Nederland, en de almanak In aanbouw. Achterberg wilde niemand anders ontvangen dan Roel Houwink en Annie Kuiper. Kuiper bezocht hem regelmatig en voorzag hem van schrijfmateriaal. Houwink dacht dat het gunstig zou zijn als de dichter zo snel mogelijk een nieuwe bundel uit zou geven, hij zou hierdoor bijvoorbeeld meer kans hebben op gezinsverpleging. Het was aanvankelijk moeilijk een uitgever te vinden voor Eiland der ziel. Maar Houwink vroeg Ed. Hoornik (literair adviseur van Stols) om hulp, en deze wist de bundel bij Stols vrij snel gepubliceerd te krijgen. Hij verzorgde ook de samenstelling. Vanaf dat moment werd hij een soort mentor voor Achterberg. De meeste van zijn gedichten werden gepubliceerd in de tijdschriften Criterium en Werk, waarvan Hoornik redacteur was.

Achterberg was zeer productief. Hij publiceerde zoveel mogelijk gedichten, omdat het honorarium hem in staat stelde de advocaten te betalen die verbetering in zijn situatie zouden kunnen bewerkstelligen. In 1943 ging hij van de 'Rijksasyls' naar een gezin in Eibergen voor gezinsverpleging. Achterberg stelde tussen 1943 en 1945 samen met Jan Vermeulen (inmiddels zijn 'secretaris') elf bundels samen, waarvan er uiteindelijk zeven gepubliceerd werden. Stols kon of wilde er daarvan maar één uitgeven, vandaar dat de dichter ook met andere uitgevers in zee ging. Tijdens de oorlog stonden de contacten met de uitgevers op een laag pitje, maar daarna verschenen meteen weer vijf bundels.

Verzameld werk: 1946

Achterberg heeft verschillende pogingen gedaan om zijn hele oeuvre bij één uitgever onder te brengen en een vast jaargeld te ontvangen. Dat lukte niet. Mede daardoor konden zijn complete verzamelde gedichten nog niet worden uitgegeven. Wel verscheen in 1946 een bundeling van alle gedichten die bij Stols verschenen waren: Cryptogamen.

Omdat Stols geldproblemen had, moesten de bundels uit de periode van 1947 tot 1950 bij verschillende andere uitgevers verschijnen. In 1950 kon Achterberg zijn hele oeuvre onderbrengen bij Querido. De samenwerking verliep niet altijd soepel; Achterberg hield zich niet altijd aan de afspraken over publicatie bij andere uitgevers en was met de honoraria niet makkelijk tevreden te stellen. Geldgebrek bleef een probleem voor hem, hij heeft zelfs een keer in alle ernst gevraagd of hij een voorschot zou kunnen krijgen voor een postuum uit te geven bundel. In zijn laatste levensjaren hield hij zich bezig met fysica en astronomie en hij was van plan een cyclus te schrijven over 'anti-materie'. Dat is er nooit van gekomen, wel is er één gedicht verschenen met die titel.

Typografie van de uitgaven

Een deel van Achterbergs bundels is in vrij eenvoudige vorm verschenen. Afvaart, Osmose, Radar, Mascotte en Cenotaaf bijvoorbeeld zijn verschenen zonder illustraties en met alleen de naam van de auteur, de titel en soms het vignet van de uitgever op het omslag. Andere bundels zijn typografisch gezien interessanter. De zangen van twee twintigers (1925) is uitgegeven in een kleine oplage in een bruin kartonnen omslag. Daarnaast zijn er een aantal exemplaren verschenen gebonden in paars fluweel en met goudkleurige opdruk. Deze bevatten bovendien een door beide auteurs gesigneerde portretfoto. Dead end (1940) was deel 4 in de Helikon-reeks. Het omslagontwerp was van Piet Worm: zwanen en vergeet-mij-nietjes. Het sierpapier van het omslag was voor de andere delen in verschillende kleuren gedrukt, maar deel 23, de bundel Stof  (1946), kreeg hetzelfde zwarte omslagpapier als Dead end. De bundels Huis (1943), Reiziger 'doet' Golgotha *(1943) en *Sphinx (1946) bevatten illustraties van C.A.B. Bantzinger, Sphinx heeft ook een omslagontwerp van Bantzinger.

Schaatsenrijder (1944) is een rijmprent met een tekening van Jaap Beckmann. Meisje is in 1944 uitgegeven door 'In agris ocupatis', de clandestiene uitgeverij van A. Marja. Op het omslag is een afbeelding gedrukt van H.N. Werkman, in sjabloontechniek. Het omslag van Hoonte (1949) is ontworpen door Dieuwke Aalbers-Kollewijn. Het binnenwerk is niet professioneel opgemaakt, waarschijnlijk in de drukkerij. Woord (1950) is een rijmprent 'met de hand verlucht door Siep van den Berg' (Woord, 1955, p. 1). De prent is in zeer kleine oplage verschenen voor vrienden van de Groningse kunstenaar van den Berg. De bundel Oude cryptogamen (1951) is verkozen tot één van de vijftig best verzorgde boeken van het jaar 1951; Susanne Heynemann was verantwoordelijk voor de typografie. Voor Embryo (ca. 1960) zijn de tekst en de illustratie door een onbekende kunstenaar in hout gesneden en van de blokken gedrukt.

Voordrachten door Achterberg: 1946-1947

Achterberg heeft een aantal keren voorgelezen uit eigen werk, maar niet van harte. De eerste keer was bij de uitreiking van de Pinksterprijs. In 1946 werd de dichter gepasseerd bij de uitreiking van de Van der Hoogtprijs, de aanmoedigingsprijs voor de letterkunde. Zijn vrienden waren daarover verontwaardigd, en ze waren zich er van bewust hoe belangrijk literaire erkenning zou zijn voor Achterberg. A.A. Balkema, uitgever en boekhandelaar, heeft toen een tentoonstelling over de dichter georganiseerd, en een bundeltje uitgegeven: Radar. Daarnaast werd de - speciaal voor de gelegenheid in het leven geroepen - eenmalige Pinksterprijs aan hem uitgereikt. Tijdens de opening in mei las Achterberg voor het eerst voor uit eigen werk. Bert Voeten praatte met de dichter: '"Ik ben zo zenuwachtig," zegt hij, als we kennis hebben gemaakt. "U moet rekenen, ik heb nog nooit in het openbaar gelezen. En het is hier zo warm." In het gesprek is hij verlegen, bijna schuw' (Voeten, 1986, p. 5). En Ad den Besten herinnerde zich later dat hij 'zwetend, in een hoog tempo, zonder pauzes [las]. Hoogstens aan de titel kon je horen dat hij met een ander vers was begonnen. Manisch was het' (Hazeu, 1988, p. 449).

De tentoonstelling werd ook gehouden in Utrecht, waar Achterberg tijdens de opening zijn gedichten voorlas. Ook las hij daarna zijn gedichten via de radio voor. In 1946 gaf hij nog twee lezingen, één in Blaricum en één in Den Haag. In januari 1947 las hij zijn werk nog één keer in het openbaar, in een muziekschool in Dordrecht. Dit was de laatste keer want hij ‘ging letterlijk stuk van de zenuwen en moet daarnaast angst hebben gehad voor vragen uit het publiek' (Hazeu, 1988, p. 452).

Kritiek en recensies tot 1962

Over de eerste bundel van Achterberg, De zangen van twee twintigers (1925), die ook gedichten van zijn vriend Arie Jac. Dekker bevatte, is maar één recensie verschenen. Deze stond in de plaatselijke krant Rondom de Giessen, en behandelde alleen de gedichten van Dekker. Over de andere bundels van Achterberg is veel geschreven. Zijn 'echte' debuut, Afvaart, riep gemengde reacties op. De één vond dat hij zeer getalenteerd en oorspronkelijk was, de ander twijfelde aan zijn talent en vond zijn werk te sterk lijken op dat van anderen zoals A. Roland Holst, Leopold en Marsman. Ook over Achterbergs tweede bundel, Eiland der ziel en de daaropvolgende bundels was de kritiek verdeeld.

Pas aan het einde van de jaren veertig kwam daar verandering in. Van belang voor deze koerswijziging was de inleiding van Aafjes bij Achterbergs eerste verzamelbundel Cryptogamen (1946). Die inleiding was een herdruk van Aafjes' essay 'De dichter van de sarcophaag' (eerder verschenen in de tijdschriften Criterium, 1940, en Boekenschouw, 1941; ook afzonderlijk herdrukt, 1943). In dat essay vergeleek hij Achterberg onder meer met Dostojewski, hij verdedigde hem tegen critici als Anton van Duinkerken en Anthonie Donker en stelde dat Achterberg 'over een verbluffende taalintelligentie beschikt en over een lyrisch vermogen dat schatten wegrooft uit het raadselachtig gebied waarin hij verkeert' (Aafjes, 1946, p. 17-18). Een bijzonder lovende inleiding dus, door een gevestigde naam in de Nederlandse literaire wereld.

Titelpagina van Commentaar op Achterberg (1948)

Daarnaast verscheen de bundel essays Commentaar op Achterberg (1948), waarin jonge essayisten zich positief uitlieten over de dichter. Fokke Sierksma wees op overeenkomsten met Kafka, volgens Sötemann was het werk van Achterberg voor degenen die in zijn 'tot het uiterste verdichte en anti-rationele kosmos' konden doordringen 'een toppunt, dat door maar zeer weinig moderne poëzie wordt geëvenaard' (Commentaar, 1948, p. 222-223), J.B. Charles vergeleek de dichterlijke schepping van Achterberg met de Goddelijke: 'voor de dichter Achterberg zijn de scheppingsdagen niet met de zevende geëindigd, maar is er een achtste, waarin hij, achter zijn Heer aanlopende, [...] de dingen [...] mee opraapt, ze benoemt, en zie, ze staan er, hij spreekt en het is er' (Commentaar, 1948, p. 46). Daarna werd de kritiek steeds positiever.

Publicaties over Achterberg na 1962

Ook na zijn dood in 1962 bleven publicaties over Achterberg verschijnen. In 1964 werd het januari/februarinummer van het tijdschrift Maatstaf bijvoorbeeld geheel aan de dichter gewijd. Er staan gedichten in van Achterberg zelf, van zijn neef Henk C. Achterberg, van zijn vriend Ed. Hoornik en van de door Achterberg bewonderde dichter Maurits Mok. Daarnaast staan er artikelen in van onder andere P.J. Meertens, A. Marja, J.B. Charles, Paul Rodenko en R.L.K. Fokkema. In 1966 verscheen Nieuw kommentaar op Achterberg met essays van onder andere P.J. Meertens, Nijhoff en Marsman.  Eind jarentachtig verschenen bundelingen van de briefwisselingen van Achterberg met zijn uitgevers Bert Bakker, Balkema, van Dishoeck, Marja, Stols en Jan Vermeulen. In 1988 kwam de 717 pagina's tellende biografie van Wim Hazeu uit, waarin Achterbergs leven uitvoerig beschreven wordt, inclusief de publicatiegeschiedenis van zijn gedichtenbundels en zijn gang door de psychiatrie. In 1991 verschenen gebundelde essays over Achterberg van Paul Rodenko.

Wetenschappelijke publicaties van Achterbergs werk

Er werd ook wetenschappelijk onderzoek gedaan naar zijn werk. Fokkema bijvoorbeeld schreef een proefschrift over de verschillende varianten van Achterbergs gedichten. De dichter paste zijn gedichten namelijk vaak aan nadat ze in een tijdschrift waren gepubliceerd, waardoor de eerste uitgave daarvan verschilt. Ook voor herdrukken en verzamelbundels paste hij de teksten aan. Fokkema heeft deze varianten stuk voor stuk in kaart gebracht. In deel 1 van Varianten bij Achterberg zijn alle verschillende versies van de gedichten opgenomen, in deel 2 geeft hij daar commentaar op. Hij maakt daarbij een indeling in 'corrigerende varianten', 'veralgemenende varianten', 'consistentie-varianten', 'varianten van Vergeetboek' en 'varianten van Blauwzuur'.  

Gerrit Otterloo heeft een uitgebreide technische en interpretatieve analyse gemaakt van de sonnetten van Achterberg. Hij gaat daarbij in het bijzonder in op de bundels Autodroom (1954) en Ballade van de gasfitter (1953). A.J. Bolhuis schreef een proefschrift over de interpretatie van Ballade van de gasfitter en Ode aan Den Haag (1953) vanuit de invalshoek van de psychologische theorieën van Jung. Hij gaat ervan uit dat de Ballade van de gasfitter een vervolg is op de Ode aan Den Haag en beschouwt de cyclus daarbij als een droom, niet van de dichter maar van de 'ik' in het gedicht. Eerst maakt hij een inventarisatie van de bestaande interpretaties. Vervolgens geeft hij een overzicht van de denkbeelden van Jung en van de relatie tussen analytische psychologie en literatuur. Hij gebruikt de psychoanalytische methode van Jung om de Ballade te interpreteren.

In 2000 verscheen de kolossale historisch-kritische uitgave van het Constantijn Huygens Instituut van al Achterbergs gedichten verzorgd door P.G. de Bruijn: in totaal 3500 bladzijden. Deel 1 van deze uitgave bevat al het gepubliceerde én ongepubliceerde werk van de dichter, steeds de eerst voltooide versie. Deel 2 bevat het commentaar: informatie over de voorgeschiedenis en de totstandkoming van de bundels, de typoscripten en de ontvangst. Deel 3 bevat informatie over de totstandkoming van de gedichten, onder andere over varianten, ontwikkeling en datering.

Genootschap Gerrit Achterberg: vanaf 1981

In 1981 is het Genootschap Gerrit Achterberg opgericht. Het doel van dit genootschap is het bevorderen van de studie van leven en werk van de dichter. Tot 1995 is twee keer per jaar de Achterbergkroniek verschenen en sinds 2001 verschijnt één keer per jaar het Jaarboek Gerrit Achterberg. Hierin worden foto's opgenomen, artikelen over leven en werk van de dichter, en een lijstje met actuele publicaties over Achterberg. Eenmaal per jaar, op de laatste zaterdag van november, vindt het Achterbergsymposium plaats.