De gedichten van T. van Deel
Strafwerk (1969)
In de eerste bundel van T. van Deel Strafwerk (1969) komen beschrijvingen van huiselijke situaties voor. Het door Querido uitgegeven boekje bevat herinneringen aan de kindertijd enbeschrijvingen van de natuur. Het gedicht 'Spechten' werd eerder ook in een bibliofiele uitgave uitgebracht.
Vroeger bracht ik het op
een hele ochtend achter de zwarte
spechten aan te zitten
omdat in Zien is Kennen stond
dat ze vrij zeldzaam waren.
Ik vertelde het aan niemand
want dat moest natuurlijk zo blijven.
(p. 16)
Sommige teksten lijken uit de in de jaren zestig populaire jongensboekenserie 'De Kameleon' weggelopen, zoals de beginregels van 'Avond in Drente'.
Stort je hartje maar eens uit, jongen,
zegt Daan en hij wijst naar de zon
die net achter de bossen zakt. Even
later op de Norgerweg doen auto's al
hun lichten aan. We gaan mooi links
lopen, veel zeggen is er weer niet bij.
Hoe dichter het dorp nadert, hoe
donkerder het wordt. Vóór huis de modder
afgestampt, tóch stappen in de gang.
(p. 36)
Recht onder de merels (1971)
Het gedicht 'Zonder omweg' uit de tweede bundel Recht onder de merels (1971) legt uit hoe lastig het is om vogels te determineren als je het niet meer dagelijks doet. Het voordeel van plaatjes is dat vogels daarop stil staan: 'je ziet ze echt'. Dit stilzetten gebeurt bij Van Deel vaak in zijn gedichten.
Buiten vliegt alles zonder naam.
Wie beter kijkt, herkent de tekening,
die blijft vast punt. Nu ik mijn ogen
in geen bos meer goed de kost geef,
zit ik dikwijls thuis te bladeren
in oude vogelboekjes.
(p. 11)
Klein Diorama (1974)
Familiebanden en ouder worden spelen ook een rol in het werk van T. van Deel. De bundel Klein Diorama (1974) bevat het gedicht 'Morgen zie ik je weer' , waarineen 'zij' stil zit te kijken naar alles wat zij al zo lang gezien heeft. Ook hier staat alles stil.
Het staat nog op haar plaats, er is nog
niets veranderd. Alleen de ramen al wat
vuiler. Kringen, lege glazen op mahonie-
hout. Alleen de tuin zo wild en vol
gegroei. Alleen geen vlees dat suddert
op het oliestel. Ja, Hij spaart ons en
Hij redt ons, Hij kent onze broze kracht.
(p. 12)
Achter de waterval (1986)
Van Deel is geen veelschrijver: Achter de waterval verscheen in 1986, twaalf jaar na zijn derde bundel. Wel bracht hij veel bibliofiele uitgaven uit van gedichten, soms in samenwerking met een beeldend kunstenaar. Opvallend is dat in de gedichten van Van Deel geen witregels of inspringingen voorkomen. De gedichten zijn compact als miniaturen. Soms gebruikt hij personificaties zoals voor de vlinder en de speld in 'Fabel'.
Bang om zich te bezeren
aan iets zo kleurig breekbaars
met ogen fijn dooraderd
volhardt de speld in staren
blijft stijf gesloten staan
als ik hier niet vandaan raak
grijpt het ons beiden aan.
(p. 16)
In 'Aquarium' verhardt het 'water zich tot glas' ook hierin wordt beweging stilstand.
Twee slakjes slijmen langs de wand,
ik ben een vis, snak naar het droge
dat deze kooi doodstil omspant.
(p. 26)
Van Deel schreef ook gedichten met mythologische, Griekse invloeden zoals in deze bundel het gedicht 'Kouros'.
Hij was bedoeld uit marmer op te staan
(p. 14)
Nu het nog licht is (1998)
In de bundel Nu het nog licht is (1998) staan onder meer gedichten over Mondriaan, de trap en schildpadjes.De dichterdeinst er niet voor terug om de straat en het weiland met elkaar te vergelijken in het gedicht 'Etalage'.
Ook een straat of een weiland is een
etalage waarin getoond wordt de wereld
aan wat zij aanbiedt: mensen die haastig
en onvervuld passeren; koeien, bedaard
en vol room het uitzicht stofferend. Alles
vormt een tentoonstelling van gebaren
tegen scherpe prijzen te koop, want niets
zo verwisselbaar als het unieke.
(p. 14)
In 1985 schreef Tom van Deel een inleiding voor de catalogus Nederlandse literatuur in de marge, die verscheen bij een tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Stichting Drukwerk in de Marge. De stichting verenigde 'private presses', kleine uitgevers en hobbydrukkers, die veelal in kleine oplagen bijzondere boekjes maakten. Voor de tentoonstelling koos Van Deel 200 van hun uitgaven, niet vanwege de bijzonderheid, maar vanwege hun inhoud: 'Ik heb drukwerk bijeen willen brengen dat op verschillende manieren bijdraagt aan de Nederlandse literatuur of literatuurgeschiedenis.' Veel van de uitgaven bevatten eerste drukken van gedichten of prozateksten, sommige waren heruitgaven van vergeten teksten. Sindsdien is Van Deel betrokken gebleven bij de marginale drukkers. Nieuwe gedichten verschenen in uitgaven van Ser J.L. Prop, zoals Grieks (2003), Ogenblik (2005) en Kijk kindje kijk (2007). De gedichten in deze bibliofiele uitgaven werden herdrukt in de bundel Boven de koude steen (2007).
Boven de koude steen (2007)
Het omslag van deze bundel is ontworpen door Brigitte Slangen met gebruikmaking van een schilderij van Jac. van Looy, 'De tuin'. Meer nog dan met drukkers in de marge is Van Deels werk verbonden met dat van schilders en tekenaars. Aan Van Looys werk refereert hij in deze bundel in twee gedichten: 'Jac. van Looy, De tuin (1893)' en 'Jac. van Looy, Zomerweelde (ca. 1900)'. Andere gedichten gaan terug op een schilderij van Charlotte Mutsaers, een ets van Wim van der Meij of een drinkschaal in het Allard Pierson Museum. De bundel is opgedragen aan de nagedachtenis van Reinold Kuipers (1914-2005), dichter, maar vooral uitgever bij Querido van 1960 tot 1979.
In het eerste gedicht gaat Van Deel op zoek naar actie:
Op zoek naar een gebeurtenis
genoeg voor dit gedicht
kwam ik een koolmees tegen
(p. 9)
Als hij zich bukt, ziet hij dat er eigenlijk niets gebeurt: er is nauwelijks beweging, maar het oog van de mees wijst erop dat de vogel aan het sterven is. De enige actie is dat de veertjes beefden:
Iets in hem was fel bezig
de overhand te nemen
Ik heb hem daar gelaten
boven de koude steen
(p. 9)
Ook de volgende gedichten gaan over dieren ('Charlottes papegaai', p. 10) of de geordende natuur ('ingezaaid de tuin', p. 11, 'tuin vol violieren', p. 12) en 'een nijlgans aan het Spaarne':
Ik was verrast hem hier te treffen
die ik in Afrika verwachtte - vreemd
vertrouwd toch in het polderland.
(p. 13)
Ook hier is niet meer aan de hand dan een ontmoeting, die gevoelens van het onverwachte veroorzaakt. In andere gedichten ontmoet de dichter een vlinder in het vliegtuig:
Misschien ook
geboekt voor Aphroditi.
(p. 14)
Het gedicht over Griekenland, 'Grieks', gaat juist over grote gebeurtenissen, maar die hebben allemaal een aura van dreiging om zich heen:
Bergen verzetten, een weiland
verschepen en stukje bij beetje
verkopen, het eiland verplaatsen
naar daar waar het mooier is en
meer waard; alles moet dus anders.
Kijk, hier wordt de nieuwe wijn
aangevoerd - oh, wordt meteen
weer afgevoerd. Ook een te grote
tomaat kan voor problemen zorgen.
(p. 15)
Hoe stilte en onbeweeglijkheid samenhangen met een idee van eeuwigheid is beschreven in het gedicht 'Tekst'. En daar waar Van Deel over schrijven lijkt te schrijven, gaat het eingelijk over beeld en over kijken en omgekeerd:
In het oog van de tekst staat de wereld,
het is vaker en beter gezegd: het beeld
wijst naar wat hier is en nu, onbeweeglijk
niet vergaat. Het sprakeloze moet woorden
leggen in het zwijgen. Hoe dat kan weet
niemand, al grijpt het telkens plaats.
Hier taalt het beeld naar tekst. De letters
beelden zelf het eindelijk verzwijgen uit.
(p. 18)
Dit gedicht kan worden beschouwd als het 'Credo' van de dichter Van Deel.
Ook de andere gedichten in deze bundel gaan over leegtes: een half verlaten dorp, een straat na afloop van marktdag, een kale rotsvlakte, een stijlkamer in een museum:
De kamers wachten het moment
dat het voorbije leven terugkeert
(p. 25)
In andere gedichten wordt de onvergankelijkheid van het leven genoteerd: gezichten die voortleven in portretten (p. 26) of aaneengelijmde scherven van een pot die het ambacht van de maker en de gebruiker eren (p. 27). Terwijl een man nietsvermoedend bij de tramhalte staat te wachten en daar door de dichter wordt gezien, 'een paar dagen voor zijn dood' (in het gedicht 'Stèle'), beschrijft Van Deel tulpen als het tegendeel daarvan:
Van tulpen is de sterflust onbedaarlijk.
Ze zijn een opera van agonie
(p. 38)
Het sterven van de tulpen is zo theatraal dat de dichter het vergelijkt met 'een bruidsstoet'. Dood en leven verenigd: zo is het ook met de bladeren van een zilverabeel:
Kijk naar het blad van de zilverabeel
dat rusteloos schittert in wind en zon.
Licht en donker keert het om en om -
een wild bewegen, heen en weer tussen
de randen van het leven. Geeft geen
antwoord, maar geen beter dat bestaat.
(p. 43)
Atelier van Godelief (2007)
Na de publicatie van Boven de koude steen, zomer 2007, verschenen enkele bibliofiele uitgaven. In september 2007 publiceerde Ser J.L. Prop een gedicht van Van Deel over het atelier van Godelieve Prop-de Groot,echtgenote van de drukker. Het gedicht is een typerend, stilstaand gedicht dat gaat over het scheppingsproces:
Alles om haar heen heeft zij geschapen
in deze lichte ruimte van haar geest. Hier
kwam eindelijk terecht wat ongemaakt
maar zweeft boven het water, wachtend
op de hand die het boetseert tot beelden
van een zinrijk dat wij achteloos bewonen.
(p. [5])
Marjoleine de Vos,Oudjaar en T. van Deel, Skala (2008)
Bij de jaarwisseling 2008-2009 liet het bestuur van de Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst een plaquette drukken met twee gedichten: een door Van Deel, en een door zijn echtgenote Marjoleine de Vos. Het gedicht 'Skala' van Van Deel gaat over 'onszelf en wat ons veel te groot is' en via geloof en rituelen komt het gedicht bij het waardevolle dat is besloten in 'herhaling en gebruik':
Wij luisterden naar
het geklots van golven
tegen de kade - eeuwig
gezang, nu en altijd
(p. [4])
In de wind (2010)
Doortje de Vries van de Eikeldoorpers drukte in 2010 een uitgave met een prent van haarzelf en met een gedicht van Van Deel: In de wind. Ook dit gaat over het vak van de dichter. Men schrijft op zand en zelfs op water, zegt hij, maar meestal op een blad:
het blad dat door de jaren heen
en weer bewoog om altijd in
een wind, als nieuw en hoog,
het leven wetend te verdragen.
(p. [1])
Vervlogen (2010)
Voor de uitgave van het gedicht Vervlogen (2010) werd samengewerkt met de kunstenaar Jeroen Henneman, wiens tekening in de uitgave in offset gereproduceerd werd.
Ik zag van een vlinder de schaduw
die over mijn vloerkleed bewoog -
Zo beeldt leven zich in duister af
tegen het licht; onwetend wat het
voorstelt vervliegt het tot gedicht.
(p. [5])
Het waarnemen van een dergelijke schaduw, in dit geval van een vlinder, verwijst uiteraard naar de filosofie van Plato, volgens welke wij als het ware in een grot leven met de rug naar het licht en we zien op de muur alleen een afschaduwing van de realiteit, die onkenbaar is. Het subtiele van dit gedicht zit hem in de laatste regel, waarin dat wat vervluchtigt een vaste vorm aanneemt: het gedicht.
Aquarium (een collage) (2011)
Een heel ander gedicht, ook gepubliceerd door Ser J.L. Prop, is Aquarium (een collage) uit oktober 2011. Het gedicht lijkt te bestaan uit citaten uit een tijdschrift of een nieuwsbrief over 'het Nederlands Zoetwateraquarium', met regels als:
Voor het aquarium is goede lichtvalling nodig.
en:
Waak vooral tegen overbevolking.