Joost Zwagerman en de kritiek

"Soms virtuoos, soms melig"

Naam maakte Joost Zwagerman vooral als prozaïst en performer, maar toch heeft hij enkele aansprekende dichtbundels op zijn naam staan: Langs de doofpot (1987), De ziekte van jij (1988), Bekentenissen van een pseudomaan (2001) en Roeshoofd hemelt (2005).

Daarnaast verschenen nog enkele bibliofiele uitgaven. Bovendien verleende hij met zijn uitgesproken aanwezigheid glans aan het gezelschap jonge dichters dat in 1988 met de bloemlezing Maximaal! de nodige aandacht voor zich opeiste. Kortom, de poëzie maakt een wezenlijk bestanddeel uit van Zwagermans schrijversschap. Komrij bloemleesde vier van zijn gedichten in zijn toonaangevende bloemlezing uit de Nederlandse poëzie. In 2007 kreeg Joost Zwagerman de Paul Snoek Poëzieprijs voor Roeshoofd hemelt.

In een bespreking van Langs de doofpot in Vrij Nederland van 30 mei 1987 signaleerde Guus Middag onmiddellijk Zwagermans neiging zich af te zetten, te onderscheiden van voorgangers. Hij noemde dit 'nogal mager. Zwagerman verzet zich tegen de uit de Vijftigers voortgekomen autonome poëzie. Namen noemt hij niet. Hij spreekt van 'onteigenaars' en van 'inkeerkomers', die het zoeken in 'stilte', 'roerloosheid' en 'afwezigheid'.' Middag is weliswaar kritisch - dat roept Zwagermans pretentie ook wel op - maar niet onwelwillend: 'Zwagerman probeert open poëzie te schrijven, waarin van alles mogelijk is. Vijftigers-idioom, anti-hermetiek en Ouwens-invloeden worden regelmatig gelardeerd met woordspelletjes, alledaagse tussenwerpsels, ludieke neologismen en stijlbreuken - ware het niet dat hij nog te weinig stijl heeft om ermee te breken'. En: 'Alles is dus nog "open" en volop in beweging, zij het zonder richting. Eigenlijk ontbreekt het deze poëzie vooral aan een onderwerp - of, anders gezegd: zij gaat gebukt onder een teveel aan aandacht voor de eigen hersenspinsels. De aardigste gedichten in Langs de doofpot, zoals 'De argeloze hangmat', zijn niet toevallig de gedichten waarin het woord 'ik' ontbreekt'. Zou Zwagerman dáárom zijn volgende bundel De ziekte van jij genoemd hebben?

Louis Houët was over die bundel, De ziekte van jij, bepaald niet enthousiast. In De volkskrant van 4 november 1988 schreef hij: 'Ik vind aan deze bundel helemaal niks. Niet dat alle regels even slecht zijn, sommige zijn zelfs heel aardig, maar er zitten ook absoluut niet-zinnenstrelende grote vloeken voor de ogen tussen. Ze leveren het bewijs dat Zwagerman wel durf en fantasie bezit, maar geen maat weet te houden en durf en hyperbolen verwart met literaire beheersing'. Rob Schouten schreef in Vrij Nederland van 26 november 1988 iets genuanceerder over die bundel: 'het nieuwe thema heet hier 'Liefde', in een van haar meest favoriete [sic] variaties: 'Boy meets girl'. Zwagerman moet zijn onderwerp in deerniswekkende staat hebben aangetroffen; op alle mogelijke manieren probeert hij het nieuw leven in te blazen. Daarbij maakt hij gebruik van verschillende registers. Men treft bij hem misvormde schlagerteksten aan, exatische woordenpraal en gewone spreektaal, in een smeltkroes die de verschillende facetten en stadia van de oudste affectie op aarde moet uitdrukken'. Schouten vervolgt: 'Het zijn de verzen van een acrobaat die soms virtuoos, soms melig, jongleert met oude poëtische (on)deugden. In dat opzicht stelt De ziekte van jij, als vervolg op Langs de doofpot teleur. In essentie lijkt hij mij ook niet de bevlogen lyricus waarvoor hij zich in zijn tweede poëziebundel uitgeeft. De kritische, zelfverzekerde kant van zijn proza (en soms ook zijn poëziedebuut) ligt hem veel beter. En zo klinken ook de parlando-momenten uit De ziekte van jij mij het overtuigendst in de oren'.

Bekentenissen van de pseudomaan verscheen in 2001, lang na de vorige bundels dus. Zwagerman was inmiddels een gevestigd auteur geworden. In dat licht werd zijn poëzie onvermijdelijk bezien enverrassend gunstig beoordeeld. Bijvoorbeeld door Ilja Leonard Pfeijffer in Vrij Nederland van 26 mei 2001. 'Na ruim tien jaar komt Joost Zwagerman weer met een poëziebundel, Bekentenissen van de pseudomaan. Hij voelt zich als een vis in het water in deze tijd waarin alles mag. Het poëzieklimaat is inmiddels danig veranderd. De lyriek, vitaliteit en overdaad van De ziekte van jij vormden in 1988, toen de overgrote meerderheid van de Nederlandse dichters nog hermetische, verstilde binnenwaterenpoëzie mompelde in de schaduw van Faverey en Kouwenaar, weinig minder dan een provocatie. En je zou kunnen zeggen dat het heeft geholpen. In de jaren negentig is de boel opengebroken. Er is naast de integere, verstilde poëzie ruimte gekomen voor een kakofonie van de meest diverse geluiden. Er is nu geen dominante stroming meer. Alles kan. Kijk alleen al naar de jonge dichters. De ambachtelijke melancholie van Menno Wigman gaat hand in hand met de exuberante furore van Peter Holvoet-Hanssen. De charme en lichtvoetigheid van Hagar Peeters en Ruben van Gogh staan zij aan zij met de knap gewrochte experimenten van Miguel Declerq. De ingetogen integriteit van Victor Schiferli heeft evenveel bestaansrecht als het technische raffinement van René Puthaar. Dichters schrijven sonnetten en rap, light verse en lyrische oden, experimentele teksten en traditionele vormen, verstilde natuurlyriek en harde porno. En er is niemand die zegt dat het een beter is dan het ander. Het verbaast mij niets dat Joost Zwagerman juist nu weer is gaan dichten. Hij voelt zich als een vis in het water op deze kermis waar (vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan!) niets moet en alles mag'. Pfeijffer bekende zelfs bijna jaloers te zijn: 'Het interessantste is dat het gevoel van bevrijding ook is overgeslagen op de taal. Zwagerman orgelt en gorgelt opeens op een manier waar ik bijna jaloers van zou worden. "Jij, praalverdruild en warrelend van nazweet", dat staat als een huis. En dan verderop in hetzelfde gedicht: "Stiefelde ik rijschoolstraatjekerend van je weg". Goed is ook de volgende samenvatting van een dagje aan het strand: "De smalzee / vaatwast veil het Faktor 10-publiek". Zo leuk kan poëzie worden als alles mag'.

In 2005 verscheen Zwagermans vierde bundel: Roeshoofd hemelt. In deze bundel wordt 'hoofdpersoon' Roeshoofd heen- en weergeworpen tussen een psychiatrische inrichting en het 'kosmische' warenhuis T-mart, waar alles te koop is. Zwagermans voortgezette exuberantie, die in Roeshoofd hemelt nu een epische vorm aannam, afgewisseld met vormvastere verzen over Roeshoofd in de inrichting, verraste vriend en vijand, maar de kritiek reageerde niet helemaal eenstemmig. Piet Gerbrandy schreef wat gereserveerd in De Volkskrant, 25 februari 2005: 'Het T-Mart-verhaal lijdt aan het euvel van de vrijblijvendheid die ontstaat zodra alles kan, een probleem dat ook sciencefiction zo onleesbaar maakt. Het is krankzinnige, soms buitengewoon geestige poëzie, maar soms ook van een vermoeiende willekeurigheid.' Gerbrandy waardeert Roeshoofd hemelt wel, maar dan wel vooral om de verhalende lijn: 'De kracht van deze bundel schuilt niet zozeer in de taal, als wel in de conceptie. Het verhaal kan op veel verschillende niveaus gelezen worden. In de eerste plaats is het natuurlijk een parabel over overvloed en commercie, postmoderne leegte en verwarring.'Rob Schouten prees in Vrij Nederland (19 februari 2005) ook de opzet van de bundel: 'Een opvallende constructie: de meer verhalende stukken zijn het meest lyrisch, neologistisch en roezig, de binnenwereld van de gekte daarentegen is juist klassiek vormgegeven. Wat zich in het hoofd afspeelt, moet kennelijk strak beheerst worden, wat zich daarbuiten in de kosmos afspeelt, kan teugellozer.' Schouten waardeerde wel de 'Babylonische taalwereld' en 'de soms Lucebertachtige lyrische toon', maar zag de grootste verdienste van Roeshoofd hemelt toch ook vooral in de epische opzet: 'Een roman in verzen zou je het misschien kunnen noemen, of poëzie met een verhaal. Maar in alle gevallen is het een verbluffend experiment, dat je niet gauw tevreden opzij legt of uit hebt. Daarvoor gebeurt er te veel in. Veel te veel.'

Ilja Leonard Pfeijffer was in NRC Handelsblad van 11 februari 2005 ongereserveerd over Roeshoofd hemelt: 'Het is Zwagerman op zijn best.' Ook Pfeijffer waardeerde de dualistische opzet, waarin de psychosewereld van Roeshoofd in vormvaste verzen wordt verteld en de wereld van T-Mart in vrije verzen: 'Dit is op zich al fascinerend, want je zou de dichters de kost niet moeten geven die, als ze het al hadden bedacht, precies het omgekeerde hadden gedaan.' Pfeijffer waardeerde de stemwisselingen in de bundel, zelfs de rijmdwang in de vormvaste verzen ontroerde hem. Pfeijffer noemde Roeshoofd hemelt een hoogtepunt, maar wat het werk nu precies was, durfde hij niet te zeggen. 'Je zou het misschien nog het beste een poëtische, satirische, dramatische, psychologische sciencefictionthriller kunnen noemen of een schizofreen fantasy docudrama-gedicht, hoe dan ook een genre dat in onze literatuur nogal is veronachtzaamd.'Erik Jan Harmens was in Het Parool (20 januari 2005) bijna even geestdriftig: 'Een rockopera in gedichten. Een bad trip van taal. Roeshoofd hemelt, de nieuwe bundel van Joost Zwagerman, is als bolbliksem mijn doorzonwoning in komen rollen.' Volgens Harmens was Roeshoofd hemelt een nieuwe mijlpaal in de poëzie: 'Het bezweert, demoniseert en doet pijn. Het is riskant, compromisloos en nieuw. Met het verschijnen van Roeshoofd hemelt is er iets veranderd in de poëzie.'