Pieter Boskma en de kritiek
De stemmen pro en contra een dichter willen nogal eens fel zijn. Dat is duidelijk het geval bij Pieter Boskma. Hieronder enkele persstemmen over verschillende dichtbundels:
Rogi Wiegs kritieken op Boskma's werk maken een ontwikkeling door: van verguizing naar bewondering. In 1987 schreef Wieg nog (De Volkskrant, 11 december 1987) over Quest: 'Uit zijn werk spreekt weliswaar een romantische hang naar vrijheid en onbegrensdheid, maar hij heeft te weinig onderwerpen en een tekort aan zeggingskracht. Het verlangen wordt te weinig gethematiseerd. In de meeste gevallen klinkt er weinig meer door dan een houding'.
In een recensie van Simpel heelal (Het Parool, 24 april 1998) komt hij op zijn eerdere oordeel terug en noemt hij de dichter 'onderschat'. Hij vraagt zich af of het etiket van de 'Maximalen' daaraan debet is. 'In de loop der tijd werden de verzen van Boskma mooier, gevoeliger, speelser, serieuzer en minder opstandig. De bundel bevat veel schitterende lyriek: zeer muzikaal, "breed", afwisselend en ontroerend. Pieter Boskma is op de beste weg die hij kan gaan'. Wieg ziet de bundel De messiaanse kust als een keerpunt in Boskma's poëzie.
Over de bundel Temidden van de tijden schreef Arie van den Berg (NRC Handelsblad, 29 mei 1998): 'Dit zijn regels die niet prijsgeven wanneer ze geschreven werden. Was het in 1898 of 1998? Ze zijn tijdloos, zoals de meeste passages in deze bundel. Komt het daardoor dat haast elke verwijzing naar ons eigen tijdperk een humoristische bijwerking heeft? Of hanteert Boskma zijn moderne ingrediënten bewust als tegengif voor de melancholie die zich niet laat dateren? Zelfs in zijn humor trouwens schuilt een tikkeltje zwartgalligheid'. Over de verwantschap met Gorter schrijft hij: 'Krachtige verbeelding, lyrische durf, melancholie en erotiek: Boskma jongleert op het koord van de sensitieve Gorter. Dat hij daarbij soms uit lijkt te glijden, in rijmdwang struikelt of in grootspraak verzandt, is een logisch gevolg van zijn gewaagde inzet'.
Over Het zingende doek & De geheime gedichten is veel gezegd. Rob Schouten schreef (Vrij Nederland, 8 januari 2000): 'Kosmische dichters zijn in Nederland, met zijn zuinige aard, niet dik gezaaid en misschien juist daarom vallen ze direct ook zo op: Herman Gorter, Obe Postma, Marsman. Ook Boskma is een bijzonderheid: ik ken in Nederland op het moment geen dichter die zich in zijn poëzie zo intens laat meeslepen door de mystiek, de magie, het overdonderende van de werkelijkheid'.
Peter de Boer (Trouw, 22 januari 2000) schreef echter: 'Het klinkt meestal wel, maar het betovert niet'. Hij deelde de mening van Rob Schouten niet: 'Ik geef onmiddellijk toe dat er her en der mooie en bevlogen passages in de bundel staan. Toch beklijven zijn gedichten vrijwel nooit. Er zit in hun gepassioneerde beweeglijkheid iets geposeerds dat bij mij de aandacht en interesse telkens doet verslappen. Boskma drijft te veel op zijn zelfgeroemde verbale talent en legt daarbij de lat niet altijd even hoog. Het opzichtig aanleunen tegen Gorter komt Boksma's poëzie evenmin ten goede'. Zijn slotconclusie is: 'Hij verwart hartstocht, pathetiek en een modern opgetuigd impressionisme met sensitivisme'.
Adriaan Jaeggi zag verwarring juist als iets positiefs: het creëert onvoorspelbaarheid. Hij schreef (Het Parool, 10 december 1999): 'Nee, van voorspelbaarheid kun je Boskma niet betichten. Het is denk ik een van zijn grote kwaliteiten. Hij is bedreven in zijn vak, romantisch van karakter en lenig van gedachte, maar dat alles is niets waard als er niet ook een soort koppigheid bijkomt - koppigheid - die hem een lang episch gedicht over schoonheid, het geloof en God doet besluiten met: "nemen wij een slokje want de wereld is nog jong - Zo is dat, wil je neuken, Ja lekker dat lijkt me wel wat, Hè hè, Hè hè. Dat lucht op". Ik zou het niet durven, en u ook niet. Wat me een overtuigend bewijs lijkt voor de grote dichterskracht van Pieter Boskma'.
Schouten zei daarover: 'Daar heb je Boskma op zijn meest typisch, in opperste zelfverwezenlijking ontstijgend aan die hele Nederlandse omgeving van 'bewerende', rationele dichters. Hij is een zanger en een schilder, geen denker of geleerde. Boskma is ook een aards dichter; het fysieke, organische en viscerale stromen door zijn gedichten'. En: 'Aards is hij maar niet werelds. Integendeel, eerder inspireren hem de mythe, het gesublimeerde, het sprookje, dan de rauwe werkelijkheid van alledag'.
Ook de bundel De aardse komedie uit 2002 werd gemengd ontvangen en ook dit keer was Rob Schouten zeer positief. Hij schreef (Vrij Nederland, 27 april 2002): 'Zó vind ik Boskma op z'n onweerstaanbaarst, langdurig opwiekend in zijn nu eens raar-epische dan weer lyrische gedachtevluchten om zichzelf dan opeens laconiek te onderbreken.' Andere geluiden kwamen bijvoorbeeld uit de hoek van Piet Gerbrandy (De Volkskrant, 12 april 2002): 'Gebrek aan precisie is een euvel waaraan Boskma vanaf het begin heeft geleden. Vaak werd dat ruimschoots gecompenseerd door zijn flair en zijn weidse gebaren, aan De aardse komedie heeft Boskma zich helaas danig vertild. De poëzie is slap, het verhaal een quasi-kosmopolitische draak, de strekking onbeschaamd religieus.' Sjeng Scheijen was het met hem eens, ook hij was niet gecharmeerd van de combinatie van proza en poëzie. In De Groene Amsterdammer (14 mei 2002) schreef hij: 'Maar daar waar Boskma's taal meer naar het prozaïsche neigt, en dat is in grote delen van het boek, verliest het geheel veel spanning en wordt het gebrek aan geloofwaardigheid een probleem. De cadans van de poëzie, die zo noodzakelijk is om de lezer door het wonderlijke verhaalverloop te leiden, wordt dan verstoord.'
Vanaf de bundel Puur (2004) was de kritiek overwegend positief. Arie van de Berg schreef (NRC Handelsblad, 4 juni 2004): 'Het is eerder betoogd: niet alleen in zijn liefdesgedichten, maar ook in zijn retoriek is Pieter Boskma een trouwe leerling van meester Gorter. Maar wel met een heel eigen, persoonlijke stem. Een stem die, zelfs in een Brief uit Elegia die aan Hafid Bouazza gericht is, voorbij de ogen en oren van de geadresseerde reikt. Maar vooral ook een tijdloze stem. Voor wie nog twijfelde: Puur bevestigt het gewicht van Boskma's dichterschap.' Piet Gerbrandy, voorheen nog kritisch, zag nu ook de waarde van Boskma's poëzie. Gerbrandy schreef (De Volkskrant, 25 juni 2004): 'Dat moge zo zijn, maar als er nu een dichter is die met de traditie vergroeid is en poëzie schrijft die niets, maar dan ook niets vernieuwends heeft, is het wel Boskma. En het aardige is, dat daarin juist zijn kracht schuilt.'
In 2008 verscheen Het violette uur. Een aantal critici maakte de balans op. Erik Jan Harmens schreef (Trouw, 2 augustus 2008): 'De schoonheid van een geliefde in de violette schemer van een nieuwe dag. Maximaal is Pieter Boskma allang niet meer, maar zijn taal blijft krachtig als hij fluistert.' Victor Schiferli bewonderde de eigenwijsheid van Boskma: 'Hij is een dichter die zijn eigen gang gaat, nu eens een sonnet schrijft en dan weer een vrij associërend vers. Bij alle mysterie en melancholie kan hij soms ineens ontstellend nuchter klinken.' (Parool, 20 augustus 2008)
Over de bundel Doodsbloei (2010) zijn tientallen recensies geschreven. Arie van de Berg (NRC Handelsblad, 24 september 2010) noemde de bundel 'ontroerend' en schreef dat Boskma 'het lierspel van Orpheus en Gorter beheerst'. Sarah Michaux (De Leeswolf, 1 december 2010) reageerde ook enthousiast: 'Door de dood van zijn geliefde kan de dichter op het vlak van zijn kunst bloeien als nooit tevoren. Hij is in staat om zo overvloedig en doorleefd te schrijven als hij nog nooit gedaan heeft.'
Ook Mensenhand (2012) riep lovende reacties op bij Arie van de Berg (NRC Handelsblad, 30 maart 2012): 'Verwondering, ergernis, ongeloof en opluchting bespringen de lezer.' Jannita Monna (Trouw, 31 maart 2012) was echter minder enthousiast: 'Maar waar Doodsbloei bijna een poëtische 'pageturner' was, zakt Mensenhand na de baldadige eerste afdeling toch in. De bundel mist de verhalende kracht, de onontkoombaarheid van zijn directe voorganger. Hij mist bovendien iets van de ingetogen melancholie die Boskma's vroegere werk om je heen kon spinnen.'