De gedichten van Jean Pierre Rawie zijn van een 'terminale citeerbaarheid' (zei Gerrit Komrij ooit): versregels van Rawie duiken met grote regelmaat op in rouwadvertenties in de krant.
In 2004 publiceerde hij zijn verzamelde gedichten (269 pagina's) en dat was precies 25 jaar nadat hij debuteerde als dichter. Rawie is bij het grote publiek geliefd geworden en zijn werk is bekroond met de Wessel Gansfort-Prijs.
Over zijn persoonlijk leven wilde hij in interviews nooit veel kwijt en hoewel de gedichten niet autobiografisch zijn, schemert - tussen de regels door - er wel iets van door: een voorkeur voor drank en vrouwen en pre-occupatie met de dood bijvoorbeeld zijn grote thema's in zijn poëzie. In het begin stond Rawie vanwege zijn flamboyante stijl (met zwarte cape en hoed), bekend als de Groningse Oscar Wilde.
Ten gevolge van zijn zijn drankgebruik werd hij in 1987 opgenomen in het ziekenhuis; literair gezien betekende het een doorbraak. Zijn werk wordt nu anders bekeken: als ironisch zowel als serieus, somber èn troostrijk.
Rawie schrijft vooral over het verstrijken van de tijd en het lijden en hij vindt dat het publiek recht heeft op toegankelijke poëzie met een boodschap. Hij heeft niets op met experimentele gedichten. Rijm heeft volgens hem een geruststellend ordenend aspect en om zijn vormvastheid wordt hij wel vergeleken met Bloem en Nijhoff.