De gedichten van Jean Pierre Rawie, 1979-heden

Vooromslag van Jean Pierre Rawie, Geleende tijd (1999)

Geleende tijd (1999)

Na het succes van Onmogelijk geluk bleef het een paar jaar stil rondom Rawie. Wel verschenen er een paar bijzondere uitgaven van enkele gedichten, zoals Cyclus (1992) en een schooluitgave in de serie Grote Lijsters van Kwade trouw, gevolgd door Liederen in opdracht (1996).

In de in 1999 verschenen bundel Geleende tijd is veel plaats ingeruimd voor vertalingen, die qua thema's goed in balans zijn met Rawie's eigen voorkeuren. De Italiaanse gedichten gaan voornamelijk over liefde en zijn hoopgevend van toon, terwijl de Spaanse en Russische de treurige kant van het leven laten zien. Rawie's eigen gedichten worden gekenmerkt door een beheerste kalmte.

Een aantal van deze gedichten verscheen al eerder in Gedeeld verleden (1999). In een brief van de uitgeverij bij die bundel werd de volgende typerende uitspraak van de dichter aangehaald: 'Mijn gedichten zijn niet somber; ze zijn ernstig en dat is een belangrijk verschil. De ironie in vroegere gedichten kan ik thans niet meer navoelen. Die gedichten gaan over de emoties waarbij ik toch steeds een slag om de arm houd. Ontroering is ook zo'n emotie: alle poëzie is balanceren op het scherpst van de snede. Een gedicht mag nooit naar sentimentaliteit doorslaan, dan is het mislukt. Maar dingen in de kunst die diep ontroeren zitten daar heel dicht tegenaan'. Die ontroering zou juist te vinden zijn in de dagelijkse bezigheden. Opbouw en afbraak wisselen elkaar af:

Maar wat vergleed, wat mag verglijden,

ik weet diegenen om mij heen

van wie ik zonder tranen scheidde,

en die ik tranenloos beween.


(p. 8)

Er bestaat volgens de dichter geen zekerheid over de vraag over we onze doelen zullen bereiken. Maar we vertrouwen ondanks alle twijfel:

en vragen niets dan ten geleide

het licht dat soms van gene zijde

voor onze voeten schijnt.


(p. 25)

Misschien komt het weerzien met geliefden, die lang geleden uit het zicht verdwenen zijn, pas aan het einde van de levensreis. Hoewel ieder persoonlijk voor zijn idealen heeft gevochten, is er in de visie van de dichter toch iets wat ons samenbindt:

En nu de meeste zekerheden

geleidelijk zijn zoekgeraakt,

deelt zich onopgesmukt en naakt

de laatste waarheid aan ons mede:

het is slechts dit gedeeld verleden

wat ons tot bondgenoten maakt.


(p. 21)

Wat de kracht van zijn poëzie betreft is de dichter iets terughoudender geworden:

Ach welk gedicht is ooit bij machte

zoveel van nu, zoveel van toen,

zoveel dat voorgaande geslachten

in ons verrichten recht te doen?

Dus geen uitspraken doen die universele geldingskracht hebben, maar het verwoorden van één-op-één ervaringen, dat is waar de dichter naar streeft:

Ik spreek alleen nog voor ons beiden,

alsof ik nu pas onderken

wat ik aan u te allen tijde

verschuldigd was, verschuldigd ben


(p. 15)

Die ervaringen zijn volgens Rawie nauw verweven met de relaties die je met anderen aangegaan bent. Een doos met oude foto's getuigt hiervan als relieken van een ver verleden. De doos kan je weer wegzetten, maar gedachten gaan altijd verder, besluit de dichter:

- Je denkt over de levens na

die zomaar zijn voorbijgegaan

en legt een nieuwe maatstaf aan,

geen jaren maar millennia.


(p. 14)

In hetzelfde jaar, 1999, werd één gedicht van Jean Pierre Rawie gedrukt als gelegenheidsgedicht: Ten leste. Het werd verspreid voor vrienden en relaties van Antiquariaat En passant. In 2004 werden alle gedichten van Rawie tot dan toe verzameld onder de titel Verzamelde verzen.

Vooromslag van Jean Pierre Rawie, De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag (2012)

De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag (2012)

In september 2012 verscheen de bundel De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag, die een maand later al een vierde druk haalde. Ook deze bundel bevatte weer enkele vertalingen uit het Frans, Latijn en Italiaans van Charles d'Orléans, Mary Qeen of Scots, Giovan Battista Marino en anderen. Een afdeling in de bundel heeft ook met Italië te maken: 'Naherfst in Venetië'. Het sonnet 'Acqua alta' begint als volgt:

Het kan de laatste keer zijn, elke keer.

Dat geldt altijd voor alles, maar op dagen

dat grenzen tussen land en zee vervagen

ervaar je de vergankelijkheid nog meer.


(p. 37)

De stad dreigt in zee te verzinken, maar is in verzet tegen het verval en blijft boven het water uitsteken; geldt dat ook voor de dichter?

Jij echter, jij, je kreeg het onbedingd

en hebt het leven voor je uit geschoven.

Je had nog zoveel plannen. De tijd dringt.


(p. 37)

Er wordt ook een bezoek gebracht aan Padua, vanwege de mogelijke vondst van oude boeken:

niet zonder doel: volgens een zegsman zaten

daar een paar mooie antiquariaten.

Dat hoef ik maar te horen of ik ga.


(p. 40)

Ook de dodenstad van Venetië, de begraafplaats op het eiland San Michele, wordt aangedaan.

Daar constateert Rawie dat de meeste doden er maar kort liggen, wegens ruimtegebrek. De graven worden daarna snel geruimd om plaats te maken voor jongere doden. De botten worden in urnen bewaard.

Rawie vergelijkt dit eiland met de wereld als geheel:

     het best te vergelijken

met deze drijvende necropolis,

waar zelfs de dood nog voor de dood moet wijken
.

(p. 41)