De gedichten van Frank Koenegracht, 1971-2003
Een gekke tweepersoonswesp (1971)
Frank Koenegracht debuteerde in 1971 met Een gekke tweepersoonswesp. Vóór die tijd was een aantal gedichten al in tijdschriften als Maatstaf en Podium gepubliceerd. In 'Endegeest', de titel van het gedicht verwijst naar een psychiatrische kliniek in Oegstgeest, schrijft de 'ik' sneeuw over gebouwen. Dat lijkt dus vredig te beginnen, vooral als er ook nog een merel op het dak zit en een gitaar wordt opgevoerd. Daarna pas volgt de dreiging.
Ik kan mijn gitaar nemen
en keurig neurien
een oranje winterstrand.
De hoofdzuster heeft een pistool.
(p. 20)
In de cyclus 'Tweepersoonswesp' ligt onder de grappig absurde tekst van een verliefde die blij is dat zijn vriendin hem de waarheid vertelt een ondertoon die iets anders zegt. Hij zal immers het huwelijk van zijn geliefde niet erkennen.
Slechts jij zegt wie ik ben.
Een snorder onder liefdes taxis
o en dan weer lachen
lachend. lady. zeg,
dat uitgelubberd huwelijk van wolken
moet ik daarvoor buigen?
(p. 46)
Camping de vrijheid (1976)
De tweede bundel Camping de vrijheid (1976) kreeg als motto een tekst van John Lennon mee: 'no short haired yellow bellied son of tricky dicky 's gonna mother hubbard soft soap me with just a pocketful of hope'. Die hoop lijkt ver weg. Bijvoorbeeld als over de sexindustrie gesproken wordt. Het woord 'Bumsenexpress' wordt onder het gedicht als volgt uitgelegd: 'Zo genoemd in onderling overleg. 3 weekse vluchten van duitse burgers naar de hoeren van Bangkok; dochters van onteigende boeren.'
Zo vliegt de kist met middenstandszaad over
de tuintjes en de dochters, ooit nagelfijn geboren
voor de rijst maar nu
voor de met topspin geladen passie
van de Bumsenexpress. Bummm.
(p. 19)
In deze tweede bundel staan eveneens verwijzingen naar een psychiatrische inrichting en naar gestoordheid. Zoals in het gedicht 'Gesticht':
Dagmarslange plinten vol heiligedagen
en muren bang en klapperend als een zeil vind ik.
Het is geen huis van troost hoor.
(p. 40)
Stichting De drie lichten (1980)
In 1980 verscheen de bundel Stichting De drie lichten. In het gedicht 'De verdwijning van Leiden' trekt 'met de mist ook de gemeente Leiden op'. Dit is onheilspellend, de 'ik' haast zich om te laten weten dat het niet zijn schuld is.
Ik had hier werkelijk niets mee te maken.
Ik droomde niet van oorlog.
Ik nam geen blinden mee naar huis.
Toch had ik net bedacht (meer uit
gewoonte) wat ik zou zeggen om deze
verdwijning te verklaren
(p. 37)
Het gedicht 'Hoe maak ik vrienden en goede relaties' legt uit hoe te handelen in contacten en geeft en passant weer hoe de 'ik' over de baas denkt.
Kijk hem nooit aan.
Zijn ogen vliegen alle kanten op,
zodat je in de lege duinpan van zijn ziel
geen houvast vindt.
(p. 38)
Epigrammen (1986)
De bundel Epigrammen kwam uit in 1986. Een epigram is een zeer kort gedicht met een afgesloten, meestal hekelende of schertsende inhoud. Het gedicht 'Een gezonde Hollandse jongen' begint zonnig en eindigt in het donker.
Zeker is, dat het een stralende dag was,
maar onder in de put
was het zo duister
als in de reet van een kerkvorst.
Daar lagen de wolken
als galblazen bijeen
(p. 29)
Zwaluwstaartjes (1994)
In 1994 verscheen Zwaluwstaartjes met op de omslag een pentekening van Lucebert. Lucebert heeft Koenegracht destijds bij de Bezige Bij aanbevolen. Beide dichters schetsen een werkelijkheid die enigszins vreemde trekjes vertoont. Ook bij de dichter J.C. Bloem vond Koenegracht inspiratie. De visie van Koenegracht op de relatie tussen man en vrouw is beeldend weergegeven in 'Huwelijk en gezin'.
Het onweer is de vader van de dingen.
Maandag is de moeder.
Vader hangt in 't tuintje
met een blauwe kop,
maar moeder laat hem er niet in.
(p. 13)
Het mooie van 'Landslakken' is dat ze nooit mooi moe worden, maar ze hebben nog meer goede eigenschappen die mensen ontberen. In de laatste regel is de beweging van het slakkenhuis bijna waar te nemen.
Ze kunnen zich niet vergissen, houden van
liggende dingen, blaadjes, hout van onbekende
oorsprong en groeten u voortdurend als altijd
u duizendmaal toegenegen.
(p. 48)
Alles valt (1999)
De bundel Alles valt (1999) werd opgedragen aan de moeder van Koenegracht. Een aantal van deze gedichten is ook te lezen in de geïllustreerde bundel Zullen we dansen, schat (1999). Er is een sprookjesachtig gedicht over een brug die getroost moet worden, omdat hij de overkant niet meer haalt. Het heet 'Epigram'.
Ik troost hem met verhalen over de duizeling
en het donker van zijn eigen holten.
Maar deze klimop van verhalen
heeft hem zacht en groen gemaakt en onherkenbaar.
(p. 9)
In 'Aan de rivier' wordt heel vanzelfsprekend het visioen tastbaar maakt.
Visioenen liggen tussen het gras
voor het oprapen en de geliefden
houden van elkaar.
(p. 10)
'4' uit de cyclus 'Vadertje zoetwatergids' plaatst de lezer in een omgeving die communiceert met de mens.
Door de lucht gingen bedaarde bergen.
Mijn vader hield wel van die dingen
en hun zonderlinge mededelingen
hangend boven de huizen, de bruggen en de heggen.
(p. 21)
Vroege sneeuw (2003)
In de verzamelbundel Vroege sneeuw (2003) werd een selectie van alle gedichten die Koenegracht tot dan toe publiceerde opgenomen, aangevuld met elf niet eerder gepubliceerde gedichten.
Opvallend bij deze elf is dat er een aantal van het genre 'light verse' bij zijn. Zoals het 'Gedicht dat goed afloopt'. Hierin is eindrijm gebruikt, waardoor het enigszins op een versje lijkt en grappig aandoet. Als de 'ik' op een rijtje zet wat hij bereikt heeft dan komt hij tot een hoopvolle constatering.
Als je verdroogd op zee drijft
en er is geen hoop meer maar slechts dorst
je laatste beker heb je trillende vermorst
en barsten schieten in de plank
wiens hoofd duikt er dan lachend uit het water
wie zegt er dan: zorgen zijn voor later?
Je vrolijke vriend Frank.
(p. 169)