Menno Wigman is opgemerkt als een exponent van de nieuwe romantiek vanwege zijn liefde voor decadente dichters en zijn thematiek van melancholie, muziek en liefde. Maar 'een messcherp realisme' ontbreekt niet.
Sinds hij in 1997 debuteerde met 's Zomers stinken alle steden waarderen lezers en critici vooral het muzikale ritme en het schijnbare gemak van zijn gedichten. De vorm is onnadrukkelijk, de toon losjes, de onderwerpen gewoon en begrijpelijk, maar met verborgen angels en cynisme. Voor zijn tweede bundel werd hij bekroond met de Jan Campert-prijs.
Hij is niet alleen bekend van podium-optredens bij een breed publiek, ook publiceerde hij aan de lopende band vertalingen en bloemlezingen. Hij schreef over hittegolven, onrust, een 'diarree van liefdes', hij is in zijn poëzie gul met uitroeptekens en demonstreert een afkeer van natuurlyriek en religieuze poëzie. Dichters, vindt hij, moeten hun tranen opeten. Hij bezag zijn eigen generatie met afstand, alsof ook die generatie al een eeuw geleden was.
Twee typerende uitspraken zijn: 'Dichters zijn heus niet zulke rare mensen', alleen, ze leven 'in een wereld die niet op ons zit te wachten' en: 'Ik word nooit volwassen, ik word alleen maar ouder' (Vrij Nederland, 3 maart 2012).