Menno Wigman en de kritiek
's Zomers stinken alle steden
De bundel 's Zomers stinken alle steden werd door de critici unaniem goed ontvangen. Er verscheen al snel een tweede druk. De recensent van HP/De Tijd was onder de indruk: 'Wigman weet wat hij doet. Zijn gedichten zijn technisch perfect, getuigen van vakmanschap en een grote kennis van zaken. Hij gebruikt nauwelijks rijm, maar wel halfrijm, wat een ongewone muzikaliteit oplevert'.
Ook Hans Warren kon niet om Wigman heen: 'Hij (Wigman) presenteerde zich ook als poëzievertaler. Het belangwekkendst is in dit opzicht de keuze die hij uit de koortsachtige poëzie van de Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard liet verschijnen. Dit alles, maar zeker ook Wigmans eerste bundel maakt duidelijk dat hij allesbehalve een argeloze dichter is. Zijn werk is vol invloeden en verwijzingen'.
Guus Middag schreef positief over Wigman in NRC Handelsblad, maar plaatste ook een kanttekening: 'in dit debuut blijkt Wigman, ondanks de schijn van jonge hond, een dichter van de terugblik en van het te laat zijn: een secundaire natuur, iemand die begint te schrijven als de ervaring voorbij is'. En hij voegde daaraan toe: 'Aan alles valt af te lezen dat Wigman een talent is, in ieder geval een muzikaal talent, met veel gevoel voor dictie. Al zijn gedichten zijn perfect van ritme, klank en mooi verdoezeld rijm. Hij dicht even soepel en muzikaal als bijvoorbeeld Leonard Nolens'. Hij vond dat Wigman moest opletten om niet te veel de dictie van anderen over te nemen, teneinde een eigen stem te ontwikkelen.
Zwart als kaviaar
Het succes van Zwart als kaviaar was nog groter. Wigman werd veel gevraagd voor optredens en zou de helft van de week op een podium kunnen verschijnen om zijn gedichten voor te lezen. De pers was lovend en Wigman ontving voor deze bundel de Jan Campert-prijs.
Arie van den Berg roemde in NRC Handelsblad Wigmans vormvastheid: 'En ongetwijfeld ontleende Wigman ook zijn formidabele vormvastheid aan klassieke voorgangers. In dit licht wekt het dan ook geen verbazing dat de dichter, zoals de flaptekst meldde ooit deel uitmaakte van de Willem Kloos Groep. Wigmans tweede bundel beantwoordt aan alle verwachtingen. In Zwart als kaviaar toont hij zich een rechtdoorzee-oeuvrebouwer. De titel verwijst naar de slotregel van het gedicht 'Jeunesse doré' uit zijn debuut'. Van den Berg schreef dat de titel de lading dekte: 'Somber, maar energiek'.
Ook wees de criticus op de dichttechnische kwaliteiten van Wigman in het gedicht 'Onder de tandarts': 'Het ritme lijkt op de voet geteld, er is voortdurend een suggestie van rijm (maar een schema ontbreekt), de enjambementen zijn gedurfd maar onderbreken nergens de parlando toonzetting. Het eerste couplet eindigt in een fraaie aanzet tot een Homerische vergelijking die in de eerste regel na het wit al gesmoord wordt in het contrabeeld van het tandheelkundig werk. En dan zwijgen we nog over de inhoud. Dit is een superieur gedicht'. Wel plaatste hij een kleine kanttekening: 'Voor heuse poëzieliefhebbers is Wigman een dichter die er wezen mag. Zo'n dichter vergeef je graag dat hij het in het openingsgedicht en het slotvers van Zwart als kaviaar wel erg gratuit dichterschap en poëzievoordracht beschrijft. Zulke onderwerpen zijn te immanent om te blijven boeien, en Wigman heeft ook voldoende ander materiaal om te bezingen. Decadent-romantisch, somber dus, of lichtvoetig. Of in een verbluffende combinatie van die twee'.
Ook van mededichters ontving Wigman lof. Ingmar Heytze noemde Wigman in Passionate 'de beste dichter van onze generatie' en Komrij nam in de 2004-editie van zijn bloemlezing uit de Nederlandse poëzie zeven gedichten van Menno Wigman op.
Mijn naam is Legioen
Critici refereren vaak aan Wigmans engagement. Hij wordt de ‘dandy van de desillusie’ genoemd en geroemd om zijn klare taal. Volgens Erik Jan Harmens behoort hij tot de ‘frisse, maar gure wind’ in de hedendaagse poëzie: Wigman is een van die dichters die het aandurven te dichten ‘over asielzoekers, oorlog en te veel asfalt, over de ruige wereld daarbuiten. Ze zijn niet meer bang voor eendimensionale pamflettisten versleten te worden’ (Trouw, 31 januari 2009). Er wordt ook veel gereflecteerd op de veelzijdigheid van Wigmans gedichten. Mijn naam is Legioen (2012) wordt door critici over het algemeen positief ontvangen.
Gert Jan Schoonhoven zei over de bundel: ‘Wigman koppelt toegankelijkheid en herkenbaarheid aan originele, krachtige beelden (‘onbemand gezicht’), regels en gedichten (‘Egmond aan Zee’, ‘Oud-West’, ‘Openbaring in de H&M’) die lezen als instant-klassiekers’. Wigman werd door Schoonhoven een ‘straatslenteraar’ genoemd, die dicht ‘over de banale, illusieloze (‘voze’, zou Lucebert dichten) achterkant van Nederland’ – hij was overtuigd van het succes van de bundel: ‘Knappe dichter die hier dit jaar nog overheen gaat’ (Elsevier, 14 januari 2012).
Piet Gerbrandy signaleerde de naargeestige toon in Mijn naam is Legioen, maar zag in de laatste twee gedichten van het vijfde deel een opwaartse lijn: ‘Wigman zal toch niet ineens gelukkig worden?’ Hij verbond dit meteen aan de kwaliteit van zijn dichterschap: ‘Hoe moet het dan met zijn poëzie?’ (De groene Amsterdammer, 25 januari 2012). Immers, beweert Gerbrandy: ‘Poëzie van gelukkige dichters is doorgaans grenzeloos vervelend, we lezen nu eenmaal liever over weemoed, verdriet en verlies’. In dat opzicht heeft Wigman niets te vrezen over zijn gehele bundel bezien, want ‘de somberheid die Wigman in zijn nieuwe bundel presenteert, is uitzichtlozer dan ik in lange tijd onder ogen heb gehad’.