De gedichten van Menno Wigman, 2012-2018

Vooromslag van Menno Wigman, Mijn naam is Legioen (2012)

Mijn naam is Legioen (2012)

In Wigmans bundel Mijn naam is Legioen (2012) is zijn motief ‘het bezweren van angst’, zoals hij zelf zei in een interview (De Volkskrant, 18 januari 2012). Zijn gedichten in deze bundel zijn vaak ‘provocatief’ en ‘vreemd’; Wigman wil dat ‘de lezer er met zijn ogen aan blijft haken’.

Dit provocerende is Wigman niet vreemd; ook andere technieken die zijn stijl typeren komen terug in Mijn naam is Legioen. Zo maakt hij weer gebruik van enjambementen en blikt hij terug vanuit een ‘ouder’ perspectief (zoals in ‘Slapeloos’, p. 50). Ook zijn sommige gedichten opgebouwd als een ‘Wigman-sonnet’ (zoals Piet Gerbrandy dat noemde): een gedicht bestaande uit vier strofen van respectievelijk vijf, vier, drie en twee regels.

Het eerste gedicht in de bundel, ‘Tot mijn pik’, is zo’n Wigman-sonnet en bovendien een Wigman-provocatie:

mijn pik, wat hebben we vandaag verricht?

(p. 9)

Veel critici bespreken dit provocerende gedicht, hoewel het geen nieuw gedicht is. De gedichten ‘Tweeduizendzoveel’, ‘Godverdedomme’, ‘Onder de reactor’, ‘Glazenwasser ziet schilderijen’, ‘Lelijk zijn we’, ‘Zwembad Den Dolder’, ‘Het is dat men de straten kent’, ‘Aan een man in de supermarkt’ en ‘Tot mijn pik’ zijn allen eerder gepubliceerd in de bloemlezing De droefenis van copyrettes (2009) of in de Poetry International-uitgave De wereld bij avond (2006), ter gelegenheid van Gedichtendag 2006.

De lijvige bundel Mijn naam is Legioen bestaat verder uit nieuwe gedichten die zijn gerangschikt in vijf delen, met een los gedicht voor het eerste en na het laatste deel. De meeste van die gedichten kunnen op de een of andere manier met de twee motto’s van de bundel verbonden worden:

Daarop vroeg Hij hem: ‘Wat is uw naam?’

‘Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen.’


Marcus 5:9

en

Fuck this and fuck that

Fuck it all and fuck the fucking brat


Johnny Rotten

(p. 8)

De twee motto’s – uit twee zeer verschillende hoeken - belichamen Wigmans werkwijze: een combinatie van serieuze, filosofische, geschiedkundige en actuele thema’s die hij op provocerende, zwartgallige en moderne wijze beschrijft . Het eerste motto komt uit de Bijbel en heeft betrekking op een passage waarin Jezus een door onreine geesten bezeten man (die zegt:‘Mijn naam is Legioen, want we zijn met velen’) geneest van zijn kwelgeesten. Het tweede motto komt van Johnny Rotten, die eigenlijk Johnny Lydon heet, en zanger was van de punkgroep Sex Pistols, een sarcastische en vrijzinnige persoonlijkheid.

Een voorbeeld van een modern onderwerp in Mijn naam is Legioen is Wigmans reflectie op de toekomst van de literatuur en het boek. Hij schetst een somber beeld in ‘Bij de uitvaart van het boek’:

De schrijver met zijn ongeschoren woede,

de dichter van drie doodgeboren boeken:

daar staan ze met hun doos vol slome woorden.

Sterk spul of niet: de uitvaart van het boek,

we naderen de uitvaart van het boek.

Vannacht, ik was nog op, stond de literatuur

dronken aan mijn deur. Rot op, riep ik, rot op,

je hebt je kans gehad.

Nieuwe media, zoals het internet, nemen de plaats van de ‘afgedropen’ literatuur in:

     Toen droop ze af

en keek ik weer wat grand old Google bracht.


(p. 14)

Wigmans poëzie is geëngageerd, maar welke positie Wigman precies inneemt is niet altijd duidelijk. In ‘Aan een man in de supermarkt’ verafschuwt hij het simpele, burgerlijke bestaan van een ‘onbemand gezicht / die keek alsof hij Ron of Ruud moest heten’. Desondanks concludeert hij uiteindelijk dat hij niet veel beter is dan deze man. Dit doet hij aan de hand van vele opsommingen, een techniek die in veel van Wigmans gedichten voorkomt:

En toen, gifmuze, kroop hij in mijn blik:

een man, klein, dik, met onbemand gezicht

die keek alsof hij Ron of Ruud moest heten.

En alles wat hij dacht was mij bekend:

belasting, voetbal, Emma, missverkiezing,

broccoli, koffiefilters – heel zijn mond

een dunne brief vol blanco levensdrift.

En ik was in verwachting van een scheef

gedicht, wou hem haten, kon het niet –

want alles wat hij droomt, dacht ik, droom ik

niet beter. Goed, gegroet dus, vale oom

die net zo magisch over lakens droomt.

De rij in, dan naar huis, deurmat, ijskast,

de bank, de oven, later weer die slaap.

Ik ben zo bang dat je niet eens bestaat.


(p. 16)

Uiteindelijk blijkt het gedicht over meer te gaan dan alleen de beschrijving van de man in de supermarkt en de vergelijking met Wigmans eigen persoon. In de laatste regel wordt opeens iemand aangesproken. Wigman richt zich wellicht weer tot de ‘gifmuze’ uit regel 1; hij spreekt zijn vrees uit dat die niet bestaat. Het woord ‘gifmuze’ is een opvallende term, aangezien een muze gewoonlijk dichters van inspiratie voorziet. Door het woordje ‘gif’ krijgt de muze echter een negatieve connotatie in het gedicht van Wigman.

'Aan een man in de supermarkt’ is niet het enige gedicht waarin Wigman afgeeft op de hedendaagse maatschappij. In ‘Tuincentrum Osdorp’ beschrijft hij de troosteloze toestand waarin Nederland zich volgens hem bevindt. Hij benadrukt de voorspelbare dagelijkse routine door middel van assonantie:

Ik weet het: iedereen zijn eigen hel.

In leven blijven, naar je werkplek tijgen,

de hele week verkookte koffie prijzen,

onder collega’s lijden, loon opstrijken,

op zondag naar een tuincentrum toe rijden,

daar in dat tuincentrum een plant bevoelen,

de koffie proeven (samen lelijk worden),

een broodje delen en het weer bespreken,

’s nachts onder je pc je zaad opvegen.

Dit lot lijkt onvermijdelijk, je kunt er niet aan ontsnappen:

Ik zou wel willen dat het anders was.

(p. 29)

Wigman gebruikt klare taal in zijn gedichten en schrikt niet terug voor gevoelige onderwerpen, zoals seks, het multiculturalisme, religie, de Holocaust of de dood. In Mijn naam is Legioen lijkt Wigman een neerslachtig beeld te schetsen van de wereld waarin hij leeft, die vaak obscuur is:

Man, eenentwintigste eeuw, kaal, gezet

en met een onvervreemdbaar recht op seks

(‘Mijn naam is Legioen, wij zijn met velen’),

jaagt door de late nacht over de weg

en wil zijn lichaam met gevrouwte delen.


(p. 39)

In dit gedicht, getiteld ‘Nachtrit’, verbindt hij een Bijbeltekst met prostitutie. Wigman gebruikt vaker combinaties van dit soort uitersten die een schokkend of banaliserend effect hebben. Zo vermeldt hij in ‘Hitlermüde’ eerst dat hij ‘geneukt’ heeft en noemt hij direct in de volgende regel de Holocaust:

Berlijn. Ik had geneukt en nam een douche.

Toen sloop de Holocaust weer in mijn hoofd.

Ik zag mijn pik en telde tegels, wit,

ze waren wit, ik telde en een mist

van ademnood vertroebelde mijn zicht.

Hij combineert het heftige met het alledaagse, waardoor de lezer wordt gedwongen een onderwerp vanuit een ander perspectief te benaderen:

En licht en fris en hevig Hitlermoe

stapte ik weer op haar kamer toe.


(p. 41)

Vooromslag van Menno Wigman, Slordig met geluk (2016)

Slordig met geluk (2016)

In 2016 verscheen de - achteraf gezien - laatste dichtbundel van Menno Wigman: Slordig met geluk.

Vijf afdelingen telt de bundel, maar die worden vooraf gegaan door een gedicht dat geschreven is aan de vooravond van de inhuldiging van Koning Willem Alexander. Angst voor - of het vermoeden van - een aanslag inspireerde Wigman tot een gedicht over een gewelddaad:

Er tikken pissebedden in mijn hoofd.

Ze naaien mijn gedachten op.

Ik denk al dagen aan een daad, zo groot,

zo hevig en dramatisch dat mijn naam

in alle kranten komt te staan.


(p. 7)

Met verwijzingen naar Napoleon en Nero meldt de ik-figuur dat hij later de straat op zal gaan:

     ik besta het, schiet

me leeg

Zijn doel is niet om iemand te doden, maar om door mensen te doden en terreur te zaaien in de hoofden van anderen te blijven leven:

Nog voor het eind van het festijn

zal ik de grootste zoekterm zijn.


(p. 7)

Er gebeurde tijdens de inhuldiging niets opvallends. De titel van het gedicht lijkt in eerste instantie niets met de inhoud te maken te hebben: 'Herostratos'. Hij was zeker geen Fransman zoals Napoleon en al evenmin een Romein zoals Nero. Herostratos was een voorganger van de ik-figuur: in het jaar 356 voor Christus stak hij de tempel van Artemis in Efeze in brand met geen ander doel dan door de vernietiging van een van de zeven wereldwonderen de geschiedenis in te gaan. De autoriteiten probeerden dat te voorkomen en verboden zijn naam ooit nog te noemen, maar een historicus schreef het verhaal toch op en zo bereikte Herostratos wat hij beoogde, al haalde hij dan nooit de status van een Napoleon of Nero.

Veel gedichten in Slordig met geluk gaan over het schrijven van gedichten, het beleven en verdwijnen van geluk, maar ook over 'mooie dingen, allemaal mooie dingen'. Vaak in de ik-vorm, terwijl dat niet Menno Wigman zelf is, wat een plezierig soort verwarring bij de lezer teweeg kan brengen: gaat het nu over mijzelf?

Je naam in druk, de schoonheid van een vrouw: het komt,

het komt. Je bent een dichter nu en haast elk meisje

trapt erin. Gretig ben je, slordig met geluk.

Je leeft. Leeft niet. Schuilt steeds verscheurd in een gedicht

en haalt pas adem als je gure schoonheid ziet.

Het gedicht heeft de dichter J.J. Slauerhoff op het oog en parafraseert hem in de laatste regel:

Had je maar nooit een gedicht gezien.

(p. 11)

Is dat ook de mening van Wigman? Zou hij zonder poëzie gelukkiger zijn geweest? En de lezer?

Kort voor de bundel verscheen was de dichter opgenomen in het ziekenhuis vanwege de hartkwaal die hem uiteindelijk fataal zou worden. Het gedicht ‘Opname’ blikt terug op de hartstilstand en fungeert ook als de kroniek van een aangekondigde dood:

Het kan je overkomen in een pashok.

Je pakt een een jas, trekt weg en zakt ineen

Het kan gebeuren bij een zebrapad

of in een kassarij – bij tastbaar licht

of ’s nachts wanneer je op een foto klikt.

De dag zal komen, niet meteen, niet nu,

maar plotseling is daar het kale uur.

(p. 14)

Typerend voor deze bundel is dat Wigman hierna switcht naar een gedicht over ‘Beddendood’, maar het gaat niet letterlijk om de dood, maar om het verdwijnen van de liefde en de teloorgang van een intieme relatie. Zo schakelt de dichter steeds tussen geluk en ongeluk, dood en liefde, verveling en fraaie dingen.

Wigman is sterk in het schrijven van regels die je meteen en diep hetgedicht intrekken, door een combinatie van eenvoud en hedendaagsheid, gekruid met melancholie:

Waarom houdt men steeds korter van elkaar?

(p. 15)

In dit gedicht is niet aan mij gedacht.

(p. 16)

Het at de kleur pop van zijn haar.

(p. 17)

Twee weken in mijn eigen graf gekeken

(p. 34)

Waarom, mijn lichaam, was je mij zo weinig waard?

(p. 35)

Voor mij is de natuur een kapotte tv.

(p. 37)

Ik zwierf zo lang van ik naar ik

en nu zie ik alleen nog jouw gezicht.


(p. 57)

De bundel eindigt met een korte reeks liefdesgedichten en met een gedicht waarin ‘mooie dingen’ worden geprezen, met als titel 'Oneindig wakker' en met een slotregel die nu de laatste regel van een oeuvre is geworden:

o mooie dingen en mijn mond benoemt het

voor ik me met het domme zwart verzoend heb.


(p. 59)