Ilja Leonard Pfeijffer en de kritiek
Ilja Leonard Pfeijffer is beslist een van de meer spraakmakende Nederlandse schrijvers van de laatste tijd. Zijn uitdagende stellingname en optreden roepen dan ook de nodige reacties op. Recensies van Pfeijffers werk zijn talrijk en uitgesproken. Het is echter toch goed te beseffen dat hij niet, zoals veel schrijvers, met een bundel gedichten debuteerde maar met een dik proefschrift in het Engels over de klassieke Griekse dichter Pindarus. Daarna publiceerde Pfeijffer in 1998 Van de vierkante man, in 2001 Het glimpen van de welkwiek en in 2002 de bundel elegieën Dolores, deel 4 van de Steppoli-tetralogie. Voor Van de vierkante man verwierf Pfeijffer in 1999 de C. Buddingh'-Prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie.
Piet Gerbrandy, zelf ook classicus overigens, begroet Pfeijffer ter zake, wanneer hij in zijn recensie van Van de vierkante man in De Volkskrant schrijft: 'Pfeijffer is een Bourgondiër', en: 'Pfeijffer is, als Pindaros, van wie in de bundel een vertaald gedicht is opgenomen, een man van het grote gebaar, die zich niet bekreunt om een woord meer of minder. Zijn ruimhartige vocabulairee en breed uitwaaierende zinnen herinneren op hun beste momenten aan Lucebert, vooral ook omdat Pfeijffer niet terugdeinst voor maatschappijkritiek'. Maar Gerbrandy is wel gevoelig voor Pfeijffers aanpak: 'Doordat Pfeijffer zo'n omnivoor is, kan zijn menu niet bepaald uitgebalanceerd genoemd worden. Dat geeft niet, want bijna alles wat hij opdist smaakt naar meer'. In het Belgische opinie-weekblad Knack verbindt recensent Paul Demedts- niet helemaal onbegrijpelijk - het werk van Pfeijiffer met dat van Van Ostaijen: 'Het 'schilderachtige' en de 'globale eenheidsindruk' ondanks de 'relatieve duisternis' deelt Pfeijffer met de Van Ostaijen van 'Facture Baroque'. Maar zijn poëzie valt ten opzichte van de 'postmoderne' voorgangers vooral op door de opzettelijk gezwollen beelden, de aanspreking van de lezer en de fascinatie voor het triviale en het sprookjesachtige. En ja, emoties mogen zichtbaar zijn, zelfs met dikke verf. Wie zegt welke dichters de juiste koers varen?' Demedts niet, in elk geval.
Jos Joosten is in De standaard ook heel expliciet: 'Wie Pfeijffers nieuwe bundel Het glimpen van de welkwiek leest, ziet dat de dichter inderdaad zijn best doet om een geheel eigen woordgebruik te creëren dat haaks staat op de gangbare taal. Overigens zal het elke poëzielezer ook direct duidelijk zijn aan wie Pfeijffer, wat dat idioom betreft, het meest schatplichtig is: aan Lucebert. Ook voor het overige is Pfeijffers poëzie - voor wie van dit soort feesten houdt, althans - een feest der herkenning: hij citeert en parafraseert flarden uit zeer uiteenlopende teksten, variërend van H.H. ter Balkt, H. Marsman, Remco Campert maar ook de Rolling Stones en Koot en Bie. Pfeijffer is geëngageerd (in een zeer cynisch gedicht over de hedendaagse universiteitscultuur), verliefd (in tal van liefdesgedichten), bedroefd (in het mooie 'in memoriam c.m.j. sicking') en ook grappig, zoals het netjes als haiku gecomponeerde 'Geen haiku':
vlinder in de trein
mijn god dacht ik als daar maar
geen haiku van komt
De toon van de gedichten is consistent, inhoudelijk stelt het wat voor, Pfeijffer heeft sympathieke ideeën. Kortom: het lezen en herlezen van Het glimpen van de welkwiek is allerminst een bezoeking'. Maar Joosten maakte tegelijk een krachtig voorbehoud: 'Ik heb bij Pfeijffer voortdurend de indruk dat hier een uiterst tekstvaardige schrijver uiterst vaardige teksten schrijft, maar ik heb nergens het gevoel dat ik poëzie lees'.
Adriaan Jaeggi nam het in de bespreking van dezelfde bundel in Het parool voor Pfeijffer op: 'Dat is wat bij Pfeijffer het meeste treft: de branie waarmee hij schrijft over hoe wij minnen en sterven, geen angst voor hoogdravendheid of bombast, niet bang om in de rondte te springen met zijn bijl, takken hakkend voor een vlot om de wilde rivier mee af te zakken. Misschien sneuvelt er wel eens een lichaamsdeel, maar dat is verre van essentieel'. Treffend is ook de bijna achteloos gestelde eis, dat je in eerste instantie voor poëzie - die van Pfeijffer of wie dan ook - moet openstaan: 'Dit [gedicht van Pfeijffer] lijkt me enkel onbegrijpelijk voor mensen die nooit een gedicht lezen'.
Maar dat de recensenten met Pfeijffer in hun sas zijn, om goed te bespreken of om op in te hakken, dat staat wel vast.