Piet Gerbrandy en de kritiek
Als je bedenkt hoe uitgesproken de criticus Gerbrandy is, is de ontvangst van Gerbrandy's eigen poëzie verrassend gunstig te noemen. Voor zijn debuut Weloverwogen en onopgemerkt kreeg hij in 1997 de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, die wordt toegekend door de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde en in 2002 ontving hij de Herman Gorter-prijs voor De zwijgende man is niet bitter uit 2001. Er zouden meer prijzen volgen.
De kritiek is navenant. In 2000 werd Nors en zonder haten genomineerd voor de VSB Poëzie prijs. Naar aanleiding daarvan interviewde Pieter Steinz de dichter Gerbrandy, die in het betreffende vraaggesprek enkele pittige uitspraken deed over poëzie en andere zaken. Ze kunnen, zoals wel vaker bij Gerbrandy, als programmatisch worden aangemerkt. Over poëzie zei hij:
Er moet helemaal niet gedicht worden, dichten maakt het soms zelfs erger. Maar dat neemt niet weg dat de poëzie mij helpt om een bolwerk op te richten tegen de boze wereld: gedichten zijn een soort cyclopische muren. Het leven is een voortdurend gevecht, tegen de wanhoop, de angst, de zinloosheid, kortom tegen de demonen. Daar moet je je tegen wapenen. Als je niet je best doet, wordt het helemaal niks.
Kester Freriks noemde Gerbrandy's poëzie in een beschouwing over alle VSB-genomineerden driest, maar tegelijk ontroerend en schokkend. De prijs ging overigens naar K. Michel voor zijn bundel Waterstudies. Michaël Zeeman kwalificeerde Gerbrandy in een bespreking van zijn bundel Nors en zonder haten als 'een romanticus, maar wel een die niks met modieuze praatjes en gevoelens te maken wil hebben'. Alsof dat niet romantisch is, trouwens! Maar Zeeman laat zich helemaal overrompelen door deze dichter, die in zijn poëzie de criticus kan doen vergeten. Zeeman, zelf dichter en criticus, vat het bondig (en afgunstig?) samen: 'het kritische zelfbewustzijn [is] geweken voor de poezie'.
Bij de nominatie- opnieuw! - van Gerbrandy's bundel De zwijgende man is niet bitter voor de VSB-poëzie prijs 2003 noemde (weer) Freriks in NRC Handelsblad zijn werk 'op a-poëtische wijze hoekig, nors en rauw' en hij zei over Gerbrandy: 'Hij gooit tal van grammaticale regels overboord en schrijft in een strikt eigen idioom met dwarse constructies. Regels zonder werkwoord, lidwoorden gaan overboord, de associaties zijn soms krankjorem. Het levert adembenemende poezie op', en: 'Gerbrandy duwt de taal over de rand van het poëtische; als hij al zou zingen op dichterlijke wijze, is dat met ruige stem begeleid door bonkige paukenslag'. Ditmaal werd de prijs toegekend aan de bundel Verschiet van Anneke Brassinga.
Menno Schenke noemde in het Algemeen dagblad, tamelijk verrassend, De zwijgende man is niet bitter zelfs als kandidaat voor de eretitel Beste Boek van het Jaar 2001. Schenke rept van 'even robuuste als gevoelige, maar nergens valse of sentimentele poëzie over een mannenleven'. Gert Peelen doet daar in De Volkskrant nog een schepje bovenop en kwalificeert Gerbrandy's werk als 'poëzie met kloten'.
Gerbrandy schrijft in een hoog tempo.Zijn vierde bundel Drievuldig feilloos vals (2005)werd door Peter de Boer in Trouw (9 april 2005) als volgt samengevat: 'De zinsconstructies zijn weer ouderwets ingewikkeld en vaak onaf. De associaties zijn soms niet te volgen en zorgen voor inhoudelijke verbrokkeling (zoals ook heel normale samenstellingen door Gerbrandy ontkoppeld worden: 'indruk wekkend', 'zons opgang'). En zijn voorkeur voor archa ische en vreemde woorden ('hispel', 'weeldige', 'snebbe', 'dra') is gebleven'. De Boer noemdeGerbrandy 'een zeer vreemde eend in de bijt', maar concludeerde: 'Niettemin, zijn inzet is totaal en de invulling uiterst origineel. Mooi van creatief zeer vruchtbare lelijkheid en boosheid. En dat is niet ironisch bedoeld'.
Critici zijn het er over eens dat Gerbrandy's poëzie niet makkelijk leesbaar is. Dit geldt ook voor zijn vijfde bundel Krang en zing (2006). Arie van den Berg schreef in het NRC handelsblad (24 november 2006): 'Wie Krang en zing leest kan, meer nog dan bij de vorige bundels van Gerbrandy, niet zonder woordenboek. […] Van grote hoogte werpt de dichter zijn donderschichten naar de lezer, en die moet van goeden huize komen wil hij de vaak wel erg autonome metaforen van Gerbrandy doorgronden'. Gerbrandy is volgens hem'dan ook geen allemansdichter; maar de labyrintische rijkdom van zijn rap groeiend oeuvre verdient, al dan niet kritisch, zeker pathos'.
Volgens Peter Swanborn (De volkskrant, 19 december 2008) bespeelde Gerbrandy 'zo veel mogelijk registers' in zijn zesde bundel Vriendinnen (2008). Na het verschijnen van Morgen ben ik vrij (2010) noemde Ron Rijghard (NRC Handelsblad, 17 september 2010) Gerbrandy 'een robuust krachtmens in de poëzie.' Volgens Mario Molengraaf (De stentor, 4 februari 2011) bevatte Morgen ben ik vrij dezelfde soort poëzie als Gerbrandy's voorgaande bundels: 'Al een jaar of vijftien vult hij zijn gedichten met even duistere als dreigende tijdingen'. Gerbrandy 'zou alleen nog kunnen verrassen wanneer hij zijn profetenmantel verruilde voor een acrobatenpakje'. Maar volgens Molengraaf is dat niet nodig: 'Hoe voorspelbaar hij ook mag zijn, verveling is uitgesloten bij Piet Gerbrandy'.
Gerbrandy’s Smijdige witheid (2011) is door de kritiek wisselend ontvangen. Veel critici, zoals Arie van den Berg in NRC Handelsblad en Janita Monna in Trouw, beoordeelden de bundel gematigd positief. Van den Berg noemde Gerbrandy in Smijdige witheid 'bovenal een zanger' en vond de bundel 'een boek voor fijnproevers' (16 juni 2011). Monna vroeg zich wel af 'waar de poëzie gebleven is. Nogal eens tart Gerbrandy (opzettelijk?) de goede smaak met knollen van regels: "Maar elkaar kennen is door gewenning aan in elkaars bijzijn uitgevoerde handelingen op te houden te weten dat je elkaar niet kent." In een filosofische verhandeling kun je zo'n regel door de vingers zien, in een dichtbundel is het slikken' (24 september 2011). Van den Berg was het echter niet eens met de moeilijkheidsgraad van de zinnen in Smijdige witheid: 'Opvallend dan is het eenvoudige idioom van de gedichten in deze bundel'. Op de literaire website De contrabas werd de bundel negatief ontvangen. Abe de Vries vond Smijdige witheid 'een bundel die moeizaam zoekt naar een vorm en dus een reden van bestaan' in 'taal die na een paar alinea's al mateloos irriteert vanwege haar zelfgenoegzaamheid, of misschien beter: haar kadavreus riekende zelfbewustzijn, dat zich nu eens uit in doelloze wijdlopigheid, dan weer in artificiële exactheid of er-niet-toe-doendheid, om uiteindelijk te sneven in overbodige precisie…' (19 juni 2011).