Maria van Daalen en de kritiek
Maria van Daalens debuut Raveslag (1989) werd besproken door H.H. ter Balkt in Het Parool van 30 september 1989. Deze bespreking is op zijn best niet onwelwillend te noemen, maar misschien is weerbarstig meer van toepassing.Ter Balkt: 'Maria van Daalen is niet van 1888 maar van 1950, Raveslag is een laat debuut. […] Je bent hier in het Noorden en op veel plaatsen (Zeilen van Isolde, Wolfskuil) een aantal eeuwen terug in de tijd. […] bij Van Daalen verkeer je soms in wolfskuilen, bij dreigende messen, in een doordringend koud landklimaat.'
De bundel Onder het hart vindt – zij het niet zonder voorwaarden – genade volgens het oordeel van Remco Ekkers (Leeuwarder courant, 12 maart 1993). Ekkers: 'Deze poëzie moet je aanvoelen, zoals je muziek 'begrijpt'. Even voor de duidelijkheid: er liggen wel bouwprincipes aan ten grondslag, maar de formules of wetten waar die op berusten zijn vooralsnog onbekend. Dat betekent niet dat hier sprake is van surrealistische poëzie, laat staan van écriture automatiek. Hier is sprake van een dichteres die zorgvuldig probeert te formuleren wat haar lyrische ik wil zeggen, met inzet van haar gehele persoonlijkheid, karakter en intelligentie en klassieke opleiding. in de hele bundel vinden we geboorte- of initiatiebeelden terug, waarbij ook steeds de verbazing een rol speelt. […]Als je de sleutel tot deze poëzie niet hebt gevonden, lijken de gedichten onbegrijpelijk, maar als je na geduldige lezing en herlezing van het geheel inzicht hebt gekregen in de metaforiek waaraan de bundel ten grondslag ligt, worden de gedichten ontroerende, moedige getuigenissen van de pijn en de trots van het dichterschap. Dat de dichteres toevallig een vrouw is, doet er dan niet meer toe. […] Hoe de persoonlijkheid van de dichteres is, of zij een beminnelijk moeder is, een trouwe echtgenote of een verraadster, dat speelt allemaal geen rol. […] De woorden 'ik kom zo' uit het gedicht ['Omslag'] passen perfect in de thematiek van de bundel. Zo zet de lyrische ik alles naar zijn hand. Waar het om gaat is dat Maria van Daalen bereid is met inzet van haar persoonlijkheid te luisteren naar het woord dat in haar rondzingt en dat gehoord wil worden.'
Maarten Doorman – zelf dichter - knokt met Van Daalen's weerbarstigheid in de recensie van Het hotel in de Volkskrant van 7 oktober 1994: 'Van Daalens hier en daar duistere symboliek doet denken aan de zeventiende-eeuwse metaphysical poetry, hoewel haar gedichten een aanmerkelijk minder gereglementeerde retorische opbouw hebben. Wie eerder werk van haar in ogenschouw neemt, ontwaart langzamerhand een aantal symbolische atomen die telkens terugkeren en daardoor, ondanks hun raadselachtigheid, enig houvast geven. Zo is er veel wit, rood en zwart in deze poëzie; andere kleuren komen verhoudingsgewijs nauwelijks voor. De oerelementen lucht, vuur, water en (vooral) aarde dienen zich telkens aan, evenals sommige onderdelen van het lichaam: keel, handen, vingers, bloed en (vooral) lippen. Deze atomaire symboliek geeft al een indruk van waar het in de gedichten van Van Daalen om gaat. Het is poëzie over het lichaam. Lichaamstaal in woorden met alle dubbelzinnigheid van dien. De tastzin speelt een belangrijke rol (vandaar die handen en vingers), toch kan deze alleen met taal worden opgeroepen. […] Het klinkt allemaal wat ingewikkeld en dat is het vrees ik ook. In de reeks van tien gedichten die net als de bundel Het Hotel heet neemt de dichter verdubbeld ('vergezeld van mijzelf') haar intrek in een hotel. Het begint fraai maar al gauw raak ik het spoor bijster. Heeft de dichter hier de taal nog in de hand? Van Daalens poëzie is ernstig en hoog gegrepen, een gooi naar de Kern van het Bestaan met een zekere metafysische allure. Er spreekt fascinatie uit met het sterflijke, al te sterflijke lichaam dat zich met een ander of met het andere wil verenigen. Het is een mystiek aandoend verlangen, dat in bezwerende herhalingen wordt opgeroepen […].'
De bundel Het geschenk / De maker wordt in Het Parool besproken door de zoveel zachtmoediger dichter (alweer!) Rogi Wieg. Hij is uitgesproken lovend en royaal: 'Het dichterschap van Maria van Daalen heb ik altijd bewonderd. Er verschenen van haar sinds 1989 drie gedichtenbundels en in deze bundels toonde Van Daalen steeds een grote eigenheid. Haar taalgevoel vind ik zeer groot. Maar haar poëzie 'leunt' niet alleen op een formele kant van de taal. De taal van Maria van Daalen vertoont ook diepte.' En verder schrijft hij: 'Maria van Daalen is uiteindelijk een mystiek dichteres. Maar haar mystiek is, net als bij de dichter Gerrit Kouwenaar, heel aards. Haar werk doet mij denken aan alchemie; maar wij mogen dan niet vergeten dat de alchemie de voorloper is geweest van de moderne wetenschap. Alchemie is aards en niet verheven.' Tenslotte:'Het is heel eenvoudig: Maria van Daalen is één van onze belangrijkste dichters. De Nobelprijs gaat mij te ver, maar een P.C. Hooftprijs mag ze van me krijgen, over een paar jaar.'
In 2000 zet classicus Piet Gerbrandy zijn tanden in Maria Van Daalen's bundel Elektron, muon, tau. Zijn bespreking in de Volkskrant *van 15 september 2000 is kritisch op het schampere af. Een man aan het woord: 'Te vrezen valt dat Van Daalen zich iets heeft laten aanpraten en nu pronkt met kennis die ze niet heeft en die bovendien irrelevant is. Zo zijn er in deze bundel meer pretenties die niet waargemaakt worden. Het boek opent met zestien Engelstalige sonnetten die steeds corresponderen met een Nederlands gedicht. Dat Leo Vroman, Lloyd Haft en Elisabeth Eybers weleens zoiets doen, is gezien hun achtergrond begrijpelijk. Maar wat heeft dit bij Van Daalen voor zin? Je kunt je afvragen of dit een welkome bijdrage aan de Engelse literatuur is? […] Het is jammer dat Van Daalen deze kant op is gegaan. Hoewel ook haar vorige bundels soms wat monomaan cerebraal met taal en seks in de weer waren, kwam daar toch vaak onvervalste lyriek aan de oppervlakte. Het klonk in ieder geval goed. De meeste gedichten uit *Elektron, muon, tau zijn ronduit lelijk. Nu is er op zichzelf niets tegen lelijkheid, want ook de betere poëzie van Kees Ouwens en Mustafa Stitou is vaak heel lelijk. Maar in deze bundel is een licht hysterische spreker aan het woord die zichzelf koste wat het kost in een pijnlijk knellend keurslijf poogt te wurmen. Dat is een masochistische onderneming die na enkele bladzijden gaat irriteren. De lezer krijgt de neiging deze hartstochtelijk naar seks verlangende vrouw toe te roepen dat ze zich van dat metrisch dwangbuis moet ontdoen en zich gewoon moet overgeven.'
Van Daalen's bundel uit 2007, De wet van behoud van energie wordt op 25 januari 2008 besproken door Guus Middag in NRC Handelsblad. Zijn aanpak is even direct als poëtisch, maar hiertoe daagt Maria van Daalen hem ook wel uit. 'Maria van Daalen behoudt in roezige poëzie haar eigen stem. Net als in een dagboek of een weblog, kan je een uur of wat weglezen in de verzen van Maria van Daalen, dwars door haar stemmingen heen. Ik kreeg de nieuwe bundel van Maria van Daalen in handen, sloeg hem open en belandde midden in een ruzie. […] Ik bladerde door en zag elementen uit het titelgedicht terugkeren in andere gedichten. Blijkbaar was het een samenvatting vooraf geweest. Of, zo kon je het ook zien, blijkbaar hoorde alles in deze bundel min of meer bij elkaar. Ik las over Almere, de nieuwe woonplaats van de dichteres. Over het Gereformeerde Gymnasium dat zij in de jaren zestig bezocht. Over een bezoek aan Gerrit Kouwenaar. Een herinnering aan C.O. Jellema. Over middeleeuwse handschriften en een verhuiswagen in New York. Over seks en over seksuele fantasieën. Anekdotische poëzie, heel goed te volgen, in keurig rijmende sonnetten. Verderop was er dan ook nog de voodoo die in een paar veel vrijere gedichten aan bod kwam. Van Daalen, van huis uit protestant, staat op het punt om toe te treden tot de rooms-katholieke kerk, maar is ook al enige tijd 'in' voodoo. Zij heeft afgelopen najaar de officiële wijding tot Mambo Asogwe ondergaan. Zij is nu voodoo-priesteres, met als werknaam Fouyé Racine Bon Mambo, dat is 'de mambo die in alles naar de essentie zoekt.' […] Raar natuurlijk, deze roezige en religieuze verzen, maar toch ook wel erg interessant. Het is heel wat anders dan de taaie, strenge, ingeklonken woordschuif-poëzie waarmee Van Daalen ooit, twintig jaar geleden, haar dichterschap begon. Haar debuutbundel Raveslag (1989) wilde, zo heeft zij later wel verteld, de neerslag zijn van allerlei persoonlijke rampspoed, maar dat viel er voor de buitenstaander toch maar moeilijk van af te lezen. Niets van dat alles nog in De wet van behoud van energie, waarin je zomaar een uur of wat kan weglezen - als in een dagboek, of een weblog, allerlei stemmingen en belevenissen door elkaar. […] Maar toch heeft het wat, de poëzie van Van Daalen: een eigen stemgeluid, levendig, gevarieerd. Soms hard en cynisch […] soms ook lief en teder […] Daarmee is de reikwijdte van deze bundel aardig aangegeven: paradijs en afvoerputje dicht naast elkaar'.