De gedichten van Tsead Bruinja, vanaf 2008
De geboorte van het zwarte paard (2008)
In 2008 publiceerde Tsead Bruinja een lijvige keuze uit zijn Friestalige gedichten, die hij in het Nederlands vertaalde en bewerkte: De geboorte van het zwarte paard.
Het laatste gedicht, 'Onder welk kopje zitten de centen', beschrijft een industrieterrein, waar een schip ligt aangemeerd:
het schip
ik bedoel dit boek
ik bedoel dit lichaam
ik bedoel een man
met gras aan de hand (bij de hand)
Er stapt een man uit een stacaravan ('de ruige sloper'), die in zijn handen wrijft en zijn portemonnee trekt:
wat wilt u dat hij betaalt
wat wil ik voor dit schip
het boek het lichaam de man
met het gras hebben
(p. 151)
Dan vallen spreker en sloper samen:
gras glijdt in de huid van de sloper
de sloper in de mijne en tsead bruinja
wurmt ich in het pak van gras
en dan schrijft hij - 'bang voor strijd' - voortaan over oorlog:
de sloper in de huis van tsead bruinja
schrijft niet meer over buren
maar leuzen
(p. 153)
In 2009 publiceerde Bruinja een uitgave in boekvorm, die eerder als krant en als PDF-document via een website een brede verspreiding kreeg: Angel. De bundel bestaat uit zes afdelingen, gevolgd door een inhoudsopgave. Bijzonder is dat daarna nòg een gedicht is afgedrukt, op de allerlaatste pagina van het boek: ''Geen geboortekaartje':
dank voor het doel de horizon
de rij bomen
waar ik de tanden van mijn zaag
op slijpen kon
ik blijf slijpen
ik leg de zaag niet neer
(p. 64)
Maar, zegt hij, hij geeft wel 'raad':
zorg goed voor jullie kinderen
en:
houd de vaders ook in de gaten
de broers
laat haar niet alleen
laat mij niet alleen
schrijf een boek
(p. 64)
Er staan gedichten van uiteenlopende lengte in deze bundel, waaronder Jules Deelder-achtige stellingen zoals:
vrede
kaak
laars
vrede
kaak
laars
(p. 37)
De sectie waarin dit gedicht staat, 'een hiernamaals niet kunnen bedenken', opent met het gedicht:
mooie schrijver ben ik
op mijn knieën
bij de bijeenkomst van een grappenfabriek
van een amerikaanse serie
een hiernamaals kan ik niet bedenken
of hoe ik erbij loop
als ik tachtig ben
wat zoek ik
in de vrede
(p. 35)
Een ander gedicht uit deze sectie gaat over het pesten van medeleerlingen op school ('wij voelden ons lekker'), waarna de sectie besluit met de vaststelling:
nu er hier
geen oorlog is
deel ik mezelf op
in verrader
en verzetsman
(p. 40)
Overwoekerd (2010)
In 2010 verscheen bij Bruinja's uitgever Cossee een nieuwe bundel gedichten, Overwoekerd. Ook in deze bundel worden geen hoofdletters gebruikt, lopen dagelijkse en uitzonderlijke zaken door elkaar en wordt proza afgewisseld met poëzie. De eerste tekst geeft het al aan:
overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie en er niet mee bezig overwoekerd door de haat en er niet mee bezig
overwoekerd door de geilheid en er niet mee bezig overwoekerd door de woede en er niet mee bezig overwoekerd door het geloof en er niet mee bezig door de muziek overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie overwoekerd door de haat overwoekerd door de geilheid overwoekerd door de woede overwoekerd door het geloof overwoekerd door de muziek overwoekerd door het verdriet en er niet mee bezig
(p. 7)
Alleen het woord 'verdriet' komt maar één keer in de tekst voor, bijna aan het slot, waarmee de woekering van woorden, de almaar slingerende zinnen die de ik-persoon als het ware overwoekeren en aan het zicht onttrekken, tot stilstand komt. Dood, liefde, jaloezie, haat, geilheid, woede, geloof en muziek zijn met elkaar verknoopt, maar verdriet is alles overheersend.
Stofzuigerzangers (2013)
In 2013 verscheen de grote Fries-Nederlandse bundel Stofsûgersjongers/Stofzuigerzangers. De geïllustreerde, gebonden uitgave in een fors formaat (26 cm) verscheen bij de uitgeverij van Afûk, de ‘Algemiene Fryske Ûnderrjocht Kommisje’ in Leeuwarden. Het is geen doorsnee poëziebundel, maar eigenlijk is het een werk van drie kunstenaars die samen een kunstwerk maakten. Tsead Bruinja schreef de teksten, Mirka Farabegoli maakte de etsen en Femke IJlstra de muziek die op CD is bijgeleverd.
Stofzuigerjongens ontstond door initiatief van Femke IJlstra. Uit de introductie blijkt dat zij Bruinja benaderde omdat ze zo onder de indruk was van zijn gedichten. Als Friezin herkende zij het verlangen naar Fryslân en de weemoed over de voorbije jeugd. Een gezamenlijk plan om de ‘heimwee naar het verleden’ te onderzoek was geboren. Eerst zou het gezamenlijke kunstwerk een theaterprogramma worden, maar het werd een boek en een CD. Voor de illustraties werd Mirka Farabegoli werd uitgenodigd, ook afkomstig uit Friesland.
De titel Stofzuigerzangers werd ontleend aan een gedicht van Bruinja, dat de eindstreep van de bundel uiteindelijk niet haalde. Het ging over een buurvrouw die al stofzuigend vanachter haar raam iedereen in de gaten hield. De bundel heeft zes afdelingen: ‘Speelplaats’, ‘Wolk bouwland bast’, ‘Hotel Hoogtevrees’, ‘Zij geeft het paard eten’ en ‘Bij een vriend langsgegaan.’
Alle gedichten in Stofzuigerzangers gaan over het verleden, de jeugd, Friesland en over dat wat voorbij is. Maar een nostalgisch beeld wordt daardoor niet per se geschetst. In het gedicht ‘Werkloos’ (‘Wurkleas’), wordt bijvoorbeeld vanuit het kinderperspectief de crisis van begin jaren tachtig beschreven:
niemand heeft het over de crisis
van begin jaren tachtig
maar ik zie mijn vader nog aan tafel zitten
pratend met mijn moeder over het opeten van ons huis
als hij niet snel nieuw werk zou vinden.
(p. 19)
Het gedicht schetst de doem die de crisis en de werkloosheid van toen over veel gezinnen brachten:
om half zes komen nog altijd
veel vaders thuis van hun werk
maar de komende jaren komen veel van die vaders thuis met slecht nieuws.
*ik zie ze met hun vrouwen prachten
en stel me voor hoe hun zoons en dochters
stiekem meeluisteren *
doen of ze niets horen.
(p. 19)
In ‘Accent’ beschrijft Bruinja de schooljongen die in de grote stad (Leeuwarden) wordt uitgescholden om zijn accent:
ik ging naar school in de grote stad
probeerde mijn accent te verliezen
en verloor mezelf
in leeuwarden was een jongen
van buiten de stad een boertje
(p. 31)
Bruinja verhaalt hoe hij zijn accent en zichzelf terugvond toen hij ouder werd en begon te dichten. Maar ‘Accent’ gaat ook over iets anders, over het verlies van zijn moeder toen hij nog erg jong was en hoe hij daar eigenlijk niet over kon dichten:
waar ik niet over schreef
was de begrafenis van mijn moeder
maar ik zou het zo kunnen vertellen
diep in de nacht op de radio tegen een man
met een zwaar tsjechische tongval
(p. 31)
De man met de Tsjechische tongval is natuurlijk Martin Šimek, berucht interviewer en iemand die overduidelijk zijn accent stevig bewaakt. Bruinja ontmoette hem in 2009 als dichter bij de dag van het radioprogramma ‘Dit is de dag’. Dat was de aanleiding voor dit gedicht (zie: Simek en het accent)
Het gedicht ‘Accent’ is in deze bundel ook extreem geaccentueerd, want de woorden zijn verticaal afgedrukt.
In de afdeling ‘Wolk Bouwland Bast’/ ‘Wolk Bou Bast’ gaat het minder om concrete voorvallen uit de jeugd van de dichter en meer om ervaringen, zoals in ‘Waar’/‘Wier’, waarin de dichter beschrijft wat een meisje in zijn hoofd veroorzaakt:
ik mag niet denken
net haar moeder
en meestal is dat
ook niet waar
vooral niet als er vuur
uit haar mond komt
vuur uit haar
rode rok
en haar ronde
ogen
(p. 61)
In de laatste afdeling, ‘Bij een vriend langsgegaan’, wordt een bezoek gebracht aan een schoolvriend, die een nieuw huis heeft betrokken. Al snel wordt ook de blik weer op het verleden geworpen:
onder het bed in het nieuwe huis
van mijn beste vriend en zijn franse vrouw
staan vier klossen
het waren bijna dezelfde
als die onder het bed van mijn moeder stonden
de laatste twee weken van haar leven
(p. 118)
Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden (2015)
Bij uitgeverij Cossee, Bruinja’s ‘vaste’ uitgever voor zijn Nederlandstalige werk, verscheen in 2015 de bundel Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden. In deze bundel wordt de lezer meegevoerd langs een weg van het kleine naar het grote: van binnenste zielenroerselen tot wereldomspannende gebeurtenissen, tot zelfs in het heelal. De bundel bestaat uit vier afdelingen: ‘Binnenwereld’, ‘Buitenwijk’, ‘Natuurlijke omstandigheden’ en ‘Wingewest.’
Het eerste gedicht van de bundel en de afdeling ‘Binnenwereld’ heet ‘Satelliet diplomaat’ en meteen blijkt hoe vaag de grenzen tussen binnen en buiten zijn, tussen ik en de wereld:
wanneer je ’s nachts wakker geschud door een vraag
het plafond bekijkt
de maan door een kier in de gordijnen de planken beschijnt
een satelliet op 36.000 km hoogte eerst jouw huis
en dan dat van de timmerman passeert
jij je ogen weer sluit
(p. 6)
Het gedicht gaat over een diplomaat die zich in bed opeens lijkt te realiseren hoe nietig hij is. Tegelijkertijd beseft hij voor hoeveel onbekende mensen hij zijn diplomatieke werk feitelijk doet, bijvoorbeeld voor de timmerman van zijn bed of de voor de houthandelaar:
welke handen startten de machine
die de planken zaagde voor je bed?
wie bracht de boom plantte hem
en wie kwam hem halen?
(p. 6)
In het gedicht ‘Verfilmd’ staat ook de nietigheid van willekeurige mensen centraal. Twee vrienden, of misschien zelfs wel twee broers, weten wel dat hun jeugdherinneringen nooit het filmdoek zullen halen:
ze gaan ons leven niet verfilmen
niet hoe we tegen een bal trapten
of bij onze moeder op schoot zaten
niet hoe we de liefde weg lieten glippen
of hoe we een nieuwe vlam wonnen
ze gaan ons leven niet verfilmen
(p. 10)
Maar de twee weten zelf dat hun verhalen wel de moeite zijn. En eigenlijk nauwelijks te verfilmen:
ze gaan met ons leven niets doen
maar wij werken eraan
er is veel over ons te vertellen
genoeg voor een film, een boek
of iets summiers als een straatnaam
en niets van dat alles zou uit kunnen drukken
wie we waren in de harten van onze moeders
(p. 10-11)
In de afdeling ‘Buitenwijk’ wordt de buitenwereld opgezocht en toont Bruinja ook zijn fellere, politieke kant. In ‘Nederland aan ’t oefenen’ wordt het denken van de Nederlanders gehekeld door een buitenstaander. Een vluchteling?
nederlanders vinden zichzelf geweldig
ik vind nederlanders ook geweldig
de manier waarop ze praten
de grapjes die ze maken
ik haat ze niet
(p. 27)
In cursief gezette strofes wordt dan de stand van het land opgemaakt door een andere, algemenere stem, die contrasteert met de eerste ‘ik’:
en nu is nederland bezig te ontwaken
uit een lange linkse nachtmerrie
dat is goed nieuws voor nederland
goed nieuws voor de mensen
die genoeg van de superstaat hebben
(p. 27)
Er wordt een onheilspellend beeld geschetst, van een komende revolte tegen de linkse superstaat. Hier hekelt Bruinja de populistische opmars van de laatste jaren.
In het gedicht ‘Kannen en kruiken’ wordt nietszeggend, verhullend taalgebruik gehoond:
zijn we van plan zal gaan gebeuren
komt er aan kan niet lang meer duren
hebben we aan gedacht hadden we ons voorgenomen
zullen we niet vergeten is bij ons in goede handen
(p. 33)
Reeksen clichés worden zo aan elkaar geregen, zonder dat werkelijk iets wordt gezegd. Maar in de middelste strofes lijken de clichés toch te ontsporen. Eerst wordt er ook nog heel clichématig gezworen op het graf van een moeder, maar in de volgende regel slaat het op hol:
dat zweer ik op het graf van mijn moeder
van mijn vorige tegenstander en de moeder
van degene die haar graf heeft gegraven
mooie rechte wanden
hartelijke mollen en wormen
(p. 33)
De reeks clichés wordt hier opeens onderbroken voor een geopend graf, waardoor wel blijkt dat alles allesbehalve ‘in kannen en kruiken is’, onder de oppervlakte rot het. Maar na dit intermezzo worden de clichés weer hervat.
De derde afdeling van de bundel heet ‘Natuurlijke omstandigheden’ en hierin hanteert Bruinja een nog wijder perspectief, van de bekende wereld buitenshuis naar een blik op verre landen. Ook hier toont Bruinja zijn politieke kant. In ‘Western Union’ wordt de westerse hypocrisie bekritiseerd van Europeanen die willen dat bootjes met immigranten worden tegengehouden, maar wel profiteren van hun goedkope illegale arbeid:
vijfhonderd koks zangers vissers timmerlui
dokters en wetenschappers stappen vol goede moed
aan boord van een droom om schoonmaker te worden
bij elkaar gespaarde huizen te poetsen
of een welverdiende aanbouw te plaatsen
na uw promotie
(p. 48)
Het gedicht eindigt met een van de immigranten die neuriënd langs de winkels loopt, naar een Western-Union-kantoor om geld over te maken aan zijn nichtje. ‘Western Union’ is het Amerikaanse financiële bedrijf dat eenvoudige betalingen naar landen van herkomst mogelijk maakt, met veel vestigingen in immigrantenwijken. De immigrant ondersteunt via deze firma zijn nichtje dat haar land niet kon ontvluchten:
en stuurt geld naar een nichtje
dat haar vader in brand zag staan
(p. 48)
Alle gedichten van de bundel Binnenwereld, buitenwijk, natuurlijke omstandigheden kunnen ook worden beluisterd op Soundcloud, waar Bruinja ze voordraagt. Met bonustracks.
Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok (2018)
De tweetalige bundel Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok / Hingje net alle klean op deselde kapstôk verscheen in 2018 bij Afûk in Leeuwarden. De bundel heeft een fel, kanariegeel omslag. De pagina’s zijn niet wit, maar matgrijs.
Het autobiografische gehalte van deze bundel is, in tegenstelling tot eerder werk van Bruinja, beperkt. Hier gaat het om de ander, om verschillende anderen, en om de verhouding van het ene individu met anderen. De bundel is opgedeeld in vijf afdelingen van ongelijke omvang.
De eerste afdeling, ‘In de kou een vriend vinden’, is opgedragen aan de herinnering van Titus Brandsma, de Friese pater en mysticus die zijn verzet tegen het nationaal-socialisme moest bekopen met de dood in concentratiekamp Dachau in 1942.
Het gedicht ‘ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus’ gaat over de mishandelingen die Brandsma moest doorstaan. Anno Sjoerd waren de geboortenamen van Brandsma, Titus was de kloosternaam die hij in 1898 aannam toen hij intrad bij de Karmelieten.
ze schopten anno sjoerd en ze schopten titus
tot de pater bloedde en de bloedende zei
wij zullen voor die mensen bidden
zodat ze tot inzicht komen
(p. 17)
Door zowel zijn geboortenamen als zijn kloosternamen te noemen, benadrukt Bruinja hier het geweld dat Brandsma werd aangedaan, maar diens vertrouwen in de mensheid bleef onaangetast:
in een brillendoos onder zijn oksel
bewaarde hij de hostie waar het hele kamp
mee gezegend werd
hij weigerde te geloven
dat de dorre grond
geen vrucht kon dragen
(p. 7)
De tweede afdeling draagt dezelfde titel als de bundel ‘Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok’. In een reeks van twaalf gedichten wordt hierin vaak een verhouding tussen een ‘ik’ en een ‘jij’ onderzocht, zoals in het eerste, titelloze, gedicht:
te vaak denk ik
dat ik je zomaar kan opzoeken
dat het om de hoek van de deur is bij jullie
dat je voor mij klaarstaat
maar je staat ver van mij af
(p. 23)
Gaat het om een geliefde of om een ex-geliefde? De afstand lijkt hoe dan ook groot:
ik moet moeite voor je doen
mij naar je toe te lezen
ik hoef niet te denken
dat ik op je kan rekenen
en zo heb ik het misschien
ook wel het liefst
(p. 23)
De derde afdeling van de bundel heet ‘Voorlopig land’ en bevat een reeks titelloze gedichten die in 2018 in Leeuwarden, toen de stad culturele hoofdstad van Europa was, werd geprojecteerd op de toren de Oldehove. Herman van Veen maakte er de muziek bij en kunstenaar Jules van Hulst de beelden. De reeks vertelt het verhaal van een buitenstaander, die zijn nieuwe land lijkt af te tasten en te ontdekken, maar die niet per se door de anderen wordt geaccepteerd. De eisen zijn hoog:
je was gekomen om dit misverstand voor eens
en voor altijd de wereld uit te helpen
maar je sloeg een modderfiguur
de verkeerde toon aan
geen idee van de gewoontes
geen benul
(p. 41)
De laatste afdeling van de bundel is gereserveerd voor een reeks gedichten over een vrouw en haar kind, aangespoeld op de kust van een vreemd land, dat verdacht veel op Friesland lijkt: ‘Ze kwam voor een huwelijk’. Vrouw en kind worden gevonden door Jopie, kind van een zekere Jan en Klaske, die geestelijk niet helemaal in orde lijkt te zijn:
die jopie van jan en klaske
stond met zijn tong half uit de bek
naast zijn doodgewone fiets zonder versnellingen
uit te hijgen van een ritje van vijftig kilometer
omdat niemand hem had gewaarschuwd
dat ze vandaag wat verder weg
(p. 79)
Als Jopie de vreemde vrouw en haar kind vindt, spurt hij naar zijn vader, want echt praten kan hij niet:
het was jopie die voor deze ene keer teruggebracht
hen voor het eerst de dijk af zag lopen
jopie kwam meestal niet verder
dan hmmmmmmm bwaaaaah
hoeeeeejiiiieeeee snmmmm
kriet kriet
dus jopie sprong op zijn fiets
(p. 83)
Jan ontfermt zich over de vreemde vrouw en haar kind. Dan blijkt ook dat moeder Klaske er al niet meer is. De afwezigheid van Klaske wordt door de komst van de vreemde vrouw opeens sterker benadrukt:
als klaske er nog was geweest
dacht jan
als klaske er nog was geweest
hadden we er samen voor gestaan
(p. 91)
In het slotgedicht komt de vreemde vrouw uit de zee zelf aan het woord en het blijkt dat ze niet doelloos was gekomen. Het gedicht is cursief gezet, zodat het afwijkt van de stemmen van Jan en Jopie:
ik kwam uit zee voor een huwelijk
u weet waar u aandeel in heeft
de rente wordt binnenkort uitgekeerd
ik kwam voor een huwelijk van twee lichamen
voor de wrede verzoening
van water met land
(p. 107)
De vrouw lijkt een rekening te komen vereffenen, ze meent rechten te kunnen doen gelden:
ik kwam voor een huwelijk
laat jullie nu de handtekening zetten onder het document
dat jullie zelf geschreven hebben
(p. 107)