De gedichten van Simon Vinkenoog
1950-1975: Slijm sperma gal
Simon Vinkenoog debuteerde met de bundel Wondkoorts in 1950 op 22-jarige leeftijd. De bundel was geschreven onder invloed van zijn leven in Parijs en zijn ontmoetingen met beeldhouwers en schilders. Vinkenoog verzette zich tegen het moralisme en het conformisme dat Nederland destijds tekende. De motto's van de bundel werden ontleend aan Paul Eluard ('Si je m'endors, c'est pour ne plus rêver') en van Georges Bataille ('La nudité n'est que la mort et les plus tendres baisers ont un arrière-goût de rat'). De bundel werd opgedragen aan Judic en Barabbas en het eerste gedicht ('Judic') begint als volgt:
god neem uit mijn hoofd
deze duizeling weg
wanneer ik aan haar denk
want wat is mij de liefde waard
en wat is het leven zonder haat?
Het gedicht eindigt eveneens met haat:
mijn god die deze stad
hebt vergetentracht
niet anders aan mij
te denken
dan hatend
(p. 5)
Steeds komt de haat weer boven. Vooral als wordt gesproken over Amsterdam in relatie tot Parijs. In Nederland, vooral in verband met Amsterdam zijn haat en dood als thema's sterk aanwezig.
waar ik geboren ben
waar ik mijn vlag heb hangen
daar is het leven dood
(p. 8)
Zelfs in de liefde is de haat present, aangevuld met pijn: 'de pijn van de vrijheid'.
de dood is de man
die naast je ligt
je lippen kust
en huivert
dood is je adem
de kleur van je haar
waardoor mijn hand
dit gif heeft gewreven:
liefdeslavernij
het haten
(p. 14)
In deze eerste bundel zijn dood, bloed, pijn, eenzaamheid, angst en schrik prominent aanwezig. En ook vuur, brand, brandend water, donder, bliksem, wraak, schaduwen. Er wordt gestorven in huizen, in tuinen, in dromen en op een aanloopplank. Het gedicht 'Ticino' begint als volgt:
ik heb mijn haat in de lente ontdekt
de hartebloesems van mijn bloed
- mijn gevoelens - zijn door haat bevlekt
slijmspermagal: het is zo zoet
als een rat in de val gedreven
dit ongewijde bloed te spuwen
(p. 25)
In het gedicht 'Georges Braque' worden de doden opgeroepen. Zij omringen ons, zegt Vinkenoog, maar tevergeefs, ze gaan schoorvoetend langs en laten hun kleur na: grijs en grijstinten:
o vormen die een mens moet haten
o grijze daden in een vreemd beheer -
(p. 30)
In het gedicht 'Joan Miró' komen de fellere kleuren uit het werk van deze Spaanse schilder aan de orde:
het vergeten borstenpaar
dat aan de lijsten rukt
verandert kleur: geel
grijs geel zwart
hoe rood is het hart
en hoe miró
(p. 31)
Over zijn poëzie-opvatting doet Vinkenoog zijn zegje in het laatste gedicht uit deze bundel:
ik kan in mijn verzen
andreus niet dulden
noch de adem van lodeizen
ik eis voor eigen spraakgebrek
een eigen keuze
een eigen god:
haat
(p. 36)
Enkele jaren later (in 1955) zou Vinkenoog met Hans Andreus samen de bundel Tweespraak uitgeven, een dialoog in versvorm: gedichten van Vinkenoog op de linkerpagina en rechts die van Andreus.
In de daarop volgende bundels werd het thema haat minder belangrijk. Wel waren er nog veel ongenoegens over de wereld en de geschiedenis. In de bundel Heren Zeventien (1953) reageerde Vinkenoog bijvoorbeeld verontrust op de inpolderingsdrang van de minister van Verkeer en Waterstaat en op de vroegere kolonisering door de VOC, waarnaar de titel van de bundel verwees.
Zwarten in naakte lagen op het dek opeengetast,
met kruit en speelgoed van karton
vanuit het land Tevoorschijn getrokken
geboeid en tussen de behoeften van de overtocht
en eten, drinken en liggen liggend
(p. 16)
En:
In een dauwen morgen
op een revolutiebed van vliegmachines
op te staan
met de hese kreet van kolonialen
en het laden der automatische geweren
om het einde van een beschaving
die een god met vergiffenis bracht,
de britse kruidnagelgongslag
verloren gegaan
(p. 19)
De gedichten waren nu meer gericht op universele menselijke angsten dan op de particuliere angst van de schrijver.
De angst die regelmatig in termijnen
werd betaald
en nooit werd verworven.
(p. 37)
De bundel Lessen uit de nieuwe school van taboes en andere gedichten (1955) nam als thema het doorbreken, of beter, aan de orde stellen van tabloes. Het was een zoektocht, onder andere naar identiteit. Conformisme werd aan de kaak gesteld. De gedichten van Vinkenoog lagen dicht tegen de dagelijkse realiteit aan. Hij beschreef herkenbare ontmoetingen met bekende personen, refereerde aan gesprekken, hield redevoeringen:
Ik geef gedachten prijs
zoetvloeiend als bloed daarboven Grijs
de handen die mij niet meer toebehoren
grijs het huis dat in mij huishoudt
(p. 7)
Het dichterschap en het leven zijn aanleiding tot twijfel:
Het heeft lang geduurd Nu is het zover
Ik ben vijfentwintig jaar Anderen
stierven van verdriet Nog anderen léven,
vrienden die jonger zijn dan ik, of ouder,
met zoons die heten: Brecht Ezra Gommert.
Ook ik ontwikkel beelden in het duister
ik noem ze Robert-die-niet-rijdt-op-mijn-schouder
(p. 9)
De zoon uit het eerste huwelijk van Vinkenoog heette Robert en woonde destijds bij zijn moeder. De scheiding van zijn eerste vrouw speelde ook op andere plaatsen in de bundel een rol:
Opgehoopt gescheiden en elkander zijn
met huizen straten en mensen ertussen
en alles tezelfdertijd gezegd
(p. 17)
In 'Triptiek' komt het weifelen naar voren.
Als ik zou leven zonder ledematen,
zou dan muziek mij bij de haren tillen,
hoog boven de wereld uit,
een gestadige toename van geluid?
(p. 32)
Het gedicht gaat over vrouwen, zaad, kinderen en de schuldvraag.
Ook gij? Ik volg verhalen
met het bloedend mes onzekerheid,
ik tuimelwaarts en luchtig kussend
(p. 34)
De lezer dient iets van de dichter te vinden, hem desnoods te vervloeken, als er maar een reactie komt:
- Twijfel aan de waarheid van de dichter
Roem of vloek hem
Maar bézig hem.
Doe hem haten om de haat
Maaar veroorzaak hem
die ontrafelt de draad
en adem blaast in de daad -
(p. 41)
In Enkele reis Nederland (1957) zijn slechts enkele gedichten opgenomen, die veelal handelen over bloed, vlees, schuld en straf. De haat is nu helemaal uit het vizier verdwenen.
Geld zou helpen,
om reizen te maken, vrouwen te beminnen,
autoos of boten of een eiland te kopen,
lessen te nemen ontbering ontberen
om bloedwraak te zweren
- poëtische pleisters op poëtische wonden -
Maar geld en weerzin,
haat en helderheid ontbreken.
(p. 8)
1975-2009: Ik leg een knoop in mijn oor
Voor de bundel Mij best: gedichten 1971-1975 uit 1976 (opgedragen aan Barbara, 'deelgenote') selecteerde Vinkenoog verschillende motto's, ontleend aan Alexander Pope, Nikos Kanzantzakis en Herbert Marcuse. Het gedicht 'Waterpaswoorden en zegenend vuur' kreeg een motto mee van Swami Vivekananda: 'mens, o mens, indien gij God zoekt, zal de mensheid behouden blijven; indien gij God vergeet, zal de mensheid ten onder gaan'. In deze periode hield Vinkenoog zich bezig met spirituele zaken. Zijn poëzie veranderde van toon. Vinkenoog probeerde het goddelijke te verwoorden: ademhalen, dansen en zingen. De schepping werd beschreven: hoe het was in den beginne.
Voor het licht werd.
Voor de schaduwen vielen.
Voor het geraaskal begon.
Toen de taal nog een mens was.
(p. 60)
De gedichten werden bezwerend van aard en richtten zich steeds meer op gevoel en bewustwording. Ook werden ze langer. Een typerend gedicht is bijvoorbeeld 'De kunst van het sterven', dat zes pagina's in beslag nam.
Nu wacht je af, let op:
laat die stemmen verstommen,
de bezige gedachten,
de waaiende wensen,
de buitenste stromen.
Nu stroom je naar binnen toe
open. Open, niet sluiten -
voorzichtig: bij elke stap
(p. 57)
Het kleine boek Made in Limburg (1978) bevat één lang gedicht geschreven voor de opening van de tentoonstelling van twee kunstenaars. Er staan een aantal strofen in die illustratief zijn voor het steeds opnieuw beginnen van de kunstenaar/dichter.
Ik leg een knoop in mijn oor
en vergeet wat ik weet:
een onbeschreven blad
waar de tijd geen vat op heeft.
(p. 5)
Daarnaast komt de eeuwige zoektocht naar voren.
vanaf het begin
opnieuw te ontsluiten
openbreken openhouwen
openbaren
(p. 7)
De uitgave Jack Kerouac in AMDAM (1979) is een acrostichon of naamdicht. De beginletters van de strofen vormen samen de naam Jack Kerouac. Het gedicht is in 1979 voorgedragen door Vinkenoog in de Melkweg te Amsterdam tijdens het festival 'One World Poetry P'79'. Jack Kerouac (1922-1969) is de Amerikaanse schrijver van het boek On the road (1957) dat door de beat- en hippiegeneratie werd beschouwd als een soort bijbel met richtlijnen voor het moderne leven. Vrijheid en de zoektocht naar het eigene, soms te vinden in andere culturen, stonden daarbij centraal.
Poolshoogte: 1978-1980 uit 1981 was een tweetalige bundel: de Nederlandse gedichten gingen vergezeld van Engelse vertalingen.
Druk werk.
Licht valt.
Open baar.
Printed matter.
Light gives.
Openly.
(p. 5)
De Maandagavondgedichten (1985) werden in keerdruk uitgegeven met gedichten van Hans Dankers. Vinkenoog publiceerde daarin een nieuwe reeks gedichten die deden wat hij van gedichten verlangde: ze zuchtten hardop, gilden, huilden, fluisterden en deden soms alsof alles verkeerd was.
Hij weet. Van niets.
Hij zegt, denkt, hoeft niets,
ga maar, beweegt hij,
doordring maar
probeer maar
a en o en e
iedereen
mee
(p. 14)
De dichter blijft zichzelf serieus nemen.
Luisterend naar mezelf
en de stemmen van anderen
geheel mijzelf alleen
in een spiegel zo diep
als elk ander oppervlak
Verrukt van woorden
onder druk van woorden
(p. 27)
Op het eerste gehoor (1988) verscheen bij uitgeverij De Beuk. Deze bundel benadrukte opnieuw het orale karakter van poëzie. Er stond onder andere een ode in aan jazzpianist Keith Jarret. Met name het Köln-concert, een opname van diens concert in Keulen die iedere zichzelf respecterende jazz- en popliefhebber in die tijd kende, werd door Vinkenoog naar voren gehaald.
Parelend op de rand van stilte
ligt de wereld gebed in muziek,
verrast door onverwacht ontmoeten,
zoekend zich een weg.
(p. 26)
Volgens de dichter werd er geen prijs gesteld op 'ware woorden', hij kon niets anders dan gedichten vinden:
Winkelend naar ware woorden
vond ik niets dan gedichten.
Hebt u geen andere, zei ik,
teleurgesteld.
(p. 27)
De bundel Het hoogste woord kwam uit in 1996 en werd samengesteld en ingeleid door Coen de Jonge. Het was een bloemlezing uit het werk van Vinkenoog, maar de meeste gedichten werden niet eerder gepubliceerd. Wel waren ze al vaak op het podium uitgesproken door de dichter zelf. In het gedicht Amsterdam riep Vinkenoog op tot genieten. Hij citeerde daarbij een compositie van Henri Purcell:
Geniet, geniet, geniet. Rejoyce, rejoyce, rejoyce.
Jouir: genieten en klaarkomen, klaar met je leven
(p. 73)
Uit 'Nieuws 1990':
Nog nooit is het nieuws zozeer jouw nieuws geweest,
jouw bloedeigen leven op deze planeet,
te weten wat je doet -
aan al wat leeft een oprechte groet.
(p. 83)
In 1998 verscheen Vreugdevuur, een combinatie van tekeningen en gedichten van Vinkenoog, samengesteld door Coen de Jonge. Muziek en ritme speelden vaak een rol in de gedichten van Vinkenoog, zo ook in het gedicht 'Impromptu'.
Weerloos van de muziek
liet ik mij strelen
het eerste lucide orgasme
(p. 17)
Zijn idolen bezong hij uit volle borst. De fans kwamen ook aan bod deze keer, in de winter nog wel:
Blauwbekkend koukleumend
staan ze voor het Amstelhotel
de fans en groupies
stampvoetend verjagen ze de kou
wachtend op een oogopslag
(p. 27)
Er is niet alleen gejuich, er is ook afscheid, zoals in het gedicht 'Groet'
In de pijnkamer van onthechting
overgave deint en dreint
(p. 41)
De bundel De ware Adam (2000) droeg als ondertitel 'gedichten rond de eeuwwisseling' en werd opnieuw samengesteld door Coen de Jonge. Het betreft niet eerder gepubliceerde gedichten die werden gemaakt ter gelegenheid van tentoonstellingen, als eerbetoon of voor een speciale gelegenheid. De bundel opende met een terugblik op de eeuw.
Fosfor stikstof dioxide
transistor beeldbuis chip
mobility! flexibility! incredibility!
(p. 7)
Hierna volgde een 'profielschets' van de dichter:
dichter van de afscheidsgroet
dichter van de levende adem
uitje voor scholieren
gesprekspartner voor
verslaafden en gedetineerden
(p. 9)
Werd Amsterdam in de eerste bundel van Vinkenoog nog afgeschilderd als een vreselijke plek, een oord voor de dood, aan het einde van de twintigste eeuw bezag hij de stad met meer genade:
Soms hangt alles zo roerloos en bloot
zichzelf te wezen, dat je erbij
moet zijn geweest om er meer
van te willen weten.
(p. 13)
Vinkenoog sprak zich krachtig uit over de met sluiting bedreigde kunstenaarskolonie in de omgeving van Amsterdam, Ruigoord:
Het oordeelt niet. Het ziet. Het wordt uit de lucht gegrepen,
om ooit weer ter aarde worden besteld. Het vuur
heeft het nakijken, en het water is al eeuwen geleden bedwongen
(p. 15)
In het gedicht 'Café Eylders, juli 1950', een café gesitueerd nabij het Leidse Plein in Amsterdam, spreekt hij over collega schrijver Remco Campert.
Hij stelde me aan zijn vriend
Rudy voor: ze droegen beiden
identieke rode jasjes
Rudy is generatiegenoot en collega schrijver Rudy Kousbroek.
Later schreef hij hilarisch
over mijn werk bij de Unesco
en gaf me een rol in Tjeempie
(p. 21)
Tjeempie was de titel van een vrijmoedige persiflage op het kunstenaarsbestaan waarin Campert de seksuele escapades van een meisje met allerlei auteurs beschreef. Vinkenoog besteedde in deze gedichten ook aandacht aan andere collega's: hij schreef over De Duivelsverzen van Salmon Rushdie en over schrijver Adriaan Morriën. Langzaam sloop er meer stilte en rust in Vinkenoogs poëzie, alsof na het de strijd een moment van terugblikken is aangebroken:
Vogelvlucht leven. Geen zout meer op mijn staart.
(p. 37)