Het leven van Ida Gerhardt
Herkomst: de familie Gerhardt
In 1898 traden Dirk Reinier Gerhardt en Grietje Blankevoort met elkaar in het huwelijk. Een jaar na hun huwelijk kregen ze hun eerste kind, Truus en in 1901 volgde de eerste zoon, Everardus. De blijdschap om de geboorte van een stamhouder was van korte duur, want Everardus overleed de volgende dag al. In 1904 verhuisde de familie van Amsterdam naar Gorinchem, omdat Gerhardt daar een baan was aangeboden als directeur van de Ambachtsschool. Daar werd op 11 mei 1905 Ida Gardina Margaretha Gerhardt geboren. Die naam werd echter zelden gebruikt; binnen het gezin heette Ida 'Zus'. Zus kwam niet in een warme familie terecht.
Ida Gerhardt liet op latere leeftijd weten 'dat ze zich in de steek gelaten voelde, in elk geval tussen haar tweede en tiende levensjaar' (Berg, 2005, p. 53). Terugkijkend vreesde Ida ook dat ze een slechte compensatie was voor de verloren zoon.
Nieuwe aanstellingen voor vader Gerhardt leidden tot nieuwe verhuizingen en de familie kwam in 1914 in een Rotterdamse volkswijk te wonen. Moeder Grietje voelde zich in deze buurt een vreemdeling en haar dochters bleken niet te voldoen aan haar ideaalbeeld: beiden waren leergierig en hielden veel van lezen.Dit zorgde voor spanningen tussen Ida en haar moeder.
Les van de dichter J.H. Leopold, 1920-1923
Tegen de zin van haar moeder ging Ida in 1916 haar oudere zus Truus achterna en deed met succes toelatingsexamen voor het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam. Van 1920 tot 1923 kreeg Ida daar Grieks van de dichter J.H. Leopold. Hij had toen al zijn eerste bundel Verzen en het lange gedicht 'Cheops' gepubliceerd.
Leopold wist leerlingen als Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde te interesseren in de Griekse mythen en filosofie, maar volgens Van der Zeyde ging het contact tussen Leopold en Gerhardt verder: 'Er heeft in die jaren tussen Leopold en Ida Gerhardt iets bestaan wat men niet anders kan noemen dan een vriendschap' (Zeyde, 1974, p. 5). Ida zag Leopold dan ook niet alleen in de klas, maar kwam hem ook tegen op de ijsbaan en maakte wandelingen met hem. Deze vriendschap was ook niet gewoon een vriendschap. Van der Zeyde stelt zelfs dat Leopold toentertijd al 'in het kind-uit-zijn-klas natuurlijk de dichter, de mede-dichter heeft herkend' (Zeyde, 1974, p. 2).
Of Leopold in de jonge Ida daadwerkelijk al een mede-dichter herkende is niet te achterhalen, want hij heeft nooit iets over haar opgeschreven. Deze woorden geven echter wel aan wat voor indruk Leopold op Ida gemaakt heeft en hoe belangrijk zij hem beschouwde voor haar dichterschap. Met hem praatte ze voor het eerst echt over poëzie en hij gaf haar zelfs adviezen. Aan het eind van zijn leven werd Leopold nogal paranoïde en verbrak hierdoor vele vriendschappen, ook die met Ida Gerhardt.
Leopold heeft een grote invloed gehad op de poëzie van Ida Gerhardt. Zij volgde zijn vormvaste en symbolistische stijl en schreefmeerdere gedichten over hem.
Studententijd, 1924-1933
Na het eindexamen in 1924 trad Ida in de voetsporen van Leopold en ging ook Oude Talen studeren in Leiden. In deze zelfde periode ging het met Ida’s moeder geestelijk steeds slechter. Het gezin was pas verhuisd naar Wassenaar en deze verhuizing deed haar moeder geen goed. Ze sloot zich thuis op en verzorgers van het gesticht moesten haar komen ophalen. Dit alles gebeurde onder de ogen van Ida.
Gelukkig vond ze in het studentenleven genoeg afleiding. Ze was lid geworden van de Vereniging voor Vrouwelijke Studenten te Leiden (VVSL) en ze vond er al snel een kamer. In Leiden bloeide Ida Gerhardt op: 'Mijn eerste studiejaar was, door Leiden, het gelukkigste jaar van mijn leven' (Gerhardt, 2005, p. 368).
In deze uitspraak zit al besloten dat het geluk na dat eerste jaar zou afnemen. Dit gebeurde abrupt toen Ida na een ruzie thuis in de ban werd gedaan. Ze werd verbannen uit het ouderlijke huis en mocht zelfs niet in het nabij gelegen Leiden blijven studeren. Als ze zo graag wilde blijven studeren dan moest dat maar in Utrecht. Bovendien werd de geldkraan volledig dichtgedraaid. Ida moest het verder zien te rooien met de vrijgevigheid van anderen.
Toevalligerwijs kwam Ida in Utrecht Marie van der Zeyde weer tegen die er Nederlandse Letteren studeerde. Ze woonden vlak bij elkaar en zagen elkaar dan ook veel. Op een keer nam Ida Marie mee naar huis en liet haar iets zien. 'Het was een vers van haarzelf, - waarschijnlijk het enige dat zij bezat, het enige dat zij had kunnen voltooien. Het was een openbaring van haar dichterschap' (Zeyde, 1992, p. 48).
Met de studie wilde het echter nog niet zo vlotten. Ida was in Utrecht eigenlijk nooit honderd procent fit en kon haar hoofd ook niet goed bij haar studie houden: 'vrijwel in elk gesprek kwam dezelfde vraag terug: de vraag waarom toch haar moeder zou zijn zoals zij was' (Zeyde, 1974, p. 10).
Op 6 juli 1933 slaagde Ida uiteindelijk voor haar doctoraalexamen. Dit luidde een periode van werkloosheid in. De banen waren schaars in de crisisjaren. Via Leidse vrienden kon ze wel onbetaald onderwijservaring opdoen, maar geld verdienen zat er op korte termijn niet in. Het leven in armoede had zijn gevolgen. Van der Zeyde vertelde: 'Zij had té lang honger geleden, te lang met slechte kleren en lekke schoenen gelopen, en het eind was een bizonder lelijke pleuris' (Zeyde, 1974, p. 14). Zo ver moest het komen voordat ze in augustus 1934 weer welkom was in haar ouderlijk huis.
Eerste gedichten, eerste baan
In december 1934 overleed Ida Gerhardts moeder Griet. Voor Ida was dat een klap, maar ook een verlossing. De erop volgende zomer begon Ida met het schrijven van gedichten. In die periode verscheen ook de eerste bundel met Gerhardt-poëzie, poëzie van Truus Gerhardt: De engel met de zonnewijzer (1935).
Ida’s eerste gepubliceerde gedicht, 'Kinderspel' verscheen een jaar later op 27 juni 1936 in het tijdschrift Tijd en taak waarvoor Marie van der Zeyde al regelmatig recensies schreef. Het gedicht vertoont gelijkenissen met 'Kinderpartij' van haar grote voorbeeld Leopold. In datzelfde jaar leverde het vele solliciteren ook eindelijk een betaalde baan op bij het Stedelijk Gymnasium in Groningen. Er verschenen meer van haar gedichten in Tijd en taak, zoals 'De akelei' over een gelijknamig schilderij van Albrecht Dürer.
Zustertwist: Truus en Ida Gerhardt
In de herfst verscheen ook de tweede bundel van Truus Gerhardt, Laagland. De verhouding tussen Ida en Truus was in deze periode niet zo best. Van de reacties van Ida op de poëzie van Truus is niet veel bekend, maar wel van de reactie van Marie van der Zeyde in Tijd en taak op de bundel Laagland: 'Met wat men in de strikte zin poëzie noemt heeft dat niet meer te maken' (Berg, 2005, p. 154). Truus meende dat Ida volledig achter deze kritiek stond: 'En had zij het gepubliceerd dan had ik het nog wàt gevonden. Maar zelf blijft ze veilig buiten schot en verschuilt zich achter "Mej. Dr. Van der Zeyde".' In een andere brief zegt Truus over Ida: 'Zus, over wie ik nooit anders dan in bitterheid denk' (Berg, 2004, p. 76, 79).
Gerhardt als vertaler en dichter
In haar vrije tijd vertaalde Ida uit het werk van Lucretius De rerum natura.
Nadat ze het resultaat bij vrienden thuis had voorgelezen, werd er geopperd dat ze het wel kon aanbieden als proefschrift. De faculteit wees dit in eerste instantie af. Later, in 1942, zou ze alsnog op deze vertaling promoveren.
Van haar eigen gedichten wilde Ida van Marie van der Zeyde weten of ze ermee door moest gaan. Het antwoord was ja, 'omdat je iets maakt dat er tevoren niet was' (Zeyde, 1992, p. 60). De echte bevestiging kreeg Ida later dat jaar, 1938, bij een Sint-Maartensoptocht in Groningen. Eén van de meelopende kinderen was een jongen van 14 jaar en deze jongen herinnerde haar direct aan de Griekse god Eroos. Zij zag hierin de opdracht dat zij de rest van haar leven in dienst van de poëzie moest stellen.
Leraar in Kampen, vanaf 1939
In 1939 kwam er wederom een einde aan het leraarschap van Ida in Groningen, maar ze kwam niet zomaar op straat te staan. Ze werd voorgedragen voor een plaats op het Gemeentelijk Lyceum in Kampen. Dit lyceum met veel boerenkinderen was wel een intellectuele stap terug ten opzichte van het gymnasium in de universiteitsstad Groningen.
Toch besloot Ida zich volledig in te zetten voor de kinderen. In haar lessen probeerde ze democratische verhoudingen te introduceren en ze organiseerde thuis lessen over Griekse filosofie waarvoor in het curriculum geen plaats was. Zo kreeg ze het steeds meer naar haar zin als onderwijzeres. Ook werd ze verliefd op het landschap van polders, dijken en de IJssel.
Ida publiceerde nog steeds met enige regelmaat gedichten en in 1940 bracht ze zelfs haar eerste bundel, Kosmos, naar de drukker. Ze vertelde Marie van der Zeyde: 'Nu is het dan af en nu zal ik nooit meer iets schrijven' (Zeyde, 1974, p. 20). De bundel verscheen op 9 mei 1940, maar haar debuut werd nauwelijks opgemerkt; een dag later brak de oorlog uit.
Eerste literaire Prijs, 1945
In 1945 verscheen Gerhardt's tweede bundel, Het veerhuis, waarin onder andere 'Het carillon' is opgenomen. Op 22 december van dat jaar mocht ze voor deze bundel haar eerste prijs in ontvangst nemen: de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De vreugde voor de toekenning van deze prijs werd overschaduwd door de reactie van haar familie. Trots thuisgekomen trof zij namelijk een sombere familie aan. Vader en zussen waren er helemaal niet blij mee dat Ida de prijs in de wacht had gesleept. Ze vonden eigenlijk dat Truus hem had moeten krijgen. Toch ging Ida verder met dichten en voltooide in Kampen, naast een drietal dichtbundels, ook een vertaling van Vergilius' Georgica.
Leraar aan De Werkplaats, vanaf 1951
In 1951 had Gerhardts manier van lesgeven wat bekendheid gekregen en werd ze door Kees Boeke gevraagd om voor zijn De Werkplaats Kinder Gemeenschap een gymnasiumafdeling op te zetten en te leiden. De Werkplaats was een vooruitstrevende school waarin de leerlingen een belangrijke rol kregen toebedeeld. Ze waren medeverantwoordelijk voor bijvoorbeeld het onderhoud van het gebouw en de maaltijden en hadden via een regelmatige terugkerend overleg, De Bespreking, medezeggenschap (Boeke, 1934, p. 19-21).
Vader Dirk Gerhardt overleed op 2 juli 1953 op 81-jarige leeftijd. Hij werd net als zijn vrouw begraven in Wassenaar. Hij had kort tevoren het manuscript kunnen lezen van Het levend monogram, door Ida Gerhardt zelf gekarakteriseerd als haar eerste volwassen bundel en door hem als 'een soort monument voor Moeder' (Gerhardt, 2005, p. 224). Deze bundel verscheen in 1955; ze was toen 50 jaar oud. De gedichten verwijzen voor het eerst expliciet naar haar relatie met haar moeder en de moeilijke momenten uit haar jeugd. Het levend monogram werd het jaar daarop bekroond met de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam.
In november 1956 zette Ida Gerhardt een belangrijke stap: ze ging samenwonen met haar vriendin Marie van der Zeyde. Ze kochten samen een huis aan de Bilderdijklaan in Bilthoven.
In februari van het jaar 1960 overleed Truus Gerhardt aan een darmbloeding. Ook zij werd begraven in Wassenaar. Ida heeft de bundel De hovenier, die het jaar daarop uitkwam aan de nagedachtenis van Truus opgedragen. Evenals Het levend monogram is deze bundel bekroond met de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam.
Het werk als lerares werd voor Ida Gerhardt echter steeds moeilijker en in 1963 werd ze afgekeurd. Haar periode bij de Werkplaats had haar echter de inspiratie geleverd voor een specifieke taak tijdens haar voortijdig pensioen. Een van de leerlingen kwam eens naar haar toe en zei: 'Ida, ik heb gisteren in de psalmen zitten lezen. En ik vond de taal zó lelijk, dat ik dacht: in het Hebreeuws is het vast prachtig' (Gerhardt, 1980, p. 12). Het is dit voorval dat Gerhardt ertoe aanzette om zelf Hebreeuws te gaan studeren en zich later met Marie van der Zeyde, die in 1965 ook stopte met werken, op een nieuwe psalmenvertaling toe te leggen.
Arbeidsongeschikt: ongestoord werken
In 1964, een jaar na haar pensioen, rondde Ida Gerhardt haar studie Hebreeuws cum laude af. Ze had nu de tijd om zich volledig over te geven aan haar poëzie. De rust daarvoor ontbrak echter in de woning in Bilthoven waar ze veel last had van het geluid van de televisie van de buren. Daarom bracht ze samen met Marie van der Zeyde lange zomers door in Ierland. Ze hadden daar een afgelegen boerenwoning ontdekt en niemand het adres verteld. Zo konden ze toch in volledige afzondering werken en in 1966 begonnen ze er aan hun vertaling van de psalmen.
Ida genoot van deze vakanties waarin ze zich in complete afzondering volledig aan haar poëzie kon overgeven. Het liefst zou ze verhuizen naar Ierland om er ook buiten de zomerperiode te kunnen werken, maar dat gold niet voor Marie van der Zeyde. Hoewel zij de rust en het landschap ook kon waarderen, had zij toch behoefte aan meer contact met vrienden uit Nederland en aan de Nederlandse taal. Ook het gebrek aan comfort in het Ierse huisje – geen elektriciteit of stromend water, een turfvuur als verwarming – baarde haar, nu ze allebei al wat ouder begonnen te worden, enige zorgen.
Gesteld voor de keuze tussen Ierland en Marie van der Zeyde, koos Ida Gerhardt uiteindelijk voor Van der Zeyde. Wel verhuisden de twee in 1967 uit Bilthoven naar het rustige Eefde. Voor het werk aan de psalmenvertalingen, die uiteindelijk in 1972 verschenen, zochten ze zo nu en dan volledige afzondering in verschillende kloosters. Zo vond Ida ook de rust om meer dichtbundels te schrijven.
In 1979 werd Gerhardts poëzie - naar haar eigen mening te laat- bekroond met de P.C. Hooftprijs.