De gedichten van Remco Campert, 2004-2022
Over en weer: gedichten als brieven (2004)
Vanaf 2001 schreven Remco Campert en Cees Nooteboom elkaar brieven in dichtvorm. Deze werden verstuurd vanuit Amsterdam, Iviers en San Luis. In 2004 verscheen eerst een bibliofiele uitgave van deze bundel, maar later kwam deze briefwisseling ook voor het grote publiek beschikbaar.
langs elkaar heen gepraat
zoals alleen gedichten dat kunnen,
maar altijd
de boodschap gehoord.
(Nooteboom, p. 21)
Deze brieven geven een verslag van het gesprek weer tussen twee Nederlandse schrijvers op leeftijd. De voorbijgaande tijd is in deze gedichten het belangrijkste motief. Campert beschrijft de veranderende omgeving en Nooteboom antwoordt met tegenvragen of verduidelijkingen:
toch vriend van oudsher
hoe komt het dat ik niet vergeet
wat ik niet meer voel
hooi heeft deze middag
het woord opgetast
(Campert, p. 7)
Waar blijft alles
nu we er zelf nog zijn?
Hoort wat ooit bestond
dan niet meer bij ons,
of hoe vervormd?
En toch, dat hooi in de zomer
in het hart van de winter,
hoe komt het dat ik weet
wat je zegt?
(Nooteboom, p. 10)
Campert en Nooteboom delen niet alleen weemoedigheid. Ze vinden ook steun bij elkaar:
ik dacht aan jou op dat eiland
of op weg tussen twee continenten
al vertrokken voor je aankwam
beweging je verweer
zo anders dan ik, zo hetzelfde
bij die gedachte
roerloos in het vreemde nest gezeten
kreeg ik vleugels
genas ik, werd ik genezen
(Campert, p. 23)
Nu stuur ik mijn regels
waarop ik zo lang heb gewacht
omdat ze nog niet konden vliegen.
Ze kwamen met een wolk
en met stemmen, zoals altijd vermomd.
(Nooteboom, p. 27)
Nieuwe herinneringen (2007)
Ook in de bundel Nieuwe herinneringen (2007) schrijft Campert, ondertussen al tegen de tachtig, over het verleden, zijn vrienden en de poëzie. Elk gedicht ademt ouderdom, maar er zijn geen tekenen die het einde van zijn schrijverschap in luiden. De titel sluit hierbij aan: het gaat om 'nieuwe' herinneringen, niet om oude, of laatste herinneringen.
Weet je nog
hoe we allemaal dansten en lachten
op dat grote feest in die tuin
die geurde naar pas gewassen gras
het was een heldere sterrennacht
simpel, zoals je het zegt
we waren jong als de muziek
even bestonden we voor eeuwig
(p. 11)
In vroegere bundels stonden in de gedichten de herinneringen centraal, maar in Nieuwe herinneringen draait het om het opnieuw levend maken van die herinnering.
Ook de dood is een opvallend motief in Nieuwe herinneringen:
we zijn al bijna uit zicht
we lachen nog
wat moet je anders?
omhelzen elkaar ten afscheid
misschien je weet maar nooit
(p. 7)
Hier spreekt een oudere man die langzaamaan afscheid moet nemen van vrienden in zijn omgeving. Zo ook in het gedicht 'Meneer de Lange' (geschreven na de dood van de uitgever van De Bezige Bij, Geert Lubberhuizen):
hij leeft met valse papieren in de dood
en wacht op het gunstige moment
van zijn verrijzenis
daar zijn meer gevallen van bekend
(p. 59)
Campert is zich wel bewust is van de dood, maar het liefst zou hij die eigenlijk ook willen ontkennen. Campert houdt zichzelf voor dat Lubberhuizen weer terug zou kunnen komen.
De ouder wordende dichter verliest steeds meer vrienden, maar de poëzie verlaat hem nooit. Campert zegt daarover in het gedicht 'Aan de poëzie':
Wil je me verlaten, poëzie
om halfvier in de middag
in de Rue du Four
als boven me de lucht zich sluit
in zwart geweld
als een straathoek tegen me opbotst
en ik kan de mensen niet meer tellen
wel, dat zal je nog niet lukken
ik houd me vast aan de paal van bus 39
en besluit in een duizelend moment
dat ik niet accepteer
dat je je van mij wilt losrukken
En het gedicht eindigt met:
vrienden voor altijd
vergeet dat niet
sterven is geen excuus
(p. 66, 67)
De dichter en zijn poëzie zijn onafscheidelijk. Campert beseft echter ook dat wanneer hij overlijdt en zijn gedichten blijven bestaan, er iets verandert, in 'Notitie' schrijft hij:
dat wat geen woorden had
enkel levend, ademend beeld was
zodat ik nu twee versies van hetzelfde heb
die ik vandaag nog over elkaar kan leggen
maar waarvan morgen als ik weg ben
alleen de woorden resten
die aan iets herinneren
waar geen oog meer weet van heeft
(p. 64)
Het gedicht blijft in woorden bestaan, maar de herinnering verdwijnt met de dichter.
De dood speelt een belangrijke rol in Nieuwe herinneringen, maar Campert benadert dit alles heel nuchter zonder echt somber te worden:
kinderstemmen
ver kanongebulder
dreun van bommenwerper
pas in je graf
kom je er vanaf
(p. 44)
De associërende werkwijze die al in zijn vroegere werk aanwijsbaar is, komt ook weer naar voren in Nieuwe herinneringen, bijvoorbeeld in het gedicht 'Solo in een drankzuchtige aprilnacht':
zoals wat ik vanochtend zag
me uit de cocon van de slaap tastend
in de herhaling het beeld
van de schrijfster en de politica
zo mooi allebei in New York
beschenen door het licht van de glamour
en de rechtvaardigheid en de ideeën
die ik ook zo recht door zee zou willen hebben
die Hollandse werkwoorden zijn de pest voor de poëzie
zodat ik ook zo mooi kon lopen en zijn
voor altijd bevestigd in dat beeld
gestold op het netvlies
dat, zegt de oogarts, aan vernieuwing toe is
(p. 49)
Er is sprake van een dronken verteller die midden in de nacht achter zijn bureau is gaan zitten. De manier waarop verschillende onderwerpen aaneengeschakeld worden, heeft iets chaotisch en is daarmee kenmerkend voor een alcoholische roes. Eerst komen er twee schrijfsters voor in zijn gedachten, daarna vertelt hij dat hij hun ideeën zou willen hebben. Vervolgens schakelt hij over naar zijn poëzie in vergelijking met het uiterlijk van deze vrouwen.
De titel Een oud geluid lijkt loodrecht op de titel Nieuwe herinneringen (2007) te staan.
Of ik wel goed voor mezelf zorg
is haar vraag in het café
waar ik traag te drinken zit
ik knik heftig bevestigend
want dat moet je doen
als je oud bent
(p. 12)
Een oud geluid verwijst naar iets dat al algemeen bekend is, terwijl nieuwe herinneringen creativiteit en originaliteit oproepen. De tegenstelling is slechts schijn: dezelfde thema's en motieven komen terug. Campert realiseert zich, net als in Nieuwe herinneringen, dat hij oud is zonder weemoedig te worden.
Er zijn ook verschillen tussen Nieuwe herinneringen en Een oud geluid. In plaats van een tegenstelling tussen de eindigheid van het leven en het voortleven van poëzie uit Nieuwe Herinneringen, komt ook een andere tegenstelling naar voren, die tussen jong en oud. Dit is bijvoorbeeld te zien in 'Alleen nog dit':
Wilt u nu afronden?
u overschrijdt uw tijd
ja, alleen nog even dit
heel kort dan
hoe ze die avond bij me kwam
in die andere stad waar ik doelloos leefde
hoe ze er alles voor over had
om bij me te komen die avond
En, een halve pagina verder:
sindsdien in tiktakkende onrust
verliet ik haar vaak
maar
en dat wou ik nog even zeggen
weggaan deed ik nooit meer bij haar
u heeft uw punt gemaakt
(p. 13)
In alle rust wil Campert hier zijn verhaal vertellen, maar de haastige, jeugdige interviewer heeft daar geen tijd voor. De vraag in de eerste twee regels hoeft niet alleen te verwijzen naar het interview, maar kan ook op Camperts leven en werk slaan. Misschien is het wel tijd om te stoppen met schrijven?
De titel Een oud geluid kan op allerlei manieren worden uitgelegd. Zo kan hij slaan op de thema's rond herinneringen en de poëzie zelf, maar kan hij natuurlijk ook slaan op de leeftijd van Campert.
Licht van mijn leven (2014)
Licht van mijn leven bestaat uit twee afdelingen: ‘gelegenheden’ en ‘gebeurtenissen’. In ‘gelegenheden’ staan vier gedichten. Drie daarvan zijn geschreven naar aanleiding van de dood van Hugo Claus, Jan Wolkers en Gerrit Komrij. Het vierde gedicht gaat niet over een collega-schrijver en heet ‘In memoriam’:
Steeds vaker belt een krant hem op
bij een nieuwe dode die hij kende
toen tijd nog toekomst had
(p. 7)
Net als in eerdere bundels zijn dood en ouder worden belangrijke thema’s, maar in Licht van mijn leven lijkt vooral het besef doorgedrongen dat Campert als een van de weinigen van zijn generatie over is en steeds meer vrienden om hem heen wegvallen. Dit klinkt ook door in het titelgedicht van de bundel, waarin Campert terugdenkt aan zijn mede-vijftigers Lucebert en Bert Schierbeek:
Het levenslicht zag ik in Den Haag
maar in Amsterdam, Van Eeghenlaan zeven,
te midden van dichters (Luceberts schaterlach,
Schierbeeks hikkende Boek Ik), zagen
mijn wóórden het licht
dat me niet meer verliet, trouw
door dik en dunner dan dik
Campert denkt ook terug aan het moment waarop hij begon met schrijven. Hoewel zijn vrienden zijn gestorven, heeft de poëzie hem niet verlaten. In de rest van het gedicht kijkt Campert vooruit:
nu zoveel jaren later
loop ik nog even door de straten
van datzelfde Amsterdam, tot
in een knipperend ogenblik
het leven me loslaten zal
laat me dan, dat moment gekomen,
opnieuw nog even
zweven boven het Stedelijk
dan verder al hoger
boven de bomen in het Vondelpark
waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje
dat ik eens op een tramhalte zag
(p. 44)
Campert spreekt over afscheid nemen. Hij stelt zich voor hoe hij na zijn dood zal zweven boven Amsterdam. Hij spreekt dus niet over een hemel, of een plek ver weg waar heen zal gaan, maar blijft dicht bij huis. Hij verlangt ernaar te blijven in anderen, bijvoorbeeld in de lach van het anonieme meisje op de tramhalte. Je zou kunnen stellen dat het schrijven van poëzie dit mogelijk maakt. Schrijven is een vorm van vereeuwiging, waarmee Campert iets van zijn leven kan achterlaten, ook bij onbekenden.
Verloop van jaren (2015)
In 2015 verscheen de bundel Verloop van jaren, met als ondertitel: ‘40 poëtische notities’. Het lijkt een soort bescheidenheid om niet te spreken over poëzie of gedichten, maar over poëtische notities. Daarnaast spreekt uit de ondertitel een zekere lichtheid, of in ieder geval de suggestie daarvan. Alsof het gedichten zijn die nog niet helemaal af zijn, maar wel alvast gepubliceerd. De veertig gedichten zijn genummerd en hebben geen titel. Het eerste gedicht lijkt op een brief:
Ik schrijf je maar
de telefoon neem je niet op
misschien heb ik het juiste nummer niet
ik raakte veel kwijt
ik weet een brief is ongewoon geworden
(p. 7)
De brief blijkt geschreven door Walter, een naam die Campert vaker gebruikt. Bijvoorbeeld in zijn roman Hotel du Nôrd (2013) en in verhalen in De Volkskrant:
Ik word oud wat heb je eraan
vergeet me
als dat niet al gebeurd is
ik verwacht geen antwoord
je Walter
die met dat stekelhaar
en brosse heette dat toen
in te memoreren tijd
(p. 7)
Walter is oud, hoeft geen reactie op zijn brief en vindt zichzelf niet het onthouden waard. Toch heeft hij vast een reden voor het schrijven van de brief. Mogelijk wil hij herinneren aan vroeger, aan de tijd waarin hij nog niet oud was en die wél het memoreren waard is.
Dit is ook wat Campert lijkt te doen in de bundel. Herinneringen oproepen en terugkijken op het leven, soms via Walter. Dat herinneringen draaien om het persoonlijke, blijkt uit gedicht zes:
Hitler verloor Europa op alle fronten
en vermoordde tussendoor
ook nog eventjes mijn vader
Churchill en De Gaulle
had ik lief als mijn opa
(p. 12)
Campert schrijft over een grote gebeurtenis uit de wereldgeschiedenis, maar vervlecht zijn eigen kleine leven daarin. Dit doet hij bijvoorbeeld door Churchill en De Gaulle te vergelijken met zijn opa. En wanneer Campert schrijft over Hitler legt hij de focus op Jan Campert, zijn vader. Jan Campert was journalist, criticus en schrijver en schreef het beroemde gedicht ‘De achttien dooden’. Hij overleed in 1943 in Neuengamme.
In de bundel is plaats voor meer herinneringen aan zijn jeugd, bijvoorbeeld in gedicht 38:
Mijn Sumatraanse overoma
woonde in Den Haag
toen ze stokoud stierf
was haar haar nog altijd geolied zwart
jongetje was ik
toen ik met haar kaartte
als ik een verkeerde kaart aanlegde
tikte ze me op de vingers
(p. 44)
Het beschrijven van zulke gebeurtenissen zou een poging kunnen zijn om de herinneringen vast te leggen en te bewaren. Hoewel Campert in gedicht 37 schrijft dat je dit juist niet zou moeten doen:
Eindelijk lag ik naast haar
ze wilde dat ik haar bezat
maar mijn lichaam taalde er niet naar
het was net als een gedicht
je moet het eigenlijk niet schrijven
wil je het behouden
(p. 43)