De gedichten van Remco Campert, 1950-1959

Ten lessons with Timothy (1950)

[De gedichten van Campert worden in dit profiel geciteerd naar de eerste editie - veel teksten zijn voor de verzamelbundel Dichter (2011) door de auteur herzien. De paginering verwijst daarom naar de eerste edities, met uitzondering van de bundel Ten lessons with Timothy (die naar de uitgave in Dichter wordt geciteerd).]

Campert debuteert in 1950 met een in eigen beheer uitgegeven bundeltje genaamd Ten lessons with Timothy. Deze bundel is vernoemd naar het album van Ben Webster en Dizzy Gillespie. Campert maakte er vijfentwintig exemplaren van en probeerde die in de straten van Parijs aan de man te brengen. In deze gedichten wordt de poëzie tegenover de maatschappij gesteld, bijvoorbeeld in het gedicht waarin krantenberichten als een Romeinse lauwerkrans om het hoofd worden gevouwen en de dichter geen warmte weten te bieden:

Het verstilde gelaat van alles in kou

als een goed bewaarde Marcus Aurelius

om het voorhoofd slaan de kranten

een krans van gestolde bloedkorrels

ik loop geen bontkraag van warmte

over dit gezicht

geen vijftiende-eeuws gedicht

ik sta in de sterren geschreven

als opgegeven

(Campert, 2011, p. 607)

In de werkelijkheid moet de 'ik' wel lezen en luisteren naar wat er in de kranten staat. Hij wil niet geconfronteerd worden met de inhoud van de kranten, maar met poëzie. Tegelijkertijd wordt de vergeefsheid van dat streven benadrukt wanneer er staat: 'ik sta in de sterren geschreven als opgeheven'.

De jazzmuziek is een belangrijk element in de poëzie van Campert. Hij heeft zich sterk laten beïnvloeden door verschillende jazzmusici. In Ten lessons with Timothy speelt de jazz een hoofdrol. In het laatste gedicht wordt 'Timothy' aangesproken, hij wordt opgeroepen naar de jazz te luisteren van Lennie Tristano, wiens muziek wordt vergeleken met een vogelfiguur van Paul Klee (1879-1940). Klee heeft grote invloed gehad op de na-oorlogse kunst in Nederland. Vooral de Cobra-beweging werd door hem geïnspireerd. In 1948 had hij een tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam. Het kan heel goed zijn dat Campert daardoor geïnspireerd is.

Timothy

de daken zijn 's winters

spiegels alleen voor sterren

luister liever

naar het teveel aan muziek

uit de glazen piano in het onderstuk

de glazen piano van papa Tristano

barre vogel van Klee

vliegend in een zacht getint poolnacht

een verticale vlucht

loodrecht op de verste sterren

(Campert, 2011, p. 608)

Jazzmuziek verandert hier in de vlucht van een vogel, die naar de sterren reikt. Jazz wordt hier in verband gebracht met groots en meeslepend leven, met vrijheid.

Vooromslag van Remco Campert, Vogels vliegen toch (1951)

Vogels vliegen toch (1951)

In 1951 verschijnt Camperts officiële debuut, Vogels vliegen toch bij Uitgeversmaatschappij Holland als nummer veertien in de reeks De Windroos.

Deze reeks werd geredigeerd door Ad den Besten, die in tegenstelling tot veel andere uitgevers wel ontvankelijk was voor de nieuwe poëzie. Veel jongere dichters kregen hun werk maar moeilijk verkocht bij de traditionele uitgevers, maar Den Besten nam de poëzie van de Vijftigers wel op in zijn reeks. Den Besten zag ook veel in het manuscript van Vogels vliegen toch, wel wilde hij enkele wijzigingen doorvoeren. Een drietal gedichten werd geschrapt, de volgorde van de gedichten werd door Den Besten veranderd en hij bepaalde welk gedicht de bundel opende. Anders dan medevijftigers als Vinkenoog en Andreus, ging Campert makkelijk akkoord met de wijzigingen van Den Besten.

Het openingsgedicht, genaamd 'Credo', is één van Camperts bekendste gedichten geworden. Campert belijdt in dit gedicht zijn geloof in poëzie en in wat poëzie volgens hem kan. Hij wil dat de poëzie het opneemt tegen de werkelijkheid en de wetten en beperkingen die zij oplegt:

ik geloof in een rivier

die stroomt van zee naar de bergen

ik vraag van poëzie niet meer

dan die rivier in kaart te brengen

ik wil geen water uit de rotsen slaan

maar ik wil water naar de rotsen dragen

droge zwarte rots

wordt blauwe waterrots

maar de kranten willen het anders

willen droog en zwart van koppen staan

werpen dammen op en dwingen

rechtsomkeert

(p. 5)

Poëzie is een poging het onmogelijke te bereiken. In de poëzie wordt voor een moment iets mogelijk wat in de werkelijkheid niet kan, namelijk een rots die blauw wordt van water. Het gedicht maakt dat de zwarte rots verandert in een blauwe waterrots. Helaas blijkt dan aan het einde van het gedicht dat de krant (de maatschappij) het wint en dat de rotsen weer zwart worden. Uit dit spreekt een verlangen naar een poëtische werkelijkheid, maar tegelijkertijd laat de dichter zien dat die slechts tijdelijk is. Deze tegenstelling komt veelvuldig voor in Camperts gedichten.

Tegenover de zwart-witte krachten van de maatschappij stelt Campert de kracht van de improvisatie. In het gedicht ontstaat op het moment van creatie kortstondig een nieuwe, minder starre werkelijkheid. Poëzie kan niet van te voren worden uitgedacht in een plan. Dit houdt nauw verband met de jazz. Jazz is voornamelijk gebaseerd op improvisatie. Op die manier wil ook Campert zijn gedichten maken. Van tevoren weet hij niet hoe zijn gedicht zal eindigen; hij begint aan een gedicht en laat dan de woorden zichzelf voortdragen.

welaan dan

het vers weer geschoeid

het verlies van jaren dichten

op de rug gepakt

ginds zijn dezelfde bergen

waarop ik weer de gedachten van

mijn voeten versplinteren zal

welaan dan

(p. 14)

Dit zijn de laatste strofen van het gedicht 'De dag richt een standbeeld op'. In dit gedicht is de invloed van jazz te zien doordat Campert al associërend op zoek gaat naar een einde voor zijn gedicht en dus improviseert. Hij doet dit door het dichterschap als bagage te zien en vervolgens associeert hij de rugzak weer verder met een bergtocht. Daarnaast is het einde hier nauwelijks afrondend te noemen en zou zo weer als begin van een nieuw gedicht gebruikt kunnen worden. Camperts gedichten komen niet helemaal overeen met jazzmuziek, omdat dichten een andere kunst is dan muziek. Bij dichten draait het ook om de betekenis van woorden, terwijl het bij jazz alleen om klanken gaat.

Vooromslag van Remco Campert, Een neger uit Mozambique (1988)

'Een neger uit Mozambique (gesprek in de namiddag)' is weer een goed voorbeeld van poëzie en dromen die het van de werkelijkheid verliezen:

B: nee op een dag

zal hij afreizen

met een tanker vol water

en koffers vol notities

hij zal teruggaan naar Mozambique

ABC: en wij zullen achterblijven

en ons ongeduldig sterven

voortzetten

(p.13)

De neger uit Mozambique is een denkbeeldig personage door alle karaktereigenschappen die Campert hem geeft. De neger zou A, B en C een nieuwe wereld gaan laten zien. Een wereld waarin de vogels altijd fluiten, het altijd mooi weer is en waar iedereen zingt. De neger vertrekt helaas weer voordat hij deze mensen gelukkig heeft kunnen maken. En dus keren ze terug naar de werkelijkheid zonder het droombeeld van de poëzie ervaren te hebben.

Een ander terugkerend motief is terug te vinden in de titel van de debuutbundel: Vogels vliegen toch. In deze gedichten gaat het niet over echte vogels, maar staan ze symbool voor iets anders.

een vogel natuurlijk nu een vogel

die opklapt uit een boomtop

wij zien noch vogel noch boomtop

hoewel volle maan was beloofd

(p.26)

In dit gedicht kan de vogel worden gezien als symbool voor de mogelijkheid om de realiteit (met al zijn beperkingen) te ontvluchten, maar tegelijkertijd vormen ze ook een verbinding tussen het verlangen en die realiteit. De vogel kan vluchten uit de duisternis, maar wij niet. Die duisternis kan in dit geval verwijzen naar de troosteloze, na-oorlogse situatie waarin Campert zich bevond. De oorlog was net voorbij, maar er was nog nauwelijks een opleving van cultuur en maatschappij waar te nemen. Dit was ook de voedingsbodem voor Campert en de Vijftigers: zij legden zich er niet bij neer dat na de verschrikkingen de vooroorlogse draad weer werd opgepakt.

Uit veel van de gedichten uit deze tijd spreken ook de romantische idealen. Campert spreekt vaak over een ideale, zuivere liefde en de onmogelijkheid om die te bereiken, maar deze romantiek wordt wel steeds getemperd door ironie en zelfspot. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het gedicht 'Sonnet'.

dat soort bloemen had ik je willen zenden

niet per post en onverpakt

neen ze zouden je worden gebracht

door een zwarte jongen met een Grieks profiel

die Duits studeert aan de universiteit

die zichzelf een choreografie heeft geschreven

op muziek van Mozart

dat soort bloemen

door zo'n soort jongen

maar ik vernam

dat je op reis bent

en wel niet meer terug zult keren

(p. 29)

In dit gedicht vertelt de ik-persoon dat hij graag zijn liefde had willen tonen door bloemen te laten bezorgen. Hij wou dat doen door een zeer ongewone koerier die hele bijzondere bloemen moest brengen, maar het hele plan is eigenlijk zinloos want de geliefde is toch niet thuis. Het lijkt er sterk op dat het plan met de koerier pas werd bedacht toen de dichter hoorde dat de geliefde toch al was vertrokken. Het heeft eigenlijk de functie van een excuus achteraf. Vooral door dat laatste vers krijgt het gedicht een ironische lading.

Vooromslag van Remco Campert, Een standbeeld opwinden (1952), met tekeningen van Lucebert

Een standbeeld opwinden (1952)

In Camperts volgende bundel Een standbeeld opwinden, uit 1952, spelen dezelfde thema's en motieven een belangrijke rol. Er vindt wel een kleine verschuiving plaats. De poëzie hoeft het niet meer op te nemen tegen de werkelijkheid. Uit deze bundel spreekt meer berusting over de kracht van de poëzie. Een goed voorbeeld daarvan is: 'Een vergeefs gedicht'.

Zoals je loopt,

door de kamer uit het bed

naar de tafel met de kam,

zal geen regel ooit lopen.

(p. 25)

Hoe hard de dichter ook zijn best doet, zijn woorden zullen nooit zo mooi kunnen zijn als de werkelijkheid zelf. Tegelijkertijd laat Campert zich daardoor niet weerhouden om door te gaan met dichten. Dit gedicht is daarom ook een ode aan de geliefde, aan haar schoonheid. Het laat daarmee goed zien dat Campert in vergelijking met andere Vijftigers veel romantischer is en daarom moeilijk te plaatsen is binnen die beweging. Het verlangen naar een zuivere liefde krijgt in Een standbeeld opwinden wel een andere invalshoek dan in Vogels vliegen toch. De blik wordt meer naar buiten gewend.

In het titelgedicht 'Een standbeeld opwinden' probeert de dichter aan de alledaagse werkelijkheid te ontglippen door standbeelden uit het park in zijn gedachten tot leven te wekken.

In de namiddag een standbeeld

opwinden tot hoofd en ledematen

loslaten van de schilverende romp

en tot het leven komen van

een roodgeverfde poppenwang

In de namiddag een standbeeld

opwinden tot blauwe ijsvogels

vliegen uit mijn linkerwit oor

dat bij geboorte werd gevroren

tot de doofheid van een grauw leeg huis

(p. 6)

Hier lijkt wat omschreven is voor even waar te worden door de beweeglijkheid van de woorden 'loslaten' en 'vliegen', maar al snel wordt duidelijk dat de parkbezoeker naar de realiteit moet terugkeren. Het vogelmotief speelt hier ook weer een rol. De vogels hebben wel de mogelijkheid om te vluchten, terwijl de parkbezoeker achterblijft in de realiteit.

Vooromslag van Remco Campert, Berchtesgaden (1953)

Berchtesgaden (1953)

De bundel Berchtesgaden uit 1953 heeft een donkerder toon dan de eerste drie bundels. Ook hierin staat de confrontatie tussen werkelijkheid en poëzie steeds centraal, maar worden romantische gevoelens nog sterker afgezet tegen de gruwelijke realiteit. De bundel is vernoemd naar het Beierse Berchtesgaden, waar Adolf Hitler zijn beruchte 'Berghof' liet bouwen. Over een mooi landschap noteert Campert:

Wordt niet te romantisch

Echter, want geen tien jaar nog

Geleden vermoordde hier een Gauleiter

Kinderen en vrouw, omdat Rusland Oostelijk

Naderbij kwam en Westelijk Amerika.

(p. 20)

De dichter waarschuwt zichzelf om niet te romantisch te worden. Het mooie landschap kent namelijk een verschrikkelijk verleden.

Als er ergens

Zomer en winter, maar een ster

Brandde die een fel wit licht gaf.

Ik zeg een ster, maar het

Mag alles zijn. Als het maar brandt en

Woorden warmte geeft.

Maar ik geloof

Niet, 's winters nog minder, aan

Zo'n ster. In woorden moet ik geloven.

Maar wie kan dat? Ik ben

Een stem, stervend en koud, vol

Winterse woorden.

(p. 30)

Hier zet Campert de romantische ster tegenover de complexe werkelijkheid. Zo'n ster zou de woorden meer betekenis kunnen geven, maar bestaat niet. In dit fragment en het verdere gedicht staat een dichter centraal die nooit in staat zal zijn de werkelijkheid te rubriceren tot een overzichtelijk geheel. Er komt door de laatste strofe naar voren dat de dichter midden in de werkelijkheid staat en dat hij die positie heeft geaccepteerd. Die zinnen laten een ontnuchterde dichter laten zien: in woorden moet hij geloven, maar wie kan dat?

Vooromslag van Remco Campert, Het huis waarin ik woonde (1955)

Het huis waarin ik woonde (1955)

De bundel Het huis waarin ik woonde gaat door op de moeilijkheden die de dichter ervaart tijdens zijn werk. Dat doet hij al in het openingsgedicht:

Dit zijn rozen voor je

en alle poëzie.

Dit is mijn mooiste pose:

die van liefde's acrobaat,

zwevend schijnbaar moeiteloos,

maar met krampende tenen

boven een bed

van rozen en doornen.

(p. 5)

Hier vergelijkt Campert de dichter met een acrobaat: zijn kunsten zien er makkelijk uit, maar eigenlijk heeft de acrobaat ontzettend veel moeite om zijn act uit te voeren. Dit beeld krijgt ook iets ironisch door de manier waarop hij de acrobaat portretteert. Zwevend staat tegenover krampachtig en een zacht bed wordt tegenover de prikkende doornen gezet. Campert maakt zijn eigen situatie dus een beetje belachelijk.

Ook verwoordde Campert in deze bundel het contrast tussen realiteit en poëzie. De bundel bevat het meest geciteerde gedicht van Campert. Het gedicht 'Poëzie is een daad...' is een verklaring van wat poëzie is en moet zijn:

Poëzie is een daad

van bevestiging. Ik bevestig

dat ik leef, dat ik niet alleen leef.

Poëzie is een toekomst, denken

aan volgende week, aan een ander land,

aan jou als je oud bent.

Poëzie is mijn adem, beweegt

mijn voeten, aarzelend soms,

over de aarde die daarom vraagt.

Voltaire had pokken, maar

genas zichzelf door o.a. te drinken

120 liter limonade: dat is poëzie.

Of neem de branding. Stukgeslagen

op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,

maar herneemt zich en is daarin poëzie.

Elk woord dat wordt geschreven

is een aanslag op de ouderdom.

Tenslotte wint de dood, jazeker,

maar de dood is slechts de stilte in de zaal

nadat het laatste woord geklonken heeft.

De dood is een ontroering.

(p. 29)

In dit gedicht zit veel minder zelfkritiek dan in de bundel Berchtesgaden. Het gaat niet over de moeilijkheden van het dichten, maar de mogelijkheden en betekenis die poëzie kan hebben . De bundel sluit dan ook beter aan bij Camperts eerdere werken. De poëzie kan iets betekenen, ook al is het maar tijdelijk. Er komt geen overwinning op de dood, maar poëzie kan wel een gooi doen naar de eeuwigheid.

Vooromslag van Remco Campert, Met man en muis (1955)

Met man en muis (1955)

In Berchtesgaden en Het huis waarin ik woonde stelt Campert zijn dichterschap aan de orde. In zijn volgende bundel Met man en muis, brengt hij dit samen met zijn filosofie: een gedicht krijgt vorm op het moment van ontstaan.

De kunst is op het punt

Van ontstaan.

Dat is zijn enige punt

Dat van ontstaan: daarin heeft zich werkelijkheid

Geconcentreerd, de stenen

En de ongrijpbare adem

Om die stenen, de schoorsteen

En het moment van wat is rook

En wat is lucht.

(p. 10)

Er ontstaat in dit gedicht een verbinding tussen Camperts aanvaarding van de werkelijkheid en de inhoud van zijn gedichten. Poëzie en werkelijkheid komen samen rond de schoorsteen. Op dat moment is het moeilijk te bepalen wat nu realiteit en wat nu poëticale werkelijkheid is. Er is hier sprake van een spanning tussen de aanvaarding van de werkelijkheid en de manier waarop die aanvaarding moet worden weergegeven in de poëzie.

Hun instrumenten

bewogen als aangehaalde katten

in de zwarte koffers.

Sleutels en noten bevrijdden zich

van het papier en sprongen

o Nijinsky in de lucht.

De violisten deden alsof zij het niet merkten

en roezemoesden door

maar ik zag de koffers zich ontsluiten

en de noten zochten hun snaren op

de musici wierpen er tersluikse blikken naar

ogen vol vreugde

(p. 28)

'Een gedicht krijgt vorm op het moment van het ontstaan' is een filosofie die Campert heeft ontleend aan jazzmuzikanten. De beoefenaars van deze muzieksoort komen dan ook weer voor in deze bundel. Terwijl de muzikanten aan het praten zijn, weten de instrumenten al wat er moet gebeuren: muziek maken. Dit verheugt de musici: de muziek ontstaat vanzelf.

Vooromslag van Remco Campert, Bij hoog en bij laag (1959)

Bij hoog en bij laag (1959)

Het duurde vier jaar tot er een nieuwe bundel uitkwam. In 1959 verscheen Bij hoog en bij laag. Deze bundel is veel dikker dan voorafgaande bundels, doordat er niet alleen nieuwe gedichten in staan, maar ook een bloemlezing van zijn eerdere gedichten. Het bestaat enerzijds uit een deel 'Nieuwe gedichten' en anderzijds uit 'Een keuze 1950-1955'. Het nieuwe gedeelte beslaat maar dertig van de negentig pagina's. De reden voor het geringe aantal nieuwe gedichten is wellicht dat Campert inmiddels vooral korte verhalen was gaan schrijven.

De thematiek van deze bundel is anders dan zijn eerdere werk. Nog steeds gaat het om de spanning tussen werkelijkheid en poëzie, maar in Bij hoog en bij laag verandert dat. In zijn vroegere gedichten kon men lezen hoe de poëzie probeerde de werkelijkheid te verslaan. Campert beschreef een scène die alleen in de poëzie kon ontstaan en kwam pas aan het einde van het gedicht op de werkelijkheid. Nu begint het gedicht met de werkelijkheid en geeft hij aan wat de poëzie daar aan kan veranderen. Zo ook in het gedicht 'Poëzie':

maar woorden eenmaal gesproken,

geschreven

zijn anders; alleen verzwegen,

onuitgesproken

bezitten ze een schijn van gelijk,

geluk.

(p. 30)

De nadruk ligt in deze bundel op de sombere realiteit. Maar dit betekent niet dat de poëzie de werkelijkheid niet meer kan verlichten. Deze strofe voelt veel negatiever dan het gedicht 'Poëzie is een daad' uit Het huis waarin ik woonde, maar heeft in feite dezelfde boodschap. Het geschreven woord of de poëzie kan geluk brengen. Door het uitgangspunt te verschuiven naar de realiteit, lijkt het alsof Campert een negatievere kijk heeft gekregen. Maar eigenlijk gebruikt hij alleen een andere invalshoek om dezelfde boodschap over te brengen: poëzie kan de mens gelukkiger maken.

De ideale zuivere liefde krijgt ook een andere invulling door de veranderde uitgangspositie.

O ons lieve lichaam

en de woorden die wij aan elkaar spendeerden

en alle goede bedoelingen en ook de kwade

en de tranen,

de drift en de begeerte,

het vlammen van het schip,

het geuren van de roos

het is niet en nooit genoeg

(p. 21)

Het gedicht start met de realiteit en niet met een ideaal. Het besluit met het feit dat het nooit genoeg zal zijn. De liefde zal dus niet aan een ideaal kunnen voldoen. Dit gedicht lijkt qua opbouw erg op 'Sonnet' uit Vogels vliegen toch. Er worden verschillende eigenschappen van de relatie benoemd, maar dan in de laatste regel wordt alles alsnog ongedaan gemaakt door ironie. Het stel probeert er alles aan te doen om de liefde te redden, maar uiteindelijk is het vergeefse moeite, want het is nooit genoeg.