De gedichten van Nachoem M. Wijnberg, 2008-heden

Vooromslag van Nachoem M. Wijnberg, Het leven van (2008)

Het leven van (2008)

In 2008 verscheen de bundel Het leven van. Voor deze bundel kreeg Wijnberg de VSB-Poëzieprijs. Het leven van verschilt in stijl en onderwerp veel van Liedjes. Het eerste gedicht in de bundel is getiteld 'Het leven van Kant, van Hegel'. Hierin worden de theorieën van deze denkers geconfronteerd met het dagelijkse leven:

Alsof hij elke dag een beslissing neemt die zo goed is als wanneer

hij zijn hele leven daarover had kunnen nadenken.

Het leven van Kant, van Hegel, de dagen van het leven van, kies er

drie of vier uit.

Vertel wat hij in die dagen te weten gekomen is alsof hij de laatste

was die zo weinig wist.


(p. 5)

De gedichten in Het leven van vertellen ieder een kort verhaal. De regels zijn lang en de gedichten zijn niet verdeeld in strofen. Toch zijn de gedichten niet prozaïsch, de regels vormen geen doorlopend verhaal en spreken elkaar zelfs tegen. Dat is bijvoorbeeld goed te zien in het gedicht 'Doe een wens':

Ik ga naar mijn werk, maar blijf daar stil totdat iemand iets tegen

mij zegt.

Ik zeg dat ik ontslag neem, maar een dag later vraag ik mijn baan

terug.

Misschien vind ik nooit meer een baan.

Dat was toch mijn droom, met een kat zwemmen.


(p. 72)

De gedichten in Het leven van hebben soms ook iets persoonlijks, bij Wijnberg een zeldzaamheid. Zoals in 'Mijn vader zegt dat het verstandig is om iets te doen waarin het niet erg is om middelmatig te zijn, zoals waarin ik professor ben':

Mijn vader zegt dat hij speciaal voor mij een middelmatig man

geworden is, zodat niemand zou denken dat ik nooit zo goed als

mijn vader kon zijn.

Toch zou hij graag willen dat iemand zich hem herinnert als hij er

niet meer is, niet elke dag maar af en toe, zonder het van plan

geweest te zijn.

Als wat na iemands dood blijft iemands deel van de waarheid is,

wat gebeurt er dan met mijn deel van de onwaarheid?

Als iemand dood is blijft er niets van hem over, behalve van mijn

vader die in zijn eentje rondloopt waar hij is.


(p. 70)

In een interview met Ron Rijghard in NRC Handelsblad legde Wijnberg uit dat hij hier verwijst naar de familie Mendelssohn. De bekendheid van deze familie begon met de bekende filosoof Moses Mendelssohn. Zijn zoon werd slechts een gewone bankier, hij stond altijd in de schaduw van zijn vader. Zijn zoon Felix Mendelssohn, Moses' kleinzoon, werd echter een beroemde componist. Dit gegeven verbindt Wijnberg in het tweede deel van dit gedicht met zijn eigen vader.

Doordat de regels in de gedichten elkaar steeds met lichte tegenspraak opvolgen, worden de gedichten spannend. De ik-persoon begint in de eerste regel van onderstaand gedicht over lopen, in de tweede regel zegt hij doelloos te lopen. Hij lijkt een smoes te verzinnen voor als iemand er naar vraagt. Daarna begint hij ineens over stilte op de beurs. Het is steeds de vraag waar Wijnberg heen gaat, door te verrassen geeft hij de lezer een nieuwe kijk op bijvoorbeeld de spaarkaart van de bakker, zoals in het gedicht 'De zon schijnt, vandaag kan ik op straat brood eten':

Zo licht als een veertje zijn, betekent dat niet meer kunnen lopen?

Ik loop zonder te weten waarheen, zo heb ik geleerd te lopen,

ik kan altijd zeggen dat ik bij iemand op bezoek ga.

Het is even stil, zodat wie weet dat de waarde gaat dalen snel kan

verkopen.

Alsof iemand voor altijd leeft, een spaarkaart van de bakker,

want brood moet je toch elke dag hebben.

Maar hier leven ze niet en gaan ze niet dood, ze draaien er maar

een beetje omheen, en als iemand toch plotseling doodgaat

kom ik te laat.

Wie wil er voor altijd leven, als ik op straat zit te eten word ik

aangekeken.

Ze raden waar ik op bezoek ben en vragen zich of daar nog iemand

woont.

Want op een dag komt een huis met een tuin te koop, het is goed

dat als eerste te weten.


(p. 52)

Vooromslag van Nachoem M. Wijnberg, Divan van Ghalib (2009)

Divan van Ghalib (2009)

In Divan van Ghalib (2009) kruipt Wijnberg in de huid van de dichter Mirza Asadullah Khan Ghalib. Hij leefde van 1797 tot 1869 in Delhi en was in zijn latere leven hofdichter van de laatste Indiase koning. Ghalib schreef zelf ook een bundel met de naam Divan van Ghalib, het woord 'divan' is te vertalen met 'verzamelbundel'.

Ghalib staat vooral bekend om de ghazals die hij schreef. Een ghazal is een klassiek Arabisch liefdesgedicht. Vooral de vorm is kenmerkend. De ghazal bestaat uit tweeregelige strofen waarvan de tweede regel telkens inspringt. Elke strofe moet een afgeronde gedachte bevatten. Deze vorm zien we terug bij Wijnberg, bijvoorbeeld in 'Vraag en antwoord, zo doen we dat':

Sta alsjeblieft nog een keer onverwacht voor mijn deur,

ik zal niet doen alsof ik verbaasd ben.

Ik heb veel tijd nodig om mij te herinneren

wanneer je zei dat wij toch altijd bij elkaar zouden blijven.

Het was midden op een avond, midden in de zomer,

net voordat het langzaam begon donker te worden.


(p. 26)

Nog een kenmerk van een ghazal is dat het gedicht vaak wordt afgesloten met een strofe waarin de dichter zichzelf opvoert in de derde persoon. Hij spreekt zichzelf dan toe, zoals in 'Hé, er is een verschil tussen de kans achteraf en de kans van tevoren; oh, wil je zeggen dat je een experiment gedaan hebt?':

Ghalib wil dat soort dingen weten,

omdat hij om geld speelt als hij haast heeft zijn schulden af

te betalen.


(p. 57)

Wijnberg vertelt in deze bundel ook verhalen uit het leven van Ghalib. Die zou bijvoorbeeld uit opschepperij verzonnen hebben dat hij een privé-leraar had. Dat komt terug in 'Ghalib aan het werk':

Ghalib, wie was je leraar? Je noemt een naam die niemand kent.

Later geef je toe dat je hem verzonnen had, toen je niet

durfde zeggen hoe je schrijven geleerd had.

Het meest onzinnige wat er ooit gebeurd is,

ze vragen aan Ghalib of hij ook verzonnen heeft van wie hij

verlangen geleerd heeft.

Ik heb al zo veel aanwijzingen gehad en ik denk dat ik er geen meer

krijg,

Ghalib kijkt alsof hij een aanwijzing krijgt zoals hij die

vroeger kreeg, midden in een reeks aanwijzingen, die hem naar zijn

werk brachten.


(p. 80-81)

Ghalib was een beroepsschrijver, anders dan Wijnberg die naast zijn dichterschap hoogleraar is. Wijnberg schrijft over de moeilijkheden die Ghalibs schrijverschap met zich meebrachten. Bijvoorbeeld in het gedicht 'Excuus':

Als jij plotseling wilt vergelijken, tussen jou en mij, maar wat zijn vijf

cent tussen jou en mij,

als het over geld gaat word ik altijd bang, is dat mijn excuus?

Ik dacht dat je niet zo arm was, maar nu zie ik

dat je écht arm bent, mijn excuses.

Vandaag maak ik de woorden zo kalm als mogelijk,

dan is er geen excuus meer als ze in huilen laten uitbarsten,

ze zouden rijk zijn als ze wat ze gekregen hebben konden verkopen.

Dat er al een wereld is, is dat mijn excuus om er niet een te maken,

en let op dat ik niet zeg: mogen verlangen – dat is toch niet

iets wat mag of niet mag.


(p. 96)

Vooromslag van Nachoem M. Wijnberg, Als ik als eerste aankom (2011)

Als ik als eerste aankom (2011)

In Als ik als eerste aankom (2011) grijpt Wijnberg terug op eerder werk. De bundel onderzoekt de ruimte waarin mensen leven, en de manier waarop mensen zich tot de ruimte en tot elkaar verhouden. Dat is te zien in het titelgedicht:

Als ik als eerste aankom,

neem ik wat

iedereen wel zou willen,

zoals het enige bed in het huis

en ik zou snel kunnen ruilen met

de eerste die er iets voor wil geven.*

Dan heb ik misschien

nog een kans

op een plaats op de vloer,

tegen een muur aan,

zodat ik niet tussen

anderen in hoef te liggen.

Ik herinner mij hoe het was

toen ik voor het eerst binnenkwam,

voordat het terugvinden begon

van de vloer en het plafond

en de muren

die er waren.


(p.6)

In dit gedicht komt de 'ik-persoon' als eerste aan in een huis, hij weet dat hij het met meerdere mensen zal moeten delen. Daarom kiest hij de plek die hem het meeste voordeel biedt. Niet het plekje bij de muur, maar het bed zodat hij het kan ruilen voor iets extra's. Ook het gedicht lijkt te zoeken naar het beste plekje op het papier, de regels nemen steeds een andere plaats in op de pagina.

Het gedicht 'Terug op mijn eiland' zou ook iets kunnen zeggen over de verhouding van de 'ik-persoon' ten opzichte van de ruimte. De eerste vier strofen:

Ik kom aan als het donker is

en daarna is er mist

overal waar ik kijk.

Als dit niet mijn eiland is

moet ik weer verder,

ik was al zo lang weg.

Zij die de mist

neergelegd heeft

zegt mij dat dit echt mijn eiland is.


(p. 20)