Mustafa Stitou en de kritiek
Mustafa Stitou debuteerde op 19-jarige leeftijd met de bundel Mijn vormen, die in 1998 werd herdrukt. Daarna volgden nog Mijn gedichten (1998) en in 2003 bij zijn nieuwe uitgever De Bezige Bij de bundel Varkensroze ansichten.
Voor iemand die zo'n weinig omvangrijk poëtisch oeuvre op zijn naam bracht is de ontvangst zeer goed te noemen. Het maakte ook veel indruk op de dichter zelf: 'Het heeft lang geduurd tot mijn tweede bundel, Mijn gedichten, klaar was, omdat ik me overdonderd voelde door alles wat na de publicatie van [de eerste bundel] Mijn vormen gebeurde. Het hele mediagedoe eromheen. De voordrachten en optredens. Ik ging er niet goed mee om. Het slokte me op. Ik heb een jaar lang bijna niks geschreven.', aldus Stitou in 1998 in De groene Amsterdammer. Maarten Doorman schreef over Mijn vormen in NRC Handelsblad: 'Het zijn onbevangen, zij het hier en daar nog wat onbeholpen poëzie, gedichten die geestig zijn, verschillende registers vertonen en een vruchtbaar soort ambivalentie. Die ambivalentie is niettemin vaak een gevolg van de botsing der culturen.' Doorman noemde dat een reden waarom die poëzie opviel 'die ertoe deed'. Redenen waarom Stitou's poëzie opviel die er niet toe deden waren 't feit dat Stitou oorspronkelijk van Marokkaanse afkomst is - hoewel hij vrijwel zijn hele leven in Lelystad heeft gewoond - én dat hij zo jong was toen hij debuteerde.
Rogi Wieg bespeelde in Het parool in zijn bespreking van Mijn gedichten een heel persoonlijk register. Hij nodigde Stitou uit hem - Wieg - op zijn gezicht te komen slaan, in plaats van onoprechte kritiek te uiten. Dat naar aanleiding van Stitou's woede over Wieg's negatieve bespreking van Stitou's eerste bundel. En dat terwijl Wieg over Mijn gedichten eigenlijk wel te spreken was.
Meerdere critici gaan in op de typografische elementen in Stitou's poëzie, op zijn humor en de invloed van de studie filosofie. Piet Gerbrandy schreef over een enkele verwijzing van Stitou in zijn werk naar het land van zijn ouders, 'maar verder getuigt deze bundel van de oer-Hollandse nuchterheid die in de jaren zestig het handelsmerk van het tijdschrift Barbarber vormde'. Frappant, want Gerbrandy was niet de enige die op de verwantschap met Barbarber wees. Jan Paul Bresser wees in Elsevier op de rol die het land van herkomst blijft spelen, 'of het nu om Hafid Bouazza, Moses Isegawa, Kader Abdolah of Mustafa Stitou gaat. Daarbij lost de ene taal wel in de andere op en dat geeft het Nederlands een ongewone, schoongewassen klank. De gedichten van Mustafa Stitou voegen zich niet in de klassieke Hollandse traditie van rijm en kwatrijn, maar hinkelen als het ware op straat, in een onverwacht ritme en vaak een beetje swingend.' Voila: hoe de Marokkaanse herkomst het Nederlands kan schoonwassen. Voorwaar, een uitnodigende aanbeveling.
Stitou's debuut werd gesierd met een buikbandje, met daarop een pracht van een kwalificatie voor een debutant: 'Eindelijk weer een dichter!'. En dat uit de mond van niemand minder dan Remco Campert, tot wiens werk Stitou zich om meer dan een reden voelt aangetrokken. Rob Schouten was in 1994 in Vrij Nederland zeer lovend over Stitou's debuut: 'Het is het open vizier van Stitou, zijn bereidheid overal poëzie te zien, zijn verslingerdheid aan vreemdheid en vertrouwdheid, die mij in dit debuut boeit. Je kunt hem niet makkelijk ergens op vastprikken, hij neust overal nieuwsgierig rond, een schrijver die op zijn tijd ook chroniqueur durft te zijn. Hoe noem je dat allemaal bij zo'n jonge dichter? Veelbelovend. Zeer.' En wat te denken van wat Koen Vergeer schreef, ook in 1994, in De morgen: 'Vooral dankzij zijn milde humor en de weinig dwingende vormen die hij gebruikt, lukt het Stitou om zijn langzaam veranderende identiteit en zijn zelfgenoegzame postmoderne omgeving naast, en zelfs door elkaar te laten bestaan. Een groot talent.'
Ondanks die gruwelijke 'milde humor', toch een vooruitziende blik, van Schouten en Vergeer, die in 2003 werd bevestigd met de verschijning van Varkensroze ansichten. Naar aanleiding hiervan noemde Piet Gerbrandy Stitou, vooruit maar!, de belangrijkste dichter van zijn generatie. En nog kan het niet op: de bundel werd genomineerd voor de VSB-Poëzie-prijs 2004. In Trouw schreef Peter de Boer: 'Deze uiterst praterige poëzie, die door slim gebruik van herhalingen die als refreinen doorklinken toch iets zangerigs heeft en die het banale op betekenisvolle wijze tegen het onzegbare laat aanschurken, is een genot om te lezen en herlezen. Stitou, een hoogst interessante jonge Nederlandse dichter. Onthoud die naam'.