De gedichten van Mustafa Stitou, 2013-heden
Tempel (2013)
Tien jaar ná Varkensroze ansichten verscheen pas een nieuwe bundel: Tempel (2013). Veel gedichten waren in de tussenliggende jaren verschenen in literaire tijdschriften of in bibliofiele uitgaven. Ook waren sommige gedichten bij speciale gelegenheden geschreven, bijvoorbeeld in de periode (2009-2010) dat Stitou het stadsdichterschap van Amsterdam op zich had genomen. Het titelgedicht, 'Tempel', is één van die gedichten.
De lezer wordt opgeroepen deze tempel niet de rug toe te keren, want:
hier bespreekt het brein het brein
bezingt wonder wonder en tegenwonder
hier wordt de beul bestudeerd en de bij
er staan heellallen op de planken
droefenis stelpende alfabetten
Het gedicht werd geschreven voor de Openbare Bibliotheek en de functie van de bilbiotheek en die van de dichter lijken samen te vallen:
hier kwijnt de kwelgeest weg
autocraat wordt onttroond kind gekroond
en:
hier wordt betekend benevens beneveld
kan men hier sterven leren en leven?
(p. 53)
De tempel bevat 'ademende waarheden', net als de dichtbundel. Het bij elkaar plaatsen van ademen en waarheid is typerend voor deze bundel van Stitou, waarin het zoeken is naar een manier om te leven. Dat begint al in het eerste gedicht, dat qua vorm enorm afwijkt van de andere gedichten: het is een prozagedicht, een droom, waarin de ik-figuur de doodskist van zijn vader draagt, maar het is hem te zwaar:
Vader, ik kan je niet dragen, het spijt me, kun je misschien een eindje meelopen?
Dat gebeurt. Zo komen ze bij het gedolven graf:
Zonder een woord vlijde hij zich neer, ging liggen op zijn zij, draaide zich toen op een ander zij.
De ik-figuur weet niet of hij goed ligt,
hij moet van zijn god met zijn gezicht naar het oosten liggen
(p. 7)
Maar hij lijkt er goed bij te liggen en de zoon maakt het graf dicht. Het geloof van zijn vader is daarmee ook begraven en hij kan op zoek naar wat zijn eigen leven zin geeft. Die zoektocht verloopt onder andere langs veel dierenlevens in deze bundel. Er is een sprekende eekhoorn, er zijn koeien en vogels wier dagelijks bestaan wordt beschreven in een mengeling van droom en werkelijkheid.
Mythe
trippelt achter 'de natuur' aan.
Theologie sloft achter 'de natuur' aan.
Filosofie sjokt achter 'de natuur' aan.
En de wetenschap?
(p. 10)
De wetenschap, vertegenwoordigd door een platische chirurg (in het gedicht 'Welkom'), beweert dat de vergankelijkheid overwonnen kan worden, maar dat wil eigenlijk zeggen: 'de afgrond van andermans blik'. Een eekhoorn, in het gedicht 'Belijdenis', zegt hem dat zijn dood het eerste 'werkelijke' is dat hem zal overkomen. Het leven daarvoor is dus als een droom, of niet reëel?
In sommige gedichten wordt gekeken hoe dieren dat doen: leven. En vaak ook wordt het perspectief van het dier zelf gekozen, zoals in 'Vrijen in een zomereik') of wordt het dier aangesproken, zoals in 'Lente':
O plompe jongedame met quasi-
dromerige ogen en pronte uier
(p. 29)
In het leven van de koe - Stitou schrijft in zeven gedichten over ontsnapte koeien - herkent men zich:
Soms ontsnapt ons
een koe maakt bij ons los
ontzag, deernis
en lacherigheid.
(Afgronddiepe
lacherigheid.)
(p. 42)
In de laatste afdeling van de bundel roept de dichter op tot 'betekenisloosheid':
Maak afwezig de hysterische metropool,
stadsmens spoel je onderbuik
met bronwater schoon, wees toegeeflijk weet
betekenisloosheid heb ik nodig.
(p. 49)
Maar het lijkt wel alsof in dit gedicht ('Orakel van een gevonden schoen') de dood zelf aan het woord is:
Of blijf kalm, blijf liggen,
wacht zonder te verwachten
totdat vergaat jouw naam
en de herinnering eraan.
(p. 49)
In het gedicht 'Beginselen' lijkt een soort 'omgekeerde wereld' te worden beschreven, waarin allerlei dingen gebeuren die normaal anders of niet gebeuren:
Burenruzies lopen op bruiloften uit of levenslange
vriendschappen. Noodweer wacht tot iedereen
binnen is. Een troep engelen staat de straatcoaches bij.
[...]
De partij van de vogelaars stijgt opnieuw in de peilingen!
Ook de partij van de laatste postzegelverzamelaars
doet het goed. Het Kwaad, vertellen we elkaar,
is teruggelokt de onderwereld in die vervolgens
volgestort is met beton. En het Goede,
het Goede is ons steeds te snel af.
(p. 55)