De gedichten van Judith Herzberg, 1996-2000

Vooromslag van Judith Herzberg, Wat zij wilde schilderen (1996)

Wat zij wilde schilderen

Wat zij wilde schilderen verscheen in oktober 1996 bij uitgeverij De Harmonie. Deze negende bundel van Judith Herzberg bevat eenenveertig gedichten.

Het gedicht 'De zoen tussen Flotsam en Jetsam' verscheen eerst als bibliofiele uitgave op 19 augustus 1994 bij drukkerij Augustijn Pers in Driehuis.'Regels geschreven tijdens plaatselijke vrede nr. 2' en 'nr. 3' werden in 1995 geschreven in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, evenals Herzbergs toneelstuk Rijgdraad. 'Regels geschreven tijdens plaatselijke vrede nr. 1' verscheen zonder nummer in Strijklicht.

In het titelgedicht 'Wat zij wilde schilderen' verwoordt Herzberg haar poëtica:

Zij schildert wat zij niet kan eten

niet kan bezitten niet beschrijven.

Zij schildert wat niet stil blijft

zitten niet gelijk blijft niet

verandert.


(p. 13)

Herzberg probeert in haar poëzie vaak dingen te 'schilderen', hierboven in letterlijke zin, die in een beweging even stil worden gezet, zoals bijvoorbeeld ook al te zien is in het gedicht 'Opmaat' uit haar eerste bundel.

'Wat zij wilde schilderen' eindigt met:

Het onomlijnde blijft

onomlijnbaar lokken.


(p. 13)

Herzberg lijkt hiermee te zeggen dat je als dichter niet ontkomt aan de verleiding om de werkelijkheid in kunst om te zetten, ook al maakt poëzie de dingen die worden geobserveerd of ervaren niet meteen duidelijker.

Het gedicht 'Hoe' werd in opdracht van het European Harp Symposium geschreven. Op 27 augustus 1995 werd het met muziek van Chiel Meijering voor het eerst opgevoerd. Het gedicht gaat over de ideale levensgezel die de vrouw zich voorstelt. Zij vertelt in de ik-vorm, vanuit het perspectief van de man. De vrouw behoudt echter ook de ik-vorm. Er ontstaat zo een dubbele 'ik-figuur':

'Als ik een man was

zou ik wel weten hoe

mij lief te hebben.


(p. 8)

Door deze dubbele ik-vorm ontstaan er soms zinnen die om herlezing vragen:

Ik zou mij loslaten zodra

ik los wou en ik zou

mij vertrouwen waar

ik ook heen wou.


(p. 8)

De problematische verhouding tussen man en vrouw is ook het onderwerp van andere gedichten in de bundel. Zo heeft 'Eind, d.w.z. begin van het eind' een veelbetekenende titel. Het vertelt in dialoogvorm hoe een vrouw van een man wil horen dat hij van haar houdt. Die man doet dat alleen niet uit zichzelf:

vr. Hou je van me?

m. Ja.

vr. Maar je zegt het nooit uit jezelf.

m. Dan moet je het niet vragen.

vr. Maar ik wil het zo graag weten.


(p. 10)

Qua vorm doet dit gedicht denken aan een scène uit een toneelstuk, een genre waar Herzberg ook veel in heeft gepubliceerd.In dezelfde sfeer bevindt zich 'Antwoord' dat letterlijk een antwoord is op een vraag, die waarschijnlijk luidt of de 'ik' een bezwaar heeft tegen liefdesbrieven:

Nee, heb tegen liefdesbrieven niets,

maar wel lijkt het me heel vervelend

de vrouw te zijn van iemand die

ze schrijft, van huis uit,

naar een ander huis. Of huizen.


(p. 12)

Het lijkt er op dat de man van de 'ik' hier liefdesbrieven schrijft aan een andere vrouw.Soms geeft Herzberg direct advies (over relaties), zoals alleen al uit de titel van het gedicht 'Raad' blijkt. Dit gedicht legt uit hoe je tot een man door kan dringen:

Probeer, door infighting dichtbij te komen

zo dicht dat hij niet slaan, niet trappen kan.

Dan heb je kans dat hij je in zijn armen neemt

en samen zegt, samen leeft.


(p. 16)

Het gedicht 'Naar bed naar bed', dat in 1991 als bibliofiele uitgave verscheen in opdracht van Stichting Randschrift, is een parodie op het kleuterversje 'naar bed, naar bed zei Duimelot:

Zo veel zat er niet in grootvaders kastje

een laagje versuikerde honing een restje ranzig vet

en een kakikleurig blik zonder etiket, nog

ongeopend.


(p. 23)

Het gedicht zet echter ook aan tot denken over ''t kleine ding' uit het origineel, dat, als de anderen de pot leeg zouden hebben gehaald, met een schuldgevoel had moeten leven aangezien hij hen verlinkt zou hebben:

Wat was dat dan geworden voor zo'n pink

die de boel verlinkt had en toch vastzat

voor een leven.


(p. 23)

Misschien wel het opvallendste gedicht in deze bundel is het slotgedicht 'Het wachten op de bus', vanwege de uitzonderlijke lengte van bijna vier volledige pagina's en de parallelle opbouw van de regels:

Het zien van een taxi.

Het denken: nog niet. Ik sta hier nog maar net.

Het zien dat er nog iemand bij komt staan.

Het opnemen van hem/haar.

Het net doen of ik hem/haar niet bekijk.


(p. 53)

In dit gedicht bevriest Herzberg het moment van het wachten op een bus tot een uitzonderlijk lange gebeurtenis. Door 'het' te gebruiken zijn deze zinnen niet zomaar een verslag van een gebeurtenis, maar krijgen ze iets algemeens: iedereen kan dit wachten overkomen. De gedachten die door het wachten opkomen dwalen dusdanig af dat de aanleiding van het wachten uiteindelijk vergeten wordt:

Het zich afvragen of andere mensen zich ook zo vaak afvragen

wat andere mensen zich afvragen.

Het zich afvragen of andere mensen zich wel eens afvragen

wat ik me afvraag.

Het niet gemerkt hebben dat de bus er is.


(p. 56)

Een bloemlezing uit Zoals en Wat zij wilde schilderen verscheen in 1997 als het luisterboek Het vertelde, met een cd waarop Herzberg haar gedichten zelf voorleest.

Vooromslag van Judith Herzberg, Bijvangst (1999)

Bijvangst

Bijvangst is de tiende bundel van Judith Herzberg. De eerste druk verscheen in maart 1999 bij uitgeverij De Harmonie. De bundel bevat zevenenveertig gedichten. Vier gedichten verschenen eerder inLandschap(1998): 'Landschap', 'In droogte', 'Egmond aan Zee' en 'Kraaiennest'.

De vraagstelling, een veelvoorkomende stijlfiguur in Herzbergs poëzie, komt expliciet naar voren in de titel van het openingsgedicht: 'Vraag, vragen'. Hierin wordt aan een man gevraagd of hij kan genieten als hij ook nog verdriet ervaart:

Je ging erheen om te genieten

ik heb genoten, zeg je, maar is dat echt?

Geniet je over je verdriet heen


(p. 5)

Het genoemde verdriet blijkt liefdesverdriet te zijn:

mis je dan bij ieder scherp

profiel al is het maar van bergen

in de verte, haar, om te zeggen:

Zie je, of om naast haar te staan?


(p. 5)

In het volgende gedicht, 'Lijn I', stelt de 'ik' de vraag in gedachten. De vragen zijn tot aan de laatste zin elliptisch, in de zin dat de vraagzinnen wel een begin maar geen slot krijgen:

Hoe het is om

Met een gezwollen onderlip

Een neus vol korst een oog

Dat roodgestoten is –


(p. 6)

In dit gedicht observeert de 'ik' mogelijk een illegale immigrant of een zwerver:

Hoe is het om op weg

naar weg van wat ook


(p. 6)

Pas in de laatste regel wordt de vraag in zijn volledigheid gesteld en dat betekent ook meteen de bewustwording van de 'ik' die observeert:

Hoe is het dat ik je aankijk?

(p. 6)

In het gedicht 'Welcome to free world' gaat het duidelijker om een vluchteling: iemand komt naar de vrije wereld en krijgt te horen dat hij zich niet druk moet maken:

'I'll speak a basic English:

You cold, warm, hunger have?


(p. 12)

Dat het houterige Engels van een Hollander is, blijkt uit de af en toe letterlijke vertalingen uit het Nederlands:

They go to hospital,

normal, in haste,

other cars must make space.


(p. 13)

De kritiek van Herzberg op de hulpverlening blijkt uit de laatste regels, waarin het begrip 'blijven' wordt gerelativeerd, waardoor de onzekerheid van de vluchteling over de duur van zijn verblijf alleen maar sterker wordt:

Stay long? How long?

I cannot say. Stay

means so may

different things anyway.'


(p. 12)

Behalve de meer geëngageerde poëzie bevat deze bundel uitzonderlijk veel gedichten over gemis. In 'Nog raarder dan dat' verbaast de dichteres zich erover hoe snel de herinnering aan haar geliefde tot een verhaal verwordt:

dat je

nu al bent veranderd

in verhalen.


(p. 43)

Uiteindelijk raakt de herinnering alleen maar verder verwijderd van waar die ooit begon. De lezers, vreemden, nemen het verhaal over:

En deze regels

lezen nu al vreemden.


(p. 43)

De gedichten 'Iemand om aan te vertellen wat niet van belang is', 'J.W.', en 'Joseph Brodsky' zijn in memoriams voor dichters en naasten. In het slot van 'Joseph Brodsky' resteren de verhalen over de overledenen als middel ter herinnering:

We zijn nog over niemand heen

hebben alleen het verhalen.


(p. 25)

Herzberg rouwt hier behalve om Brodsky ook om Chris J. van Geel (overleden in 1974), Dick Hillenius en haar voormalig uitgever Geert van Oorschot (beide 1987), en Bert Schierbeek (1996):

wij zijn nog over niemand heen

niet over Chris of Dick of Geert

om over Bert maar niet te spreken


(p. 25)

Naast gedichten over gemis bevat Bijvangst ook dierengedichten, zoals in vorige bundels van Herzberg. 'Over een wesp' begint met twee regels uit het bekende gedicht 'Upon a wasp that chilled with cold' van Edward Taylor:

'Lord cleare my misted sight that I

May hence view thy Divinity,'


(p. 20)

Herzberg reageert vervolgens op Taylors ervaring van Gods hand in de schepping van de natuur:

Ik geloof niet zo in god, wel

ken ik soms een veel te groot gevoel

naar aanleiding van kleinigheid.


(p. 20)

Dat Herzberg in de kleine dingen vaak het grote gevoel vindt, is niet alleen terug te zien in haar gedichten over flora en fauna. Ook in poëzie waarin details in het alledaagse leven worden uitvergroot, zoals in 'Tantes met prikkende kinnen', kan een simpel besef optreden:

ziet nu pas in

dat tantes met

prikkende kinnen

ook woeste kinderen

zijn geweest


(p. 46)

De ervaring van het grote gevoel in kleine zaken wordt ook in de titel aangeduid: bijvangst is dat deel van de visvangst dat onbedoeld in het net terecht is gekomen. Zo neemt Herzberg juist de kleine ervaringen die meekomen met de grote thema's van dood en liefde als onderwerp van haar poëzie. In het gedicht 'Dingen' wordt dit wel weer wat gerelativeerd. De vorm waarin emoties worden geuit, kan nooit volledig beschrijven hoe de emotie echt aanvoelt. Ook in dit gedicht is gemis het thema:

Alles waarin missen vorm vindt

is minder dan het missen zelf.


(p. 48)