De gedichten van Judith Herzberg, 1980-1995

Botshol

In 1980 kwam voor het eerst sinds negen jaar weer een dichtbundel van Judith Herzberg uit: Botshol. Het is haar zesde bundel. Vanaf 1971 publiceerde Herzberg enkele losse gedichten in tijdschriften en bibliofiele uitgaven, maar was zij vooral bezig met haar toneelwerk. Zo werden de toneelstukken 'De deur stond open' en 'Dat het 's ochtends ochtend wordt', dat oorspronkelijk opgevoerd werd onder de titel 'Het is geen hond' in 1973, gezamenlijk uitgegeven in 1974.

De naam Botshol is vermoedelijk een samenvoeging van 'bot', kort verbindingswater en 'hol', laagliggende, moerassige plek. Botshol, dat tegenwoordig een natuurgebied ten westen van Abcoude is, was tot aan de Middeleeuwen dan ook een uitgestrekt veenmoeras. De bundel start met het titelgedicht:

Altijd bang in nachtdiep water

dat is bang aan land.

Dit is geen hol, eerder een leegte

geen stootrand van begrip, begeerte,

noch een grot met ruwe wanden

waarin op de tast.

Zonder randen ligt het zonder

berm, horizon, houvast.

Geen bodem waarop schaduw meevaart.

Helder het zwartst.

Onttrekt zich in verte aan verte

onttrekt zich in vlakte.

Water onder water

luistert niet. Likt niets los.


(p. 5)

'Botshol' is, net als de twee gedichten die er op volgen, 'Laat paar I', en de cyclus 'Laat paar II', vernieuwend binnen Herzbergs oeuvre. Er is een regelmatige strofebouw in 'Botshol' (iedere strofe bevat twee regels) en de gedichten hebben een abstract onderwerp, zoals de ondefinieerbare leegte die in 'Botshol' wordt beschreven en waarvan eigenlijk vooral wordt verteld wat het niet is: 'geen hol', 'geen strootrand', 'zonder randen', 'geen bodem', 'onttrekt zich', 'luistert niet. Likt niets los'.

In de 'Laat paar'-gedichten valt de tweetaligheid op die de twee geliefden scheidt en die ook de schrijfwijze van het eerste gedicht bepaalt:

Will there be a net en wit geschilderd hek between their two

such different wildernesses? Een hek dat piepend open kan?

Kunnen hun lippen de afstand verzachten, lippen uit zulk ander

voedsel gegroeid, om zulke andere woorden gevormd?


(p. 6)

Deze elementen doen experimenteel aan, omdat Herzberg deze technieken niet vaak gebruikt en in haar poëzie de zaken meestal directer worden verwoord, zoals in gedicht 'Juli', waarin de dichteres haar gemis eenvoudig en kort vergelijkt met dat van een vogel:

Ik ben mijn jongen kwijt

goud gaf ik voor geritsel

mijn nest zit me te wijd.


(p. 12)

In 1975, in jaargang 2 van tijdschrift De Revisor, recenseerde Herzberg het oeuvre van Philip Larkin. Zij uitte hierbij haar bewondering voor zijn poëziebundels en kaartte de thematische coherentie van enkele bundels aan. Bij The Whitsun Weddings, met het door Herzberg vertaalde 'Ignorance' is het thema dat van de vergankelijke jeugd:

De droefheid die uit bijna al zijn verzen klinkt lijkt vooral te slaan op deze onmogelijkheid mee te bewegen met wat beweegt, of wat beweegt stil te laten staan.

Deze onmogelijkheid valt ook vaak te zien in Herzbergs poëzie, zoals bijvoorbeeld in Zeepost.Herzberg nam 'Ignorance' ('Onwetendheid') op in Botshol, naast een andere vertaling uit het Engels: 'Het ongewone is geen moed'. Dit gedicht is een vertaling van 'The abnormal is no courage' van Jack Gilbert en vormt een lofzang aan het 'gewone' leven:

Niet de verrassing. Het verbaasd ervaren. Trouwen,

niet de ervaring van een maand. Niet de uitzondering.

Een schoonheid die de dagen doorstaat. Stevig en helder.

Het gewone magistrale, waar jaren ploeteren in gaat.


(p. 37)

De laatste tien gedichten uit de bundel vinden hun oorsprong in Israël en het pendelende leven van de dichteres tussen Amsterdam naar Jeruzalem. De genesis van het laatste gedicht uit de bundel, 'Woestijn', legde Herzberg uit in jaargang 5 (1978) vanDe Revisor, waarin zij ook vertelt waar haar gedichten vaak over gaan:

Meestal gaan ze, de mijne, over twee dingen. Of liever, ze komen voort uit mijn poging twee dingen, die op het eerste gezicht geen verband lijken te hebben met elkaar, toch te rijmen.

Ook in 'De vlier' wordt een dergelijke dualiteit verenigt:

De vlier heeft twee manieren:

één knoestig, hout met bast,

één snel omhoog, en hol als riet

wat vreemd aan één boom past.


(p. 30)

Natuur is een thema dat vaak terugkeert bij Herzberg. In 'Boomchirurg' wordt de tumor van de 'ik' symbolisch beschreven als een boom. De boomchirurg is de dokter die de tumor verwijdert, terwijl de 'jij' zijn fiets tegen het hek zet:

Boomchirurg noemde hij zich, en met zijn motorzaag

zat hij boven in mijn boom toen jij je fiets

tegen het hek aan zette. Altijd en van nature

tegen snoeien zei je alleen: 'zo zo' – en ik zag

dat er iets met je aan de hand was.


(p. 25)

De gedichten 'De boer', 'De zeeman' en 'De visser' werden geschreven in opdracht van Theaterschool van Amsterdam. In december 1978 verscheen al een bibliofiele uitgave van 'De boer'. Later verschenen ze alle drie in de speciale uitgave 'De val van Icarus', een libretto van een muziektheaterspel. In het spel waren de gedichten niet opgenomen.

De drie gedichten zijn geïnspireerd op het schilderij 'Landschap met de val van Icarus' van Pieter Brueghel de Oude. Vooral 'De boer' is bijzonder: hij praat namelijk, terwijl hij zich tegelijkertijd bewust is van zijn geschilderde staat:

Het ergste is als alles blijft zoals het is.

Ik wil en kan niet ingrijpen ik wil

naar huis, de koeien melken, eten

en vergeten wat ik zag. Het ergste is

dat dit tumult, als op een schilderij –

Vervolgens wordt ook nog expliciet verwezen naar Icarus' val:

dat deze val, van wat?

van nacht nu bijna al

mij in één houding vat.


(p. 33)

Dagrest

Vier jaar na Herzbergs bundel Botshol verscheen Dagrest, in oktober 1984. De titel Dagrest is een samengesteld zelfstandig naamwoord, net als Herzbergs eerdere bundeltitels: zee-post, beemd-gras, strijk-licht, bots-hol, dag-rest.

De bundel bevat 37 gedichten, waarvan drie zonder titel en één bewerking: 'Spelletjes' is gebaseerd op het gedicht 'Games' van Jack Gilbert, uit diens bundel Monolithos (1982).

Dagrest begint net als Strijklichtmet een gedicht over meeuwen. Het gedicht 'Meeuwen' verscheen eerder als afsluitend lied in Herzbergs toneelstuk Leedvermaak (1982). Het vertelt op droomachtige wijze over een weg naar zee.

Het krijsen van meeuwen wees de weg naar zee;

een nauwe steeg, steil naar beneden, daar was de haven

maar niets dan boten, trage kranen, ijzerwaren. Geen vogel


(p. 5)

Aan het einde van het gedicht blijkt dat de meeuwen gevangen zijn:

Tussen de brede spleten leefde opeens de lading: vlerken

en veren. Zo werden meeuwen het ruim in gehesen.


(p. 5)

Het gedicht lijkt hier een nachtmerrie over de deportatie van Joden. De beangstigende omstandigheden waarin de gevangen wezens verkeren, worden al eerder in het gedicht duidelijk:

Toch, het geluid hield aan; het geweld van machines

werd zelfs overstemd door het schreeuwen.


(p. 5)

Zelf zegt Herzberg over het gedicht 'Meeuwen' en de titel van de bundel in een interview in Trouw (15 november 1984):

'De titel is een woord van Freud en als ik het goed begrepen heb, is een dagrest dat deel van de droom dat van de werkelijkheid van de dag is overgekomen. Dat wat heelhuids door de droom heenkomt. Er staat in deze bundel meer droom dan in vroegere bundels. Het openingsgedicht "Meeuwen" heb ik gedroomd bij voorbeeld.'

De titel van eerdere bundels van Herzberg was vaak ontleend aan één van de gedichten. In Dagrest is dat niet het geval, hoewel het tweede gedicht, 'Slakjes', in voorpublicatie in 1983 in het tijdschrift Maatstaf (nr. 6/7) als 'Dagrest' verscheen. In de bundelversie werden twee regels geschrapt die het droomkarakter expliciteren:

(veel kleiner dan jij je voorstelt

kon je dromen maar fotograferen)

Dat het verleden een last kan zijn, is ook buiten droombeelden te ervaren, zoals in 'Rooster'. Hierin is angst zelfs de allereerste emotie die wordt ervaren op een dag:

Angst wordt het vroegste wakker. Wekt dan

verstand en plannen voor de dag,


(p. 18)

De last die de persoon met zich meedraagt, wordt gepersonifieerd als een luidruchtig kind dat door de juf tot de orde moet worden geroepen:

Vanmiddag, bij geschiedenis, mag je

alles vertellen wat je weet, wat vroeger

is gebeurd.


(p. 18)

Ook in 'Hij is zo dik en zij zo klein' komt het motief van het zwaarwegende verleden terug. De man in dit gedicht wenst:

iemand, onbesmet

door zo'n onhebbelijk verleden als het zijne


(p. 7)

In 'Au' wordt het blijvende karakter van angst en pijn in een retorische vraag verwoord:

Of zou de pijn die wij verdrijven

in een àndere vorm hier blijven

lachloos, zangloos doen verstijven

onze pijn-dorstige lijven

hunkerend naar het woordje au?


(p. 16)

Pijn komt ook vaak naar voren in de gedichten over problematische liefdesrelaties. In het gedicht 'Blijf bij' verdient deze liefdespijn de voorkeur boven ongevoeligheid:

blijf liever in beduusde rouw want

verstandigheid is besmettelijk

en keelt ze steeds.


(p. 40)

Ook in het volgende gedicht, 'Vrouw, eiseres', zijn liefde en trouw het hoogste gebod In het gedicht zit de 'ik' waarschijnlijk bij een rechtszaak waarin een vrouw (het wordt niet duidelijk of die vrouw de 'ik' zelf is) een scheiding eist:

'Vrouw, eiseres' vreemd vond ik dat,

liever, dacht ik, word ik verlaten

dan dat ik ophoud lief te hebben.


(p. 41)

Dat liefde dynamisch is en trouw niet tevergeefs hoeft te zijn blijkt uit '(Want) houden van':

(WANT) houden van

is gauwer gezegd

dan langer gedaan

maar soms komt het

in het donker

op gang en dan

is er verder

geen houden meer aan.


(p. 35)

De gedichten in de bundel verschillen aanzienlijk van lengte: 'De ballade van zachtwang en hardwang' beslaat vier pagina's in vierregelige strofen en 'The Grizzly' tweeënhalve bladzijde zonder witregels. Het laatste gedicht van de bundel, het tweeregelige 'Bijna nooit', is het kortste en keert weer terug naar het vogelmotief waar Dagrest ook mee begon. In tegenstelling tot de gevangen vogels in Meeuwen zijn de vogels hier juist heel vrij:

Bijna nooit zie je een vogel in de lucht

zich bedenken, wenken, terug.


(p. 46)

Herzberg lijkt hier te suggereren dat de mens, in tegenstelling tot de vogel, het verleden maar moeilijk met rust kan laten: hij bedenkt zich en gaat (in gedachten) vaak terug naar waar hij vandaan komt.

Zoals

Zoals is de achtste poëziebundel van Judith Herzberg. Hij verschijnt in 1992, acht jaar na Dagrest. Het is de eerste bundeltitel (de thematische bundels Vliegen en 27 liefdesliedjes uitgezonderd) die niet uit een samengesteld zelfstandig naamwoord bestaat en ook geen trochee maar een jambe vormt. Wel is de titel weer als programmatisch voor de thematiek op te vatten. De bundel bevat vijfenveertig gedichten.Twaalf van de gedichten verschenen eerder in de bundel die uitgeverij De Harmonie, ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan in januari 1987, uitbracht als nieuwjaarsgeschenk, eveneens onder de titel Zoals.

Na een conflict over de omslagen van haar bundels wisselde Herzberg van uitgeverij, zoals te lezen is in een interview inVrij Nederland van 21 juni 1997. Zoals is zodoende de eerste bundel die zijn eerste druk niet bij Van Oorschot maar bij Uitgeverij De Harmonie beleefde. Dit valt ook duidelijk te zien aan de omslagen van de bundels. Zo is de uitgeverij niet vermeld op de voorkant. Ook gebruikt De Harmonie minder felle kleuren voor het omslag. De bundeltitel op het omslag is bij de bundels na Zoals in een groter lettertype gedrukt dan de auteursnaam, en de witte letters zijn vanaf dan ook beschaduwd.

Net zoals Strijklicht en Dagrest begint ook deze bundel met een gedicht over meeuwen, 'Iets, aan de kust':

Iets, aan de kust, liet ze vieren.

Zo vlogen ze ons nog urenlang na.

Iets? Aan de kust? Elastiek?

Ook ons liet dat iets

ternauwernood los. Viel er

eten? Daar ploften ze op.


(p. 5)

Hoewel de meeuwen niet expliciet genoemd worden, blijkt door de plaatsaanduiding, het gekrijs en het navliegen van de boot wel om wat voor soort vogel het hier gaat. In het slot verlaten de vogels de dichteres als zij door het 'iets' naar de kust worden teruggetrokken:

Steeds kleiner

het krijsen terug naar de kust

waar wij samen vandaan

vertrokken.


(p. 5)

Vragen en twijfelachtigheden keren terug in de bundel. In 'Iets aan de kust' blijft het onduidelijk wat het 'iets' nu is. Wel ontsnappen de mensen in het gedicht er 'ternauwernood' aan.

In 'Hoezo' worden de kracht en het nut van dichterlijke beeldspraak in twijfel getrokken. Van de drie zinsnedes waar vraagtekens bij worden geplaatst, werd de laatste door Lenette van Dongen gebruikt, in haar sketch 'Ontslakkend oerwater', waarin zij een poëzieworkshop op ironische wijze becommentarieert:

Hoezo:

'De hoop eruit gewrongen bleven de vezels wel bewegen

maar zonder doel'. Hoezo? Hoezo hoop? Hoezo doel?

Hoezo: 'hoezo'?

Hoezo?

(p. 52)

Het tweede gedicht in de bundel is het titelgedicht. 'Zoals' bevat een opsomming van vergelijkingen:

Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet waarvoor,

en dan terug moet langs het spoor van je bedoeling,

zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt

en pas als je het hebt, weet wat het was,


(p. 6)

Wat met dit alles uiteindelijk vergeleken wordt, blijkt pas in de laatste regel. In de opsomming worden allerlei instinctieve, onbewuste handelingen genoemd, die in de slotregel worden gezien als een dierlijke manier van denken:

zoals je weet bij wie je op alert,

en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen,

zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.


(p. 6)

Maar de twijfel over het nut van de vergelijking schijnt hier, net als in 'Hoezo', ook door: met 'denk ik' wordt de hele zoals-vergelijking gerelativeerd. Het gedicht zegt hier dan ook meteen iets over de boodschap van de bundeltitel: eigenlijk vergroot elke vergelijking alleen maar de raadselachtigheid van wat er in eerste instantie wordt vergeleken.

Het slotgedicht 'Eerst komt het wachten´ kan zo ook gelezen worden als een gedicht over de ervaring van poëzie: na elk gedicht, dat alleen maar meer vragen oproept dan de lezer daarvoor had, blijft de lezer achter met de uitdaging iets met de nieuwe inzichten te doen:

Eerst komt het wachten, het verheugen,

leunend tegen lage muurtjes,

dan komt het voorgevoel van

hoe-nu-verder

daarna het hoe-nu-verder

zelf.


(p. 54)

Het spel met spreektaal, typerend voor Herzbergs poëzie, komt ook terug in 'Ik heb zo een vol leven o', waar een kind lijkt te worden geciteerd:

'Ik heb zo een vol leven o

ik heb een locomototief

die op tafel mag

door mijn zomaar

zomaar gemaakt

van klosjes en van

rotzooi toen hij

nog maar

zo groot was o

hier is hij

op de foto

dat daar is

tante Kiko.


(p. 16)

Later blijkt tante Kiko al dood te zijn, wat de suggestie van een vol leven ironiseert en nu komt ook geen 'kopje cho-cola' waar de 'ik' al zolang op wacht, maar:

aldoor

weer die hap

droge caca

o.'


(p. 17)

De 'o' aan het einde van het gedicht is hier niet alleen een deel van een woord, maar verbeeldt ook de teleurstelling van het opgegroeide kind dat inziet dat 'zomin als toen' zijn verwachtingen vervuld zullen worden.