Gedichten van H.C. ten Berge, 1964-2007
Van de vele bundels van H.C. ten Berge worden er hier drie besproken: Poolsneeuw uit 1964, Texaanse elegieën uit 1983 en Het vertrapte mysterie uit 2004.
Poolsneeuw (1964)
In 1964 verscheen de debuutbundel van H.C. ten Berge, Poolsneeuw. De paginanummers verwijzen, tenzij anders vermeld naar de in 1964 verschenen eerste druk van deze bundel. Deze werd later herdrukt in de verzamelbundels Gedichten (1969) en Materia prima (1993).
De titel van deze bundel verwijst al naar een belangrijk thema: de kou. In een autobiografisch essay beschreef Ten Berge hoe hij in de zeer koude winter van 1963 leefde in een houten hutje zonder fatsoenlijke verwarming. 'Sinds dat jaar is het motief van koude, het wit en de leegte nooit helemaal afwezig geweest in wat ik schreef' (Berge, 1987, p. 27).
Het openingsgedicht is dan ook getiteld ‘Onherbergzaam’. De inversie in de beginregels is een techniek die in Poolsneeuw zeer vaak, bijna consequent wordt toegepast.
Zwart wit als liefde
Als nijd het gedicht is
Rukkend of moe
Maar niet mager van teder getater
(p. 7)
Het spelen met de taal, de opeenvolging van alliteraties en assonanties in ‘Maar niet mager van teder getater’ is een element dat in de hele bundel terug blijft komen. Dit heeft te maken me Ten Berges opvatting dat ook het fysieke aspect van poëzie aandacht verdient. Niet alleen de klank, maar ook de tactiele sensatie bij het uitspreken van de woorden. Hij pleit er dan ook voor dat zijn gedichten hardop gelezen worden, omdat je naast het geluid de woorden vormt met je eigen lippen, tong en mond (Kuijper, 1985, p. 25). Verderop wordt over het gedicht gezegd:
Gedwongen tot verweer
Tegen de wolven
Staat zijn landschap overeind
(p. 7)
Het is dus het landschap van de poëzie dat onherbergzaam is. Beschermd tegen de wolven komt de dichter wel vast te zitten in het web van de spin:
De spin zit en worgt de bewoner
Dichter in zijn web en met verfijnd gehoor
Hij luistert: het oor leest de prooi in zijn blinde beweging
(p. 28)
Het belang van klank en ritme wordt nog eens benadrukt: een gedicht lees je met je oren. Poëzie over poëzie beslaat een belangrijk deel van de bundel.
Poëzie: werkplaats
Waar goud slaat uit munt (p. 27)
en:
Als onderaards er is poëzie
In de mens / ontgroeit zij de schors
(p. 12)
Deze laatste regels zijn in de verzamelbundel Materia prima (1993) aangepast:
Als onderaards er is poëzie,
in de mens ontgroeit zij de schors.
(Materia prima, 1993, p. 20)
Het schrappen van de schuine streep in de tweede regel, de zogeheten Duitse komma, en het toevoegen van een komma aan het eind van de eerste regel zorgen ervoor dat deze regels net een andere betekenis krijgen. De poëzie is niet langer alleen in de mens aanwezig, wel komt zij alleen in de mens aan de oppervlakte.
Ten Berge speelt ook met het verwachtingspatroon dat door taal kan worden opgeroepen, bijvoorbeeld in 'Gedicht'.
Poëzie is de kille vrouwehand
Die je wekt in de morgen
Is liefde smeden
Als zij wreed wordt
(p. 27)
Het woord 'wreed' in de laatste regel van deze strofe rijmt op 'heet'. Dat woord staat dan wel niet in het gedicht, het wordt wel opgeroepen door 'de kille vrouwehand' en door de variatie op de uitdrukking 'het ijzer smeden als het heet is'.
In deze eerste bundel zijn de verwijzingen die later kenmerkend voor het werk van Ten Berge zouden worden nog schaars. Een tweetal personen wordt met naam genoemd:
Niko pirosmani ben ik
En men treiterde mij dood (p. 11)
eindigt een gedicht over deze Georgische schilder en de clown Grock wordt gebruikt als een masker in 'Bijtijds kinds':
Wie meent: poëzie
Is een wanhoop maskeert
Zijn gedicht in gezichten
Als grock
(p. 26)
Aan het eind van de bundel smelt het winterlandschap weg:
Tenslotte breekt de stem, dooien
Winters weg, gruwel filtert de aarde
Tot even onder het oppervlak
(p. 33)
Uiteindelijk - in de verzamelbundel Materia prima (1993) is 'Tenslotte' vervangen door 'Ten slotte' - zal de lezer aan het werk moeten om 'even onder het oppervlak' te komen.
Wie graaft zal sporen ontdekken
Van wat ongezien hieruit kon lekken
(p. 33)
Texaanse elegieën (1983)
De bundel bevat dertien klaagzangen waarin telkens Texaanse taferelen doorklinken, van inheemse dieren als ratelslangen en armadillo’s tot roze schoonmaakhandschoenen en alom aanwezige telefoons. In de aantekeningen bij de bundel gaf Ten Berge aan dat hij de bundel zelf plaatste in de traditie van het lange gedicht. Hierbij noemde hij de namen van Gorter en Nijhoff. Grote inspiratiebron voor de bundel lijkt echter een Amerikaan geweest te zijn: Ezra Pound. Ten Berge had in 1970 al een vertaling van Pounds Cantos gepubliceerd. De invloed van Pound wordt in de bundel ook expliciet erkend:
'En toch,' snerpt de poëet
Terwijl onder de banden hazen slangen wasberen bezwijken
'Was Pound mijn universiteit!'
(p. 17)
In navolging van Pounds Cantos zijn de Texaanse elegieën spraakwatervallen van associaties en opsommingen. Hierin hebben de elegieën veel gemeen met het werk van de beat-poets, net als in het protest dat uit de klaagzangen klinkt - niet een protest tegen iets specifieks, maar tegen de moderne tijd in het algemeen.
De bundel is een reis die start in de leegte:
Leeg toneel onder een grijze lucht
Tijd van afweer en omhelzingen
Verstikt gejammer binnenin
Alle woorden zijn gebruikt
Begin, schrijf
(p. 9)
Het is een opening van een auteur die tegen beter weten in begint. De lucht is grijs en alle woorden zijn al gebruikt. Hardop denkend komt de dichter tot een mogelijke oplossing:
Alle woorden zijn gebruikt–
Breek ze
En gebruik het gruis van oude metaforen
(p. 10)
Op zoek naar een concrete taal vertrekt de dichter en komt aan
In Hailey, Idaho
Kil windeweer
Het huis van Homer P
(p. 12)
Homer is de vader van Ezra Pound en vanaf diens geboortehuis volgt het gedicht het leven van deze dichter. Onderweg, in Londen, wordt de reiziger geconfronteerd met de symbolen van de moderne tijd:
Neus gesnoten, staarde
Door een ruit naar buiten.
Londen grauw. Asfalt
Nat.
Rouwrand om het raamkozijn.
Twee honden bij een knipperbol,
Een fietser met een broekeklem,
Gevelbrede lijfspreuk
Lichtend aan de overkant
HAPPINESS IS A CIGAR CALLED HAMLET
(p. 14-15)
De bittere conclusie volgt niet veel later tussen haakjes:
(‘Bij ons, mijn vriend, schreit de beschaving
Onherstelbaar voort’)
(p. 15)
Het lijkt of de beschaving voortschrijdt, maar voor wie even verder kijkt is de beschaving in tranen. De klaagzangen betreuren het verdwijnen van wat er was en nu vervangen is door een leegte. Het besef dat er eens iets was dat nu verloren is benadrukt die leegte nog eens.
Wat het oog ziet
Kan de hand niet meer omvatten,
Al wat tastbaar was
Is nu een hersenschim geworden.
(p. 23)
Die hersenschim is de herinnering, het enige dat rest, maar de herinnering – in de vorm van een foto of een gedicht – is geen volwaardig alternatief.
Je weet het is geen leven
Maar een dood
Moment dat nauwgezet
Tot leven wordt geschreven
(p. 48)
Verloren is ook de liefde en het gedicht kan daar niets aan veranderen:
Niemand zong ooit iemand uit de dood terug
( p. 28)
Zo mijmert Tramontane die in de vijfde elegie vergeleken wordt met Aristaios, een figuur uit de Orpheus-mythe die zijn honingbijen kwijtraakte. Zo als Aristaios zijn bijen heeft verloren, is Tramontane de liefde van een vrouw kwijt. Hiervoor worden weer andere klassieke namen aangehaald:
Zijn Penelope pisnijdig
En Kalypso te ver weg
(p. 29)
De honingsymboliek wordt herhaaldelijk gebruikt.
Wie zijn honing kwijt is
krijgt het maar al te kwaad
(p. 32)
en:
Ontvolkte korven stonden
in een bruin geschroeide wei
(p. 34)
De zesde elegie slingert zich als een slang heen en weer en de ratelslang speelt er dan ook een belangrijke rol in. In een aantekening achterin vertelt Ten Berge dat deze door de Hopi-indianen gevangen werd en gebruikt voor een vruchtbaarheidsritueel. In de elegie worden de slangen leeggemolken waarop een recept voor het vlees volgt:
voedzaam en ook lekker
Zei hij, ‘k zal je tonen
hoe je ’t doet
(p. 35)
Maar de slangen worden weer vrijgelaten en wat rest is een
Dichter zonder beelden
imker zonder bijen
(p. 38)
In de bundel beschrijft Ten Berge telkens aan de hand van een Texaanse stad of het Texaanse landschap een grauwe, oppervlakkige wereld.
Het gruis voor de haard. Gebroken
Wit van blinde muren. In de gootsteen grauw
serviesgoed voor de vaat.
Monologen achter niet geleegde glazen
En een brievenbus waarin geen brief
Besteld maar wel folders
van een nieuwe praatgroep steken
(p. 42)
Opgewekt zijn in deze wereld heeft iets ongepasts:
Wie zijn oog opslaat ziet buiten
Door de dunne regen hoe de dorpsfanfare
Op een lijkkoets stuit en stil de hoek om
Zwaait, terwijl fluwelen majorettes de gelaarsde
benen blijven tillen in een fletse straat
(p. 43)
De elfde en langste elegie is het nadrukkelijkst een protest tegen de twintigste eeuw. De dichter wordt verslonden door de aarde en komt terecht in
De hal van de eeuw
Die een helse provincie omspande
(p. 54)
Deze 'Stijlloze eeuw' (p. 56) is een hel en bestaat uit beelden van oorlog, vernietiging, aftakeling en dood met op de achtergrond de dreiging van een autoriteit die het protest in de kiem smoort:
en een wilde engel vraagt
Hoe kan ik zingen
Waar mijn tranen druppelen op vreemde grond?
Besnorde heren slaan haar weg
(p. 54-55)
In de twaalfde klaagzang is het de dichter zelf die de mond wordt gesnoerd.
Je stembanden zijn doorgeknipt
Je polsen zijn gebroken
(p. 78)
Een taal die veel gemeen heeft met de taal die Ten Berge in een essay over Raster gebruikte: 'Sinds de opheffing van Merlyn […] bleek een niet onaanzienlijk deel van de literaire journalistiek in handen geraakt van arrogante straatvechters die erop uit waren de vingers van een schrijvende minderheid te breken'. De klaagzang gaat verder:
Je staat onthand
Je bent monddood
en bovendien:
Je werken zijn verdwenen
En je naam is niet bestaand
(p. 78, 80)
De gedichten hebben tot niets geleid. De laatste elegie is een opsomming van vragen die lijken te gaan over de poëzie, verbeeld als een walvis:
Werd je door haar meegesleept of voortgedreven?
Heeft ze je toen opgeslokt en ingesloten?
Hoeveel zeeën welke stranden? Hoe lang
zwierf je door haar ingewanden rond?
Wat is het dat je aanroert in haar wezen
En wat heeft ze je verzwegen-
Zij die jou had ingelijfd
en als Jona op een lege kust heeft uitgestoten?
(p. 81)
De dichter blijft achter op een lege kust; het lege toneel uit de eerste regels is onontkoombaar gebleken.
Het vertrapte mysterie (2004)
In 2004 verscheen de bundel Het vertrapte mysterie bij uitgeverij Meulenhoff. Nadat bekend was geworden dat H.C. ten Berge de P.C. Hooftprijs 2006 in ontvangst mocht nemen, verscheen een tweede druk bij Athenaeum-Polak & Van Gennep. De nummers op deze pagina verwijzen naar deze tweede druk. De recentere bundels van Ten Berge zijn aanzienlijk dikker dan zijn vroege dichtbundels. Ook Het vertrapte mysterie bestaat uit meer dan honderd pagina’s verdeeld in zeven afdelingen met uiteenlopende thema’s zoals de tango, Hilda Doolittle, een zeereis in het poolgebied en een fabel.
De bundel opent met de afdeling 'In de Piazzolla-straat', waarin de dichter telkens probeert te beginnen:
Hoe je begint
is een vraag
die er steeds weer toe doet.
(p. 11)
‘Waar te beginnen,’ schreef iemand je eens
in een brief.
(p.13)
Dit gat in de muur, geen beginnen meer aan
(p. 14)
Het openingsgedicht heeft een cynische ondertoon:
Toch zijn er altijd weer ogen die glanzen.
De jouwe. Je drinkt het geziene, je schenkt nog eens bij.
Het eind is in zicht, het pad gebaand, een gedicht
praktisch klaar
weet je dat bijna niets ertoe doet -
Je zeilt op een geschonden planeet
door een heilloos en onverschillig heelal.
(p. 12)
Maar de cyclus eindigt toch met de vervoering van de tango:
Muziek zuigt het vuil
uit onzichtbare wonden.
Beteugelde liefde breekt
uit het gat in de muur.
(p. 17)
Het verlies, dat in Texaanse elegieën (1983) een belangrijke rol speelde, is in Het vertrapte mysterie onlosmakelijk verbonden met de tijd.
Je wilt het heden betrappen
terwijl het al niet meer bestaat
(p. 21)
Zo begint de cyclus 'Tijd is'. In deze afdeling wordt beschreven wat er eens was, maar de tijd niet heeft overleefd. Immers:
Tijd heelt niets, want slaat weer
nieuwe wonden.
(p. 21)
Het verleden komt alleen terug in de herinnering, bijvoorbeeld in de vorm van een inventaris van een oud schoollokaal. In deze afdeling staat ook het gedicht 'Ontheemding van de ongetemde geest', waarin de teloorgang van de Indiaanse culturen van British Columbia betreurd wordt. Dit verlies van het verre en onbekende wordt vervolgens gemonteerd aan de teloorgang van de eigen cultuur.
Een foto van verdwenen totems
is niet wat je zocht.
Die spar van tachtig meter
droeg bever en beer onder zijn schors,
aan zijn takken hingen emblemen van arend, heilbot,
hermelijn,
uit zijn stam sprak de gestremde tijd
waar houtsnijders wel raad mee wisten.
Zeeduivel en Kannibaal waren opgericht
als grafpaal die de hemel perforeerde,
Kikker-in-Vuur en Vulkaanvrouw stonden klaar
om ondergronds te gaan (het dorp
was horend doof en moest verbranden).
Leren buidels schermden vogeldons en amulet
voor vreemde blikken af.
Men deed ze heimelijk van de hand om voorspoed,
heelkruid,
een ivoren haak waarin de vis graag hapte
of een onheil brengend lied van de sjamaan te kopen.
Zoals je eens aan de Pacific
naar de sporen
van verloren stammen staarde,
in de regen op het smalle strand van Bella Coola
tussen afval en karkassen bivakkeerde,
langs de oevers van de wilde Kispiox op zwarte vliegen,
tubes ketchup en verroeste vaten stuitte–
zag je thuis, algauw
weer ingepolderd en bevangen,
dat de boomgaard naast de sloot
waar de appels als emblemen aan de takken hingen
en een specht insecten uit de boombast klopte,
waar boer Ligthart fruit voor zakken eikels ruilde
en de varkens zielsgelukkig in de modder knorden
dat de boomgaard naast de sloot,
Ligtharts hoeve De Zes Wielen en de kevers voor de specht
onder trieste asfaltpleinen waren platgewalst
en weggevaagd.
(p. 29-30)
Er wordt wel gezegd dat het werk van Ten Berge met de tijd toegankelijker is geworden. In dit recente gedicht is te zien hoe de door hem veelgebruikte montage-techniek wordt ingeleid en uitgelegd. Ter vergelijking: in de vijfde Texaanse elegie staat de regel ‘Aristaios, Tramontane’. Deze twee personen worden zonder enige omhaal aan elkaar gemonteerd. Bovendien is de lezer volledig van zijn eigen kennis afhankelijk om de overeenkomsten tussen Tramontane en Aristaios te herkennen en te begrijpen waarom ze zijn samengebracht.
In dit gedicht wordt de bedoeling van de montage juist benadrukt: 'zoals je eens aan de Pacific … zag je thuis, algauw'. Bovendien is de vergelijking bijna stapsgewijs uitgelegd. Ten Berge zet de beelden niet meer vlak naast elkaar, maar schuift ze over elkaar heen. De 'verdwenen totems' vormen 'de boomgaard naast de sloot', de appels hangen aan de takken als de emblemen van 'arend, heilbot, hermelijn' en 'bever en beer onder zijn schors' worden de 'insecten uit de boombast'. De vreemde namen 'Bella Coola' en 'Kispiox' worden ineens herkenbaar: 'boer Ligthart' en 'hoeve De Zes Wielen'. Zo wordt het verre en onbekende dorp dat moest verbranden de hoeve van thuis die wordt 'platgewalst / en weggevaagd'.
De interesse in Ezra Pound is in deze bundel ook nog steeds aanwezig en komt in de bundel naar voren in twee afdelingen die gewijd zijn aan Hilda Doolittle die kort een relatie met Pound had gehad en lang met hem bevriend is gebleven. 'Een liefde in 1905' is een biografische inleiding op het leven van deze dichteres:
Hilda vijftien, Ezra zestien –
Samen in een boomhut onder de sterren
(p. 35)
Hilda Doolittle volgt Pound naar Londen, maar de jeugdliefde kent geen vervolg:
Oude beloften herroepen.
Hilda, vijfentwintig, en nog ongerept.
Vrijers bij de vleet. Soms een minnaar
in het voorportaal. Ook de vrouwen
dongen naar haar hand –
maar Ezra's zin ging uit naar Dorothy
(p. 40)
Vader en moeder Doolittle die hun relatie altijd al afkeurden beroven haar er met terugwerkende kracht van:
Moeder Helen nam haar apart:
'Het zal je opluchten te horen dat je vader Ezra’s brieven heeft verbrand.'
(p. 41)
De afdeling leest als een opsomming van citaten, verwijzingen naar andere namen uit de literaire kring van Doolittle en Pound en extra informatie tussen haakjes. Hierdoor krijgt de lezer regelmatig het idee niet een gedicht, maar een biografisch essay te lezen.
De erop volgende afdeling bestaat uit vertalingen van enkele van Doolittle’s gedichten. De net behandelde stukgelopen relatie met Pound echoot na in de woorden van een verbitterde Eurydice, maar vooral in de zwervende Odysseus. Ten Berge wil het verband tussen moeder Helen Doolittle en Helena van Troje – in het Engels allebei 'Helen' en allebei de oorzaak voor de afstand tussen de twee geliefden – in zijn vertaling niet verloren laten gaan:
Helen, Helen kom naar huis;
er was een Helena voordat er oorlog kwam
(p. 57)
De invloed van de klassieke mythologie in Doolittle's gedichten werkt nog door in de volgende afdeling die bestaat uit drie gedichten die geïnspireerd zijn door passages uit de Metamorfosen van Ovidius.
'De hutkaap' is een bewerking van een serie gedichten die eerder dienst had gedaan als epiloog van de novelle Matglas. Jargon als 'pikbroek' en 'vetpieper' proberen de sfeer van zeelui op te roepen, evenals plat taalgebruik:
- Lazer op, meester,
geef eerst een kopstoot
of klare, en doop
je snikkel in de brandy!
(p. 74)
Net als de expeditie van Shackleton leiden ze schipbreuk en moeten zien te overleven tussen het ijs. Het is moeilijk om helder te blijven tussen al dat wit:
Maar, beste Marston, zie hoe ik zwaai
met mijn bijl, sneeuwblind en snel
deze bijt in de lucht hak,
denkbeeldige kraters met smeltwater volstort.
(p. 77)
Uit een puntsgewijs uitgeschreven 'strategie' waarin meer vragen dan antwoorden staan blijkt dat de structuur het van de waanzin verliest:
15 Opmetingen verrichten. 15a waarvoor? 15 b Voor wie?
16 Het papierbestand controleren. 16a Zie 6 na voldaan te hebben aan 6c.
(p. 79)
Het doel van de strategie is dan ook niets anders dan 'de tijd te doden'.
Bij een beschrijving van de expeditie van Shackleton wordt weer de grens opgezocht van wat nog poëzie is. De opsomming van ontberingen lijkt meer op een reisverslag in telegramstijl:
Niet slapen uit lijfsbehoud.
Scheurbuik. Verblinding. Een neusbloeding
(bloed dat bevriest in de neus).
Depots die nooit worden bereikt.
Pemmican, plasmon koeken, cacao, kaas en thee.
Soms ook suiker en haver.
Sneeuwblinde ogen (als door naalden gestoken.
Met zinksulfaat en cocaïne verzacht).
Koudvuur. Te laag bloedsuikerpeil.
Diarree, plankhard in de broekspijp. Bevriezing na
plaspauze. Hypothermie. Windgekte. White-out.
Achterdocht en jaloezie.
(p. 84-85)
De laatste ingesprongen regel geeft aan dat naast de problemen van deze specifieke omgeving de reizigers ook niets menselijks vreemd is.
De volgende afdeling, 'Narcolepsie', beschrijft in een droomwereld het verlies van onschuld en schaamte.
Je bent vijf jaar
En zoekt naar brandhout om de kou te weren.
Een boze man in Feldgrau vindt het scherp
Gewette bijltje tussen takkenbundels in de jutezak.
Hij zet het kille ijzer (tsjop, tsjop) in je nek,
Scheurt je kleren,
legt zijn wil op,
gooit het bijltje daarna in de sloot.
Nu kom je nooit meer thuis-
Bloot, vol schaamte, blijf je zo een eeuwigheid
Zonder beweging staan.
(p. 95-96)
Die schaamte is in het laatste gedicht van de afdeling volledig verdwenen:
Is haar neus vervangen? En het vel weer glad?
Zijn onderkin en heupvet weggezogen?
Hier iets weggehaald & daar wat ingespoten?
Dril in plastic zakjes onder blouse of T-shirt vastgenaaid?
Total remake, zegt ze luchtig. Zal ik mij ontkleden?
(p. 101)
en even later:
Het ontraadselde lijf op het web
wereldwijd ter beschikking gesteld.
(p. 102)
Wat in het eerste gedicht bedreigend was, is nu bijna een vanzelfsprekendheid. Door het noemen van tijdsgebonden elementen als Feldgrau en het wereldwijde web wordt het verloren gaan van de onschuld gekoppeld aan de voortgang van de tijd. In een droom wordt het meisje achter de webcam, een 'vrome Poolse maagd',
Weggevoerd naar zo’n barak vol luizen
Achter rollen ondoordringbaar prikkeldraad
(p. 102)
Zo lijkt er voor de Poolse vrouw in al die tijd maar weinig veranderd.
De laatste afdeling, 'Het grote lak' is een sprookje over Raaf die per ongeluk licht schept op een donkere en lege aarde. Het gebrek aan interesse in zijn schepping en honger naar macht leiden naar de ondergang en een sombere laatste noot voor de bundel:
De inktzwarte ruimte
sloot zich voorgoed om hem heen.
Alles kwijnde, verstijfde, stierf af.
Ook wormen en maden bevroren.
Het was weer leeg en donker op aarde
(p. 112)
[De gedichten zijn waar mogelijk geciteerd uit Materia Prima: gedichten 1963-1993, een verzamelbundel van de poëzie van H.C. ten Berge tot 1993. Een aantal gedichten uit Poolsneeuw zijn in deze uitgave komen te vervallen. Deze gedichten zijn geciteerd uit de eerste druk van Poolsneeuw uit 1964. De gedichten uit Het vertrapte mysterie zijn geciteerd uit de eerste druk van deze bundel uit 2004.]
Literatuurverwijzingen
Kuijper, 1985
Jan kuijper: ‘Zo’n zin moet in je mond dansen’. in: De revisor. jrg 12 (1985) afl. 2, p. 18-26.
Ten Berge, 1987
H.C. ten Berge: Informatie. Amsterdam: Meulenhoff, 1987.