De gedichten van Eva Gerlach, 2001-heden

Vooromslag van Eva Gerlach, Oog in oog in oog (2001)

Oog in oog in oog in oog (2001)

Oog in oog in oog in oog uit 2001 is de tweede bundel die Gerlach schreef voor de jeugd. Bij de gedichten staan tekeningen gemaakt door Sieb Posthuma. De bundel opent met een reeks gedichten die samen het verhaal vormen van een meisje dat aan het puberen is en daarom jaloers is op haar jongere zusje Merel die nog lekker kind kan zijn.

Toen mijn moeder thuiskwam zei ik 'Merel

heeft gebeld, ze blijft ergens logeren.'

'Waar ergens,' vroeg mijn moeder, ik zei 'Weet ik dat,

leer me blind hier en zij heeft gewoon nog plezier, ik wil dood,'

mijn moeder meteen van 'Ze belt wel weer geeft niks hoor schat.'


(p. 8)

De zus van Merel durft haar ouders niet te vertellen dat zij degene is die Merel heeft weggejaagd in het eerste gedicht van de reeks:

'Vlieg op,' zeg ik en daar ging ze

over de tram met de wind mee, ik durfde niks meer

te roepen, fietste weg. Niemand kon zeggen

als ze 's avonds niet aan tafel zat

dat het iets met mij te maken had.


(p. 5)

Na de opluchting en het genieten van het verdwijnen van haar zusje (haar nagellak gebruiken, haar witte muis aaien, haar computerspelletjes spelen en haar dagboek lezen om te zien of er iets over haar in staat) begint ze zich toch zorgen te maken:

Er begon iets duns in me te zeuren,

hoe later het werd hoe meer. Hoe dan? Over wat er

zelfs als het niet ging onweren allemaal kon

gebeuren. En over pyjama's, tandenborstels en zo


(p. 9)

Wanneer ze 's nachts niet kan slapen van het piekeren, hoort ze

een soort gillen, niet hard maar het wilde

niet meer echt stil worden.


(p. 10)

Als ze uit het raam kijkt, ziet ze haar zusje:

Waar? Op de kerktoren. Hoe? Dus dat ze aldoor

weggleed en zich weer ophees. Keek me recht aan.

Deed je? Ging in de vensterbank staan, riep MEREL IK KOM


(p. 10)

In het laatste gedicht gaan de twee zussen op dezelfde voet verder en begint de reeks weer opnieuw:

Dus toen ik niet van haar sintmaartenssnoep mocht eten

zei ik 'Ben je vergeten

dat ik je heb gered?' en zij 'Hou je kop.'

'Zelf weten,' zei ik. 'Vlieg op.'

(p. 11)

Ook in de rest van de bundel speelt de overgang van kind-zijn naar volwassenheid een grote rol. De afdeling 'Ben ik' gaat bijvoorbeeld over de onzekerheid en het veranderende lichaam die horen bij de puberteit. In het gelijknamige gedicht vat Gerlach die onzekerheid:

Als er iemand zijn mag dan ben ik het

hier met mijn benen naar de vloer mijn tenen

vol nagels haar en eksterogen wijd

want ik sta stevig want ik mag er zijn.

Dit is mijn buik met mij erop en eraan

ik mag er zijn ik mag me laten gaan

ik schreeuw gewoon je kan me best verstaan

en verder lig ik stil zolang ik wil.

Het gedicht eindigt met de regel:

Dit zeg ik steeds maar het maakt geen verschil.

(p. 26)

Vooromslag van Eva Gerlach, Daar ligt het (2003)

Daar ligt het (2003)

Daar ligt het verscheen ter gelegenheid van de vierde Gedichtendag op 30 januari 2003. Eva Gerlach schreef op verzoek van Poetry International de 10 gedichten die deze bundel telt. Verlatingsangst speelt een rol in het gedicht 'Asfalt'. Kijkend naar een vertrek krijgt de 'ik' een visioen van de trekschuit naar Haarlem die het asfalt in haar straat doet veranderen in water. De terugkeer is geruststellend alledaags.

Laat me

hier niet achter riep ik door het raam

vanwaar ik ze zag gaan gaan, ik kan hier niet zo

in mijn eentje blijven staan, maar zij

meegevoerd door haast namen de bocht

linksom naar het park. Het asfalt sloot zich,

uit de diepte die ik duidelijk

had zien stromen, spiegelen en

bruisen, sprong geen vis. Het is te hopen

dacht ik dat zij nog met vloeibaar tij

komen waar zij moeten zijn vannacht.

Alles lag zoals het altijd lag.

Jij kwam aan, het was al laat, parkeerde

slordig als gewoonlijk, nam je tas

uit de auto en keek staande op het

dichte asfalt recht omhoog naar mij.


(p. 7)

Vooromslag van Eva Gerlach, Jaagpad (2003)

Jaagpad (2003)

Ter gelegenheid van de tentoonstelling 'Passages' van het werk van Marianne Aartsen in het Stedelijk Museum Roermond verscheen Jaagpad (2003). Marianne Aartsen vond haar inspiratie voor het beeldend werk dat een plaats vond in Jaagpad in drie lange reizen die zij maakte in Afrika. Eva Gerlach voorzag de werken van gedichten. In het gedicht 'Drie hazen' wil 'een leegte' omhoog 'uit hen die daar dood op de hielen maar te slim (te wijd) liggen om te blijven wie zij zijn'.

Ach hazen vleugelgeil en visdoorzwommen

word aards en luchtig als weleer, laat grond

en jager hun gemis aan ergens plaats,

gedicht maak deze los als vergelijk

die daar terugspringt en zijn spoor verlaat

op afstand wacht en naar de honden kijkt.


(p. 19)

Vooromslag van Eva Gerlach, Een bed van mensenvlees (2003)

Een bed van mensenvlees (2003)

Net als in haar overige bundels probeert Eva Gerlach ook in Een bed van mensenvlees (2003) zicht te geven op de min of meer falende pogingen van de menselijke geest de wereld te bevatten. In 6 secties probeert zij de werkelijkheid 'een keer te zien zoals zij zich voordoet'. In de sectie 'Over de goden' kruipt de dichter in de huid van Leda in de nacht dat zij bezoek krijgt van Zeus in zwanengedaante.

zojuist sliep je nog maar je kan

nu nooit meer ophouden met schrikken ook

al reikt hij kep en zweepje bit en teugel

bliksemend stijgt hij op met je geheugen

waait van je af waar was je eerst terloops

aai je over het dons dat aan je brandt


(p. 11)

Vooromslag van Eva Gerlach, Situaties (2006)

Situaties (2006)

De titelreeks van de bundel Situaties (2006) opent met een verontrustende voorstelling:

I. loopt over de markt met het afgesneden

hoofd van zijn vrouw in zijn hand. Weet hij veel. Bij de haren

heeft hij het vast, een tas. Winter,

kool en bieten voordelig, hij monstert de kramen

met zijn hand in het haar van zijn vrouw. Niet vaak was het zo

stil zijn leven


(p. 29)

In het tweede gedicht wordt duidelijk waarom hij zijn vrouw onthoofd heeft. I. kon niet meer tegen de dichterlijke taal die zijn vrouw uitsloeg en daarom vond hij dat haar hoofd moest worden gescheiden van haar lichaam. De hoofdpersoon uit deze reeks lijkt meer moeite te hebben met taal:

I. wil af van de woorden die dingen zeggen

zonder ze te zeggen. Maar hij houdt niet

van zuinige zinnen. Hij wil

af van de mensen die zeggen 'Ik wil het ook wel eens

gezellig hebben' als ze speciaal langskomen

om spelden in zijn hoofd te prikken of hem

anderszins tot dit of dat te brengen


(p. 35)

Wanneer I. (die als een crimineel in de krant alleen met een initiaal wordt aangeduid) in het twaalfde gedicht van de reeks het hoofd van zijn vrouw begraaft, doet hij dit samen met een kelner die hij heeft ontmoet in een café. Ze begraven het hoofd 'op hun hurken naast het gedicht' en 'in de regels / die daarvoor openstaan.' De kelner geeft in het volgende gedicht aan dat hij over een goede dosis mensenkennis beschikt:

Ik kan zien dat u geen ziel hebt,

zegt de kelner, ik kan aan u ruiken

dat u al dagen niets hebt gegeten. Ik kan

horen dat u nooit meer iemand spreekt,

een ober is getraind in dat soort zaken.


(p. 41)

In het laatste gedicht van de reeks blijkt dat die mensenkennis niet genoeg was om hem te waarschuwen voor I. die nog steeds op hoofdenjacht is:

Bij de kassa legt hij het hoofd van de kelner in de

schuifla, hij moet dingen pakken, hij

moet pinnen. Nog een koffie en een reep.


(p. 43)

Vooromslag van Eva Gerlach, Het punt met mij is dat ik alles kan (2008)

Het punt met mij is dat ik alles kan (2008)

Met Het punt met mij is dat ik alles kan (2008) richt Gerlach zich opnieuw op de jeugd. In de bundel worden poëzie en proza gemengd tot een verhaal over Jan, zijn opa en een draak. Een verhaal dat gaat over vriendschap, angst en de troost van fantasie.

Het verhaal begint wanneer Jan van zijn opa een draakje krijgt. De draak is van plastic, maar wanneer hij alleen is met Jan komt hij tot leven. De draak heet Fu en dat betekent geluk. Vlak nadat Jan de draak heeft gekregen, verdwijnt zijn opa (of hij overleden is, wordt niet duidelijk). Fu kende Jans opa goed en vertelt graag over hem. Jan mist zijn opa, omdat ze vrienden waren en wordt verdrietig van de verhalen van Fu:

Fu ik weet niet of ik weten wil wat je

me aldoor vertellen wil aldoor vertellen wil

over mijn opa de Onvergetelijke Held

het is waar maar ik was er zelf bij en je hebt het me hebt het

me al zo gruwelijk grondeloos vaak verteld


(p. 9)

Volgens Fu moet Jan de dingen die hij met zijn opa heeft meegemaakt opschrijven: 'Hij zegt dat ik het moet doen zoals op mijn Geheime Papieren in het merelnest. Hij houdt ervan als het rijmt, Fu. Als ik over mijn opa schrijf, gaat het vanzelf rijmen.' Om te voorkomen dat Fu een verhaal over zijn opa gaat schrijven, begint Jan zelf. Er volgen drie afdelingen: 'Sportvis', 'Gevaar' en 'Draak'. Jan beschrijft zijn avonturen met zijn opa aan de hand van gedichten. Tussendoor praat hij in de prozastukken met Fu.

In de laatste reeks 'III Draak' moet Jan zijn opa helpen met het verslaan van een draak met zeven koppen. In de reeks ervoor is duidelijk geworden dat Jan een 'oud wijf' en een 'bangebroek' is. Vechten tegen een draak ziet hij helemaal niet zitten:

Want als er zo vlak bij je huis, je bord,

je lepel soep, van alles gaande is,

dan kun je krijgen dat je somber wordt.

Als ik dat van tevoren had geweten.

Ik zat te staren. Soep op het tafellaken.

'Ik ben geen ridder. En ik dood geen draken.'


(p. 40)

Zijn opa is onverbiddelijk en samen gaan ze op pad. Jans taak is om te dansen zodra de draak er is. Op die manier veroorzaakt hij trillingen die de draak op zijn plaats zullen houden. Zijn opa zal vangen en hakken. Na zes koppen gaat het mis: 'Ik hoor mijn opa schreeuwen: 'Jongen, help! Dit gaat niet goed!'' Jan neemt de bijl en overwint zijn angsten:

Ik dans niet, maar ik zie hier in de buurt geen Draak bewegen.

Wat deed ik? Wat ligt daar? Mijn opa naast een Drakenkop

Mijn opa krabbelt vrolijk overeind. 'Daar ligt-ie dan!

Je kan dus meer dan dansen, jongen. Je hebt mijn verstand!

Wat sta je daar nou raar. Begrijp je wat je hebt gedaan?

Een draak gedood. Wereld gered. Koud kunstje, toch? Niks aan.'


(p. 58)

Vooromslag van Eva Gerlach, Stapvoets (2010)

Stapvoets (2010)

De bundel Stapvoets verscheen in 2010 bij Boekhandel De Slegte. Het is het zevende deel in een reeks poëzie-uitgaven van de tweedehandsboekhandel. Het is een nieuwe versie van de gedichtenreeks die onder de titel Lichaam eind 2009 als bibliofiele editie werd gedrukt door Boris Rousseeuw. Beide uitgaven werden in Antwerpen gepresenteerd op 27 februari 2010.

Van de gedichten in de bundel is op de linkerpagina steeds het gedicht te vinden met handgeschreven aantekeningen en doorhalingen van de dichteres. Op de rechterpagina staat het gedicht in zijn uiteindelijke vorm. Hierdoor krijgt de lezer een inkijkje in het schrijfproces. De eerste strofe van het derde gedicht was voordat Gerlach ging aanpassen als volgt:

Toen ik je meenam maar je wou kapot en nergens

ordenen of geordend zijn. Het bos

sloeg dicht van schrik, je schold en smeet met vuur

Na de aanpassingen van Gerlach werd de strofe uiteindelijk:

Toen ik je meenam maar je wou kapot en nergens

passen (in wat: mijn gat? Krepeer). Het bos

sloeg dicht, je schold, viel, rookte liggend, smeet met vuur


(p. [8]-[9])

In deze strofe is nogal wat veranderd, maar de basis is hetzelfde gebleven. In de rest van de bundel is zichtbaar dat gedichten soms volledig worden omgegooid of, integendeel,in één keer hun definitieve vorm lijken te vinden. In het laatste gedicht heeft Gerlach bijvoorbeeld alleen een komma toegevoegd aan het eind van de tweede regel:

Het spoor dat moet verdwijnen loopt hier nog

achter haar voeten en ik zie haar nog,

niet die haar was maar die ze is, het moeilijkst

te volgen en het snelste uitgewist.


(p. [25])

Vooromslag van Eva Gerlach, Het gedicht gebeurt nu (2010)

Het gedicht gebeurt nu (2010)

De dikke verzamelbundel Het gedicht gebeurt nu uit 2010 is niet zomaar een verzamelbundel, zoals de flaptekst al aangeeft: 'Het gedicht gebeurt nu is alweer geen totaaloverzicht, maar een door Gerlach zelf kieskeurig verzameld werk, waarin het beste wat zij volgens zichzelf te bieden heeft is opgenomen.' In de verantwoording van de bundel citeert Gerlach Paul Valéry: 'Een kunstwerk is nooit onherroepelijk af, want degene die het gemaakt heeft is zelf nooit af.' Wanneer je de rest van de verantwoording leest, wordt duidelijk dat Gerlach het hier volledig mee eens is. Sommige gedichten hebben de strenge selectie niet gehaald en andere zijn herschreven voor deze selectie. Eerder deed Gerlach dit al in de bundel Voorlopig verblijf (1999), maar dan met werk uit de periode 1979-1990.

Chrétien Breukers noemde Het gedicht gebeurt nu op literair weblog De Contrabas 'een boek waar ik niet genoeg lofprijzingen voor kan verzinnen.' En hij vervolgde: 'Het boek is, zou de recensent zeggen, een hoogtepunt in de hedendaagse Nederlandse poëzie.' Paul Demets schreef op 22 september 2010 op Cobra.be over Het gedicht gebeurt nu: 'Doordat ze zo stevig aan sommige gedichten in deze verzamelbundel gewerkt heeft, versterkt ze het beeld van de dichter die nooit vindt en dus blijft zoeken'.

Wanneer deze verzamelbundel wordt vergeleken met de eerste uit 1999, Voorlopig verblijf, blijkt inderdaad al snel dat Gerlach nog steeds aan het zoeken is. Het is namelijk niet zo dat Gerlach het deel van haar werk dat ze in Voorlopig verblijf al samenvoegde onveranderd heeft overgenomen in Het gedicht gebeurt nu. Ook aan deze verzameling heeft ze geschaafd. Er zijn gedichten toegevoegd en weggelaten, volgordes zijn veranderd en woorden aangepast of vervangen. Uit de bundel De kracht van verlamming (1988) nam zij bijvoorbeeld in beide verzamelbundels het gedicht 'Schommel' op, maar in Het gedicht gebeurt nu bestaat 'Schommel' uit twee genummerde delen. Er is (als nummer 1) een gedicht aan toegevoegd. Ook heeft Gerlach de laatste strofe aangepast:

Hoe heb je wat ze tijd noemen. Iemand

valt uit de touwen, breekt maar kan

niet ophouden. Hij klimt en klimtom even

op het hoogste punt binnenin stil te staan.


(Voorlopig verblijf, p. 89)

Hoe vang je tijd. Nog een keer terug. Iemand

slaat de wind, laat de touwen los maar kan

niet ophouden. Hij klimt en klimt om even

op het hoogste punt binnenin stil te staan.


(Het gedicht gebeurt nu, p. 136)

Gerlach heeft naast dichtregels ook titels van gedichten aangepast of volledig veranderd. Het gedicht 'Stereo' uit de bundel Een kopstaand beeld (1983) heet in Het gedicht gebeurt nu bijvoorbeeld 'Scheel'. Ook is de naam van de lerares nu voluit geschreven, in plaats van afgekort:

Ik zie ze zoals vroeger in de klas

juffrouw Van Beek, wanneer ik slaperig was

en mijn ogen wegdraaiden: tweemaal leek

zij vaag maar herkenbaar op wacht te zitten.


(Het gedicht gebeurt nu, p. 54)

Van praktisch alle bundels tot 1990 heeft Gerlach in Het gedicht gebeurt nu meer gedichten opgenomen dan ze in Voorlopig verblijf had gedaan. Een van de uitzonderingen vormt de bundel In een bocht van de zee uit 1990. In zowel Het gedicht gebeurt nu als Voorlopig verblijf heeft Gerlach acht gedichten uit deze bundel opgenomen. De keus is op één gedicht na hetzelfde gebleven. Voorlopig verblijf bevatte de reeks 'Tijd, de langzame'. Van deze reeks heeft Gerlach in Het gedicht gebeurt nu slechts één strofe overgenomen:

Van de bergen kwam het donker dat

alles eet, de kinderen elke nacht

bang voorgoed te zullen slapen zeiden

in het naar boven lopen dat zij elke

avond werden afgebeten, wij

die maar verder leefden konden

dat niet weten.


(Voorlopig verblijf, p. 96; Het gedicht gebeurt nu, p. 141)

Dit gedicht staat nu binnen een andere reeks getiteld 'In een bocht van de zee'. Ook de gedichten 'Zo', 'De weg naar school' en 'Verstuiving' uit Voorlopig verblijf zijn in Het gedicht gebeurt nu onderdeel van deze reeks. De titels van de gedichten zijn vervangen door nummers. Naast deze aanpassingen heeft Gerlach een gedicht uit Voorlopig verblijf volledig vervangen door het gedicht 'Met droge voeten':

Ik rende water door, gleed uit en viel.

Hou je benen bij je, zei iemand, diep

in slaap naast mij, je schopt me, slaap toch. Sliep

en rende. Nergens water te bekennen.


(Het gedicht gebeurt nu, p. 144)

De flaptekst van de bundel vermeldt nog: 'Gerlach wilde geen verzameld werk, ze wilde opgenomen hebben wat in haar ogen overeind gebleven was'. Ondanks haar strenge blik en alle veranderingen is er genoeg overeind gebleven om een dikke bundel te vullen met haar werk van de afgelopen dertig jaar. De belangrijkste overeenkomst tussen beide verzamelbundels is overigens de weglating van bijna alle gedichten voor kinderen, op de bundel Hee meneer eland na. In Het gedicht gebeurt nu zijn de illustraties bij de 'volwassen' bundels wel opgenomen, maar die van Hee meneer eland niet. De verantwoording vertelt niet waarom.

Vooromslag van Eva Gerlach, Kluwen (2011)

Kluwen (2011)

Kluwen, dat in 2011 verscheen, is het eerste deel van een drieluik in proza en poëzie getiteld Ogen wijdopen. Gerlach stelt hierin het geheugen en de herinnering centraal. Zelf zei ze over het onderwerp in Trouw: ‘Als het geheugen een plek van samenkomst is, dan is wat ik met nu bedoel misschien niet meer dan een oogopslag’ (7 januari 2012).

Als motto van Kluwen heeft Gerlach een citaat van Augustinus gekozen uit Belijdenissen:

Zo ben ik gaan denken dat de tijd niets anders is dan een uitgestrektheid. Maar waarvan, dat weet ik niet. Het zou me verbazen als het geen uitgestrektheid was van de geest en van hem alleen.

Het is niet de eerste keer dat Gerlach probeert de herinnering en het verleden te vangen in haar gedichten. Herinnering speelt als thema ook een grote rol in eerdere bundels, zoals Domicilie (1987) en De kracht van de verlamming (1988). Ook in de bundels Stapvoets (2010) en Rataplan (2011) gaat het over het geheugen in al zijn facetten. Deze bundels zijn deels als reeksen opgenomen in Kluwen. De gedichten hebben daarbij wel enige wijzigingen ondergaan. De gewijzigde versies typeren Gerlachs bekende zoektocht naar de volmaakte vorm van haar verzen; zij nam eerder ook al gewijzigde versies van haar gedichten op in latere uitgaven of verzamelbundels omdat, zoals in de aantekeningen op pagina 101 van Kluwen staat, de poëzie 'erom vraagt'.

Gerlach benadert het geheugen in Kluwen op verschillende manieren. De gedichten verwijzen regelmatig naar andere werken. Zo beweert Gerlach in de reeks ‘Stapvoets’ uit de eerdere gelijknamige bundel uit 2010: ‘herinnering is niks hoe helder ook’. Eerst is er een opsomming van herinneringen, waarna het nut ervan teniet wordt gedaan:

Ze moet haar pillen nog haar doek haar vet

de wekker moet gezet sigaret gerookt

alles alleen doen proper stipt op tijd

herinnering is niks hoe helder ook.

(p. 18)

Het laatste gedicht in de bundel bestaat uit een enkele regel en slaat terug op de auto uit het gedichten ervoor (p. 92, 98) waarin een droom herinnerd wordt aan een auto zonder bodem die na het passeren van de grens beschoten wordt:

geheugen wacht maar het portier slaat dicht.

(p. 99)

Het geheugen is een klassiek thema in Kluwen. Zo verwijst de titel van de bundel volgens veel critici naar de draad van Ariadne die ze aan Theseus mee gaf in het labyrint. Naar de oudheid wordt verwezen in verschillende reeksen. Zo verwijst de reeks ‘Tumbleweed’ naar Odysseus’ list om de cycloop Polyphemus om de tuin te leiden. Om te ontsnappen aan de vrienden van Polyphemus, noemde Odysseus zichzelf ‘Niemand’. In het gedicht ‘Oὔτις’ (Grieks voor ‘niemand’), bekijkt de cycloop het kompas van Odysseus, dat na zijn ontsnapping is achtergebleven:

Lang al bezit ik het kompas van Niemand.

Wanneer ik wil klap ik het open zo

dat terwijl roest het unieke huidpatroon

van vijf zes vingers dichtkit ik de ringen

rondom elkaar zie liggen en de spiegel

die helpt een punt te peilen in het veld:

nergens.

(p. 28)

In het gedicht 'Vraag liever hoe je vergeet' uit de reeks 'Voor Orpheus' refereert Gerlach aan Orpheus' tragische mislukking om zijn geliefde Eurydice vanuit de onderwereld weer naar het rijk der levenden te begeleiden:

Waar ik ook ben

ik ben de ring in die oorlel

paraplu boven dat hoofd

rok die de knie baart, ui die de neus bekokstooft

sokken die voeten, overhemden die oksels

pingpongballetje uit de hand recht omhoog.

Vraag hoe het heelhuids

achter kan blijven

hoe ik de route vrijmaak

aandacht van mezelf afhaal

uit mijn lichaam wegloop.

(p. 53)

Het tempo in ‘Voor Orpheus’ is staccato, waarbij zelfstandige naamwoorden door binnenrijm aan elkaar verbonden worden, zoals in: 'rok die de knie baart, ui die de neus bekokstooft'. De persoon wordt naar de achtergrond gedrongen; dit gedicht draait om de voorwerpen. Soms worden de werkwoorden helemaal weggelaten, zodat het gedicht nog compacter wordt: 'sokken die voeten, overhemden die oksels'. De voorwerpen lijken de ledematen te vervangen of in elk geval te vertegenwoordigen - er hangt een sfeer van ongemakkelijkheid omheen. Het is alsof de ik-figuur zich niet prettig voelt in het eigen lichaam; de 'ik' wil dan ook de aandacht van zichzelf afhalen en uit het lichaam weglopen. Door deze constructie van de tekst creëert Gerlach sterk associatieve beelden.

Kluwen weerspiegelt een worsteling met de tijd en dat wordt vanuit verschillende perspectieven bezien. Zo behandelt de reeks ‘In mijn jas’ de zin van het bewaren van spullen in zes genummerde gedichten. Het gedicht '2' gaat in op het motief van bewaren:

Iemand zegt: wat moet je met alles.

Het gaat niet om alles of niets

het gaat erom adem te halen.

Maar wat is alles wat niets

als ik alleen maar heb wat ik heb en ik wil

alleen maar dit dat wat ik heb altijd

hetzelfde zal blijven

(De opgezette vliegende kikker de boktor

de afgeknipte nagels in het zakje)


(p. 39)

'6', het slotgedicht van de reeks, schetst een beeld waarin de inhoud van een jas het leven van een persoon op waarde schat en samenvat:

Leg het hart van de dode naast alles

wat hij in zijn jas bewaard heeft.

Leg het ernaast één voor één, denk om je adem

de schaal raakt vlug uit balans.

De sok de zuiltjes uit de blokkendoos

Als alles gelijk is gebleven

begint in de verte de dode

voorzichtig te lopen.


(p. 43)

De dood, die ook in '6' genoemd wordt en in Gerlachs werk vaak terug komt, is sterk verbonden met herinnering, geheugen en verleden. Deze combinatie wordt weerspiegeld in het gedicht 'Nok'. Het gedicht begint met een opvallende herhaling die hamerend overkomt door het metrum (twee anapesten naast elkaar):

De dood en de dood en de dood

komen me hier niet halen.

(...)

Vroeger is later is niks.

Kom morgen terug,

kijk wat er is veranderd.


(p. 69)

Ook de tijd speelt in Kluwen een belangrijke rol. In 'Vorm' wordt geprobeerdhet begrip tijd tastbaar te maken met het beeld van de vlucht van zwaluwen:

van de wind leven ze, knife edge

langs bladeren, keutels, oren; tijd een vorm

uitgespaard in wat opengaat rondom


(p. 74)

In '1' uit de reeks 'Bloedbal' wordt de tijd aan het lichaam afgelezen, aan een verwonding die met de tijd geneest:

Autodeur op je vinger dicht, bloed tekent

een blimp, je ziet in het nagelraam hoe hij

gezapig uitzet, opstijgt

En:

dit is je lichaam, zie het van dichtbij,

paar dagen nog duwt het zijn afgemeten

zichtbaarheid door zijn uiterste en weg.


(p. 92)