De gedichten van Anneke Brassinga, 1987-2005
Aurora (1987)
Anneke Brassinga debuteerde in 1987 met de bundel Aurora. Ze was toen al bekend door haar vertalingen. Zeventien gedichten uit de bundel Aurora zijn eerder verschenen onder de titel Brassinga's Debuut.
Het titelgedicht 'Aurora' begint met een aanroep, zoals vroeger bij dichters gebruikelijk. Verder een opmerkelijke ruil aan het einde van de strofe.
O kus mij, o omarm mij -
mijn wangen zijn rood doorbloed,
wie de steen tilt zal mij vinden
al is de ziel nog zo bedroefd.
Schamele warmte, twee schele
ogen te geef voor blind geloof.
(p. 5)
De gedichten in deze eerste bundel dragen het stempel van oudere dichters als Leopold en Gorter, ze wekken weemoed en verlangen op. Zoals het gedicht 'Wandeling'.
Alles is moe en kan niet stilstaan:
de zon, de wind, het uur.
Er sluipt een oude droom
tussen de bomen, het land
wordt een poort
naar jaren her.
(p. 10)
Landgoed (1989)
De tweede bundel van Brassinga, Landgoed (1989), bevat gedichten die meer verhalend en ook associatief zijn. Er is onder andere een gedicht over de plant 'Kornoelje', dat tevens gaat over de klank en het schrijven. Waarbij dan vervolgens door associatie naar een ander onderwerp wordt overgeschakeld.
Mijn kornoelje staat op het landgoed Elze,
de aangewezen plaats: je bij ze, el bij oel.
Je en ze zijn zacht voor de l, die niet mooi is
als er een harde klank op volgt, melk
is lelijk (maar lekker). En Wilma?
Op de lagere school zat een bloeiend meisje
met rode wangen en blonde krullen.
(p. 25)
Opvallend in het gedicht 'Strijkkwartet' is het eindrijm bij de klinkers, dat door de rijmklanken en het ritme aan een vers doet denken.
Liefde baart klank, geen omweg
van oor naar hand, stil voortgeplant
het zingende. In vergeten gebaren
geeft zich de geest der snaren.
(p. 51)
Thule (1991)
De bundel Thule (1991), die werd opgedragen aan Peter Yvon, de man van Brassinga, is verdeeld in de afdelingen 'IJszee' en 'Gras'. 'IJszee' heeft als motto 'Er sah ihn stürzen, trinken und sinken tief ins Meer' van Goethe.
De sfeer van kou en ontbering is voelbaar in 'Verlossing', het maakt niet meer uit wat er gebeurt.
Er is hier veel dat grond raakt
zwaar zonder wortels rust
in zee of op land, what's in
a name, gespleten steen blijft
getweeën een, het water wast
zich zoals licht dag en nacht
de ogen reinigt.
(p. 24)
De afdeling 'Gras' heeft als motto 'Gij luiaard in het gras: de mieren steken vlijtig' van Jean de Jupille. De sfeer is hier bijna tegengesteld aan de vorige afdeling, met jeugdherinneringen en observaties van de omgeving. Er is sprake van blauwschokkers en een vrolijke luchtgeest. Over gras en het groen is te lezen in het gedicht 'Voyeuse', waarin een kind twee vrijende mensen in het bos ziet.
Eindelijk opgewassen tegen kijkzucht
niet altijd meer verleid door groen.
Lokten mij bos en veld omdat ik eens
twee mensen zag, een dubbele boterham
liggend in groen als engelen veraf
voor schele kinderogen?
(p. 39)
Zeemeeuw in boomvork (1994)
Zeemeeuw in boomvork uit 1994 bevat de opdracht 'Aan mijn moeder (1911-1993)' en heeft als motto 'Par l'espace, l'univers me comprend' van Pascal. Het titelgedicht 'Zeemeeuw in boomvork' begint met een beschrijving van een wandeling door het groen, die de 'zinnenzee, nee binnenzee' nabij brengt.
Dan waren er avonden, fosforiserend en golvend lauw.
Vluchtig zoals een zeemeeuw op water kan lopen
zaten groene vliegjes te stralen in zwarte struiken, lief-
kozingen timide maar onbezonnen; in de boomvorken
om die binnendringende zinnen hing de nacht.
(p. 29)
Naast de aan de natuur ontleende beschrijvingen zijn er ook vreemdere observaties van natuurverschijnselen zoals in 'Rust roest' over het opkomen van de zon, het verstrijken van de tijd. De gedichten zijn vol beelden.
Wat kraakt? Een kier in de lucht, je oor ziet
een gapende zon uit de veren komen. De dag
een fazant op zijn roest, die op roestkleurige
vleugels gaat, zijn keel schuurt aan zandloper-
zand.
(p. 39)
Huisraad (1998)
Het motto van Huisraad (1998) luidt: 'Dit jaar zijn aller zielen te lui en zatjes om op te staan: vers kweeënnat in oude zakjes.' Soms zijn de teksten absurd grappig. 'Spinmaal' is een gedicht over een vlieg in een spinnenweb, de omschrijvingen hierin zijn vindingrijk.
Inkerig de zelfspijziging der kruisgaand gebukte
buiksloof die op blote voetangels trilling leest.
Zwarte engeltjes ontrollen haar kwatong,
tot morse tekens gerijd: 'het aas alweer wemelend'.
(p. 27)
In de afdeling 'Muziekeind' staat een gedicht over de opstanding uit de dood: 'Resurrectie'. Het bevat weer beestjes, snelle buikpotigen. Brassinga gebruikt klankrijm op 'e', in de woorden dennen, knel, spelde, sneller, kent. Daarnaast gebruikt ze alliteraties. Hier vinden we ook een van de vele neologismen (nieuw gevormde woorden) waar Brassinga bekend om staat, namelijk het woord 'dodepop'.
Het is goed oefenen op dennennaalden in het bos.
Dodepop omknel ik jou: de intieme speldeprik.
Straks een eenzame handeling in de kist - ontaarden.
Laag bij de grond nog, weerlicht het al
razendsneller buikpotig vertoon dat geen lust kent
dan inpakken, leegslorpen.
(p. 28)
Verschiet (2001)
In 2001 verscheen de meermalen bekroonde bundel Verschiet. Naast gedichten van Brassinga staan hierin ook de vertaling van een gedicht van Samuel Beckett en de vertaling van drie gedichten van Ingeborg Bachmann. De uitgave kwam mede tot stand dankzij een werkbeurs van het Fonds voor de Letteren.
Geluk zit soms in kleine dingen. Zoals in het gezang van een merel. In het gedicht 'Roeping' vraagt de ik-figuur zich wanhopig af of het geluk ooit op zijn pad komt, of dat hij het net misloopt door omstandigheden. Voor de zekerheid beeldt hij zich - 'de oren toegestopt' - daarom het geluk van anderen in, die in andere streken of andere tijden urenlang of zelfs maar eventjes de merel horen fluiten en gelukkig zijn.
Fluit er een merel, dan voel ik geluk.
Fluit er een merel ten hemel schreiend mooi
in China terwijl ik niet in China ben;
heeft naar verluidt men hier ter stede merels
ook gehoord in het blauwe schemeruur
van 3 Februarij 1603; zal, naar verwacht mag
over zes weken, in mijn tuin hun lied weer
klinken; stel dat ik al op weg zal zijn
gegaan, naar China, of het onbekende
voorbij de grens van mijn bestaan - hoe nu hier
leven zonder geluk?
(p. 9)
Toch kunnen merels ook wel minder vrolijke gedachten oproepen, zo blijkt uit 'Merelloos', waar 'moeder esdoorn lief' de 'kastanje die krankzinnig is geworden van de brullende merels, heel mooi zoetgevooisd melodieus maar toch' voorhoudt dat het gelukkig al weer bijna winter is. De ik-figuur heeft daar zo zijn bedenkingen bij:
winter! Schrale jij ontroost, mompel ik,
ontroostbaar besprongen door heimwee
naar vroeger, toen voorjaar bestond
zonder mij. Maar van weeromstuit rollen
uit mijn knikkers weke parels en stralen
sterren in hun bloeddoorlopen breken.
Nabij nabij o en voorgoed nabij o
koude klonterpap van modderdonker
merelloos het binnenste der aarde schoot.
(p. 14-15)
Brassinga geeft haar lezers bijles in romantische zaken in 'Hoe te zoenen op straathoeken'. Het moment van een kus is niet van belang: 's avonds laat, vroeg in de nanacht of vroeg in de dageraad, alle tijdstippen en omstandigheden lenen 'aan dit publieke werk subliem cachet'.
Het zij een zwijgen van koralen
vergaan van dorst in lafenis -
van wakend ontslapen bevinding wellicht
doe dus vooral de ogen dicht.
Men neme niet de tijd
die schenkt zich wijd en wijd -
in deze zachte voorportalen
heerst onafzienbaar innigheid.
(p. 33)
Timiditeiten (2003)
In 2003 verscheen de bundel Timiditeiten, waarin zwart-wit foto's van Freddy Rikken zijn opgenomen. Soms staan foto en gedicht naast elkaar, soms is de tekst in het beeld opgenomen. Anneke Brassinga heeft ooit eens gezegd de 'muziek' in haar gedichten belangrijker te vinden dan de inhoud. Deze muziek is overduidelijk aanwezig in 'Oor', in dit geval zelfs inhoudelijk. De dichter 'smacht sostenuto naar jouw lieflijk zondoorschenen oor' waarin de muziek zich vergiet.
Zo binnendwalend de muziek
en bevend ongewis kunnen wij kuis verlustigd
voelen rijpen ons onvermijdelijkst verdriet.
(p. 12)
In 'Glimworm' worden eigen problemen opzij gezet om een in huis verdwaald insect terug te brengen naar de tuin waar het thuishoort.
Zij lag te lichten ver van lommer
in zomernacht verdwaald geraakt
naast balpootkast op stalhuisvloer
van kale planken: uit groene vonk
ontsprong de volle tuin der lusten
die ik van buiten kwam ontvlucht.
(p. 23)
Een bijzondere waarschuwing wacht de wanhopige persoon die aan zelfmoord denkt in 'De rivier en het knuffeldier'. Aan de rivier waarin hij overweegt te springen zal het niet liggen, want de rivier houdt van iedereen, dus 'in haar armen mag je liggen, schoon zal zij je likken tot het bot'.
Maar wat je meedroeg al die tijd,
het knuffeldier zo zacht zo dwingend
met zijn domme trouwe knoopjes
die oog hebben voor niets dan voor jou,
het hopeloos met hart en ziel verslingerd
wollig wezen dat van jou is, bij geen ander
ooit nog die versleten warmte vindt -
hem moet je achterlaten en verraden
als je de lonkende rivier ingaat.
(p. 84)
Wachtwoorden (2005)
Toen Brassinga al zeven bundels op haar naam had staan, verscheen in 2005 de verzamelbundel Wachtwoorden. Bijna alle gedichten uit de eerdere bundels zijn hierin opgenomen. Zeker wat betreft de laatste bundels: uit Huisraad (1998) en Timiditeiten (2003) is slechts één gedicht niet opgenomen en de bundel Verschiet (2001) is in het geheel opgenomen. Wel zijn enkele gedichten herzien of herschreven.