De gedichten des Vaderlands van Anne Vegter
De vierde Dichter des Vaderlands, Anne Vegter, schreef op gezette tijden een Gedicht des Vaderlands voor NRC Handelsblad, te beginnen met een gedicht op 31 januari 2013 ter gelegenheid van haar benoeming. Met toestemming van de auteur zijn de gedichten ook op de KB-website Nederlandse Poëzie te lezen.
© Anne Vegter
Wilhelmus
(bij het afscheid van Anne Vegter als dichter des Vaderlands, 25 januari 2017)
I
Een volk dat rijk werd op het water
begrijpt wie elders strandt.
De doden zijn niet meer voor later,
de wereld staat in brand!
Verwacht j’ook hulp,
is er een maat aan ’t kwaad,
als jij het bent die moet vluchten?
Hollander zijn is een daad!
II
Verleen je hart een extra kamer.
Zoals Erasmus schreef:
ruimte scheidt de lichamen
maar niet de geesten
status, geloof of afkomst
bestaan vrij naast elkaar.
Geef iedereen toekomst
en maak ons Kikkerland waar!
Mijn armoede
(bij de publicatie van het tijdschrift Quiet 2016, 18 oktober 2016)
Ik wachtte in mijn laatste jurk op het schoolplein.
Een moeder vroeg hoe ik het maakte.
En er was oploskoffie.
Ik werd onzeker, koos geen antwoord
uit angst voor mijn antwoord.
Er is een verband tussen geheugen en openstaande rekeningen.
Mijn zoon was al uit, naar bleek.
Hij had zijn schoenen geruild voor nieuwe spelletjes,
het waren merkschoenen. De opvang was dicht.
Ineens een glimp van God.
Thuis dronk ik online de nacht leeg
in het oneven licht van mijn geleende koelkast.
Weer die wanhoop. Waar moest ik mijn beslissing van betalen?
Ik dacht wat dacht je 'aan den boschvijver'
(naar aanleiding van een verblijf in het atelier van Richard Roland Holst, juni 2016)
(voor Jet Roland Holst-van der Schalk)
’s nachts in je laken gedraaid mee naar het ven
aan je voeten die down in water plonzen modder
hey modderbadjetje, permitteer je geweten een pauze!
vrolijk op! je zegt eindelijk iets voor mezelf of slaap ik?
of moet ik alweer weg? al dat bezoek vind ik stom-
vervelend, liefst ben ik alleen met de mensheid of
doe haar over op papier; ik heb vuurvliegjes lief gehad
en rosa luxemburg (ten slotte was ik sterflijk genoeg)
vandaag bij de etos in zundert een vrouw die almaar
op je leek, op het kerkepad terug spitte je
een spoor uit (handen, hoeven en hakken) maar
op het zwemven drijft blinde rosa je droom af
(Anne Vegter: 'In juni 2016 bracht ik een week door in het atelier van Richard Roland Holst, de echtgenoot van Henriette (Jet) Roland Holst-van der Schalk. Ik wilde vooral weten wie zij was geweest. Gastvrouw van talloze kopstukken uit (linkse) politiek, kunstenaars en schrijvers vanaf de twintiger jaren in de vorige eeuw. Ze streed onvermoeibaar voor een beter lot voor de ‘arbeidersklasse’. Ze werd oud en moe. Ze woonde tot haar dood op de Buische Heide, bij Zundert. Het gedicht maakt deel uit van een poëzieroute met gedichten van Jet herself. Deze tekst is voor haar. Ter ontspanning').
Materiaal voor schedelboog, lijn van borst, fallus of kont uit vloeibare klei
(Bij de opening van de tentoonstelling 'Sexy ceramics' in Keramiekmuseum Princessehof, Leeuwarden, 27 augustus 2016)
Je makersbewegingen over het breekbare, natte binnenste -
buiten raakten mijn vormen jouw tong aan, openden je mond
in mijn roos, we bedreven lovescience met de modderige maten
van mijn kleivrucht. Kijken is pijnloos nadoen. Toen ik wilde weten
wat je vingers weten legde je verhitte dingen in ons bed. Je zei:
‘Dickrider, Tietenvaas, Models, Fallen Woman en wij.’ Ik zei:
‘Mooie Mensch, Flame, Potential Stillness en wij, sloeries van klei.’
We weten nog niet hoe
(Bij de opening van de nieuwe Waalkade in Nijmegen, 28 maart 2016)
We weten nog niet hoe
snel alles, hoe snel je zicht verandert
tot je bent wat je verandert,
hoe snel het kind zich in je opbergt.
We weten nog niet hoe ver alles,
hoe ver de echo van je zang reikt,
hoe ver je gaat of buigt.
We weten nog niet hoe licht alles -
hoe licht het dragen van je geluk -
hoe licht van details het gewicht -
We weten nog niet hoe vaak alles,
hoe vaak de stad schittert in je ogen,
hoe vaak de liefde een daad is van genot.
'Kijk, de stad drijft langs!'
'Zie je iets?'
'Zei je iets?'
Je tekent een bed op het water.
'Wacht je daar op me?'
We weten nog niet wanneer je een godensprong waagt.
[Anne Vegter: 'Het gedicht is gemaakt i.o.v. Gemeente Nijmegen. Het is een van de bijdragen aan het landelijke project ‘Ruimte voor de Waal’. Het werd op 2e Paasdag 2016 onthuld tijdens de opening van de nieuwe Waalkade. Het gedicht is op de kade aangebracht over een afstand van 600 meter. De brug die het eiland Lent met de kade verbindt heet ‘Lentloper’. Het nieuwe waterrecreatiegebied heet ‘Spiegelwaal’. Over de namen mocht ik meebeslissen').
JC, in zijn naam
(Bij het overlijden van Johan Cruijff, 24 maart 2016)
'geen man is sneller dan de bal'
geen ster reist sneller dan het licht.
geen naam verdwijnt die het
vertelde weer vertelt, verspelt,
verhaspelt. sterft de mens,
verrijst een wens (paaswens).
Het monster van de angst
(Na de aanslagen door IS in Parijs, 14 november 2015)
kom vanavond uit je huizen,
tien keer honderd, duizenden
slecht vanavond alle grenzen
sluit je aan bij al die mensen
die verhalen van hun harten
die op zaterdag verschroeiden
aan de kranten die ontvlamden
in miljoenmiljoenen handen
kom vanavond uit je huizen
tien keer honderd, duizenden
stemmen gaan over pleinen
scherper, luider, groter, kleiner:
om de angst nu af te leren
die ons vreet, ons wil verteren
kom vanavond uit je huizen,
honderden maal duizenden
om dat monster te bezweren
Welkom in Nederland
(Bij de toenemende vluchtelingenstroom uit Syrië en andere landen, 7 september 2015)
Iemand zei geschiedenis zoekt naar evenwicht.
De tellingen hebben ons overtuigd:
mensen en mogendheden in ongelijke mate.
Nu lopen de cijfers langs de wegen van Europa
vol speeksel, vol tranen, vol dringende verwachtingen.
En waar zou jij op hopen als je verhaal, je land,
je stad, je monument, je berg, je dorp, je eer,
je school, je huis, je deken, je matras,
je nachtrust dagelijks aan stukken werd gerukt?
Geschiedenis vindt evenwicht, maar niet vanzelf.
En onze harten slaan de tijd, beng beng,
om het logeermatras te kloppen.
De overkant
(Bij de afsluiting van het parlementaire jaar, 1 juli 2015)
Het begon met grote ontploffingen bij benzinestations in het hele land.
Er werd aan een gecoördineerde actie gedacht.
De grenzen in het noorden, oosten en zuiden zijn gesloten.
Alle verbindingswegen in het midden van het land zijn gebarricadeerd.
In Utrecht brak een grote brand uit.
Een gat met een doorsnede van duizend meter in het hart van de stad geslagen.
De wind stak woedend op, van de aarde recht naar boven.
Gevels breken, de daken reiken scheef over de straten.
Kolommen stof tollen rond tussen de huizen.
Iedereen wordt het zicht benomen.
De mensen bewegen zich tastend, blind tot buiten de stad.
In de grachten drijven lijken.
Er zwemmen honden die zich eraan tegoed doen.
Hier weet niemand wat daar aan de hand is.
Kinderen hebben gezien hoe hun ouders verpletterd werden.
Er liggen mensen onder puin met wonden die niemand verbindt.
Bij de grensovergangen in Groningen en Drente staan kilometerslange rijen tot in de provincie, kinderen, tassen, alles gestapeld in en op auto’s.
Iedereen wil erdoor, iedereen wordt tegengehouden.
In het hele land zouden brandhaarden zijn, wie ze aanwakkerde wordt niet gezegd.
Niemand gelooft in toeval.
Boven Overijssel hangen gaswolken.
Ademen is stikken.
Protocol zegt dat de inwoners van Zwolle ramen en deuren gesloten moet houden.
Welke deuren, welke ramen, welke inwoners.
De mensen willen naar de Waddeneilanden.
Daar zou lucht zijn.
Anderhalf miljoen mensen rennen in dichte drommen.
Mensen vertrappen elkaar om de veerboten vandaag nog te bereiken.
Maar de wegen bestaan niet meer.
Het zijn brede scheuren, greppels vol brokken steen.
De eilanden zijn onbereikbaar, de veerboten varen niet uit.
Alle netwerken zijn uitgevallen.
Staat er nog een ziekenhuis overeind?
Er is een run geweest op de banken.
Wie met grof geld zwaait kan vervoer naar het westen krijgen, naar de kustplaatsen.
Alles en iedereen is in beweging.
De Veluwe staat in brand.
Aggregaten hebben het begeven.
Iedereen rent.
Tussen Delft en Leiden is een groep kinderen op drift.
Het is onveilig voor meisjes.
In de nacht worden ze uit de rijen geplukt.
Er komt geen drinkwater meer uit de kranen, provincie na provincie komt droog te staan.
De noodreservoirs in de duinen zijn gebroken.
Brabanders zouden massaal naar de Rotterdamse havens zijn getrokken,
Op de Maasvlakte doen zich verschrikkelijke taferelen voor.
De geruchtenstroom houdt aan.
Het Rijksmuseum is grotendeels ingestort.
Hoeveel overlevenden er zijn weet niemand.
Uit alle provincies zouden mensen naar de kusten trekken.
Er zeulen nog steeds mensen met hun spullen.
Het schijnt dat de Zeeuwse eilanden geïsoleerd zijn geraakt, delen van dijken zijn weggeslagen.
De eilanden drijven in westelijke richting.
Niemand kan de krachten beheersen.
Er is een onbekende troepenmacht door de oostgrens gebroken.
Het schijnt dat de regels veranderd zijn, maar van welk spel in godsnaam.
Waar is de overheid?
Er zouden tientallen boten klaarliggen om Nederlanders naar de overkant te brengen.
We zijn met duizenden.
Onze boten bezwijken bijna onder het gewicht van de mensen.
Er glijden lichamen over de randen van de boten.
Er keren boten terug.
Met levenden en doden.
Waar is de overkant?
Er is geen overkant.
We drijven verder.
We spoelen over de hele wereld aan.
Niemand zit op vluchtelingen te wachten.
Gelukszoekers.
Zo worden we genoemd.