Anna Enquist en de kritiek

Anna Enquist was de veertig al ruimschoots gepasseerd toen haar eerste bundel gedichten verscheen. Ze debuteerde in 1991 met de bundel Soldatenliederen, die in vergelijking met bundels van haar collega's een daverend verkoopsucces werd. Zoals bij meer auteurs het geval is, kreeg de schrijverscarrière van Enquist een impuls toen ze ook proza ging publiceren. De mate waarin haar poëzie hiervan heeft meegeprofiteerd is moeilijk aan te geven.

Soldatenliederen werd door de kritiek met veel enthousiasme onthaald. Er was sprake van 'het meest opvallende poëziedebuut', De Telegraaf repte van 'een briljante dichtbundel', NRC Handelsblad noemde het een 'trefzeker debuut', Vrij Nederland vond dat de bundel verslag deed van een 'rijk, intens geleefd vrouwenbestaan'. Ad Zuiderent wees er in Trouw op dat de paradoxale kracht van Enquists gedichten is, dat zij het onaangename van een misschien wel gelukkig leven in haarscherpe formuleringen vastlegt. Remco Ekkers ten slotte roemde in de Leeuwarder courant Enquists vakbekwaamheid, de zorgvuldige compositie en de 'natuurlijke verstrengeling van onstuimigheid en gelatenheid'.

Over achtscenes schreef Rob Schouten in Vrij Nederland, dat hij zich niet kon onttrekken aan de kracht van Enquists beelden, hoewel hij haar temperament 'eenzijdig' noemde. Schouten was verder uitgesproken positief: hij noemde de gedichten prachtig en krachtig, scherp en treffend, en omschreef de poëzie van Enquist als 'van angstaanjagende archetypen'.

Een volstrekte dissonant in het koor van de critici was Hans Warren, die met de poëzie van Anna Enquist weinig op had, getuige wat hij schreef over de verzamelbundel De gedichten (2000): 'Het vervelende met de schrijfster is dat zij meer wil, meer dan haar talenten toelaten. Zodoende verenigt ze de onbeholpen techniek en de stuntelige formulering van een zondagsdichter met de pretentie en nadrukkelijkheid van een literaire dichter. Een rampzalige combinatie! Zelden krijg je zulk aanstellerig, opgeschroefd, onelegant en gewild-cryptisch werk te lezen', en: 'Er is geen rijm en geen ritme, alleen maar lelijkheid'. Warren sloot overigens aan op - en verwees ook naar - een in poëziekringen toch tamelijk ongebruikelijk fenomeen, namelijk een pamflet van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes uit 1994 met als titel Waarom zijn de gedichten van Anna Enquist zulke shitgedichten?, waarin vooral haar muziekgedichten exemplarisch worden geacht voor 'fijnzinnig gehuichel'.

Dit heeft blijkbaar niet alle critici overtuigd. Koen Vergeer bijvoorbeeld, besprak in De morgen de bundel Klaarlichte dag uit 1996. Hij noemde het de minste bundel van Enquist, miste de grimmigheid van Jachtscènes, maar bleef welwillend, hoewel hij Enquist aanraadde de volgende keer minder snel tevreden te zijn. Rogi Wieg daarentegen was in Het Parool over Klaarlichte dag heel enthousiast. Hij noemde de poëzie ronduit schitterend, mooi en gedurfd.

Van de gedichtenbundel De tweede helft (2000) verschenen drie drukken, van Klaarlichte dag (1996) verschenen vijf drukken, van Een nieuw afscheid (1994) zeven drukken, van Jachtscènes (1992) vijf drukken en van Soldatenliederen verschenen in totaal tien drukken. Afgezien van de kritiek die de bundels ten deel viel, is een dergelijk verkoopsucces ook al te benoemen als een uitgesproken vorm van 'receptie'. Voor Jachtscènes kreeg Enquist ook nog eens de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, en voor Soldatenliederen de C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie. Van Een nieuw afscheid verscheen bovendien een Duitse vertaling en van de bloemlezing over moeders en kinderen verscheen in 2003 een Engelse vertaling bij The Toby Press, die ook haar romans in vertaling uitgaf. In het voorwoord van deze tweetalige bundel, The fire was here, schreef de vertaler David Colmer dat sommige critici Enquist berispten om haar ondoordachte en inconsistente beelden, maar dat de jury van de Buddingh'-prijs vond dat deze gedichten het verdienen gelezen te worden.

Van de bundel Na de tussentijd

Piet Gerbrandy brandde in de Volkskrant Enquists bundel De tussentijd (2004) af, omdat deze teveel zou draaien om Enquists persoonlijke verlies van haar dochter. 'Haar nieuwe bundel De tussentijd is geheel aan dit verdriet gewijd. Nu is het niet uitgesloten dat iemand zijn ellende op de een of andere manier tot goede literatuur verwerkt, maar dat is hier niet gebeurd. Het boek bestaat van de eerste tot en met de laatste bladzijde uit larmoyante kitsch.' Volgens Gerbrandy gaat Enquist voorbij aan allerlei stilistische kwaliteiten die poëzie onderscheiden van kitsch. Dat is volgens hem gevolg van haar keuze haar verdriet voorop te stellen: 'Aan de oprechtheid van deze gedichten behoeven we niet te twijfelen. Maar wil Enquist ook door poëzielezer nog au serieux genomen worden, dan zal ze moeten ophouden haar verdriet te etaleren.'

Ook verweet Gerbrandy Enquists 'ingewortelde neiging tot wat Tonnus Oosterhoff eens "vozen in Florence" heeft genoemd: het noemen van erkende hoogtepunten uit de cultuurgeschiedenis - Bach, Siena, Vermeer, Kafka, Pasolini - en daar persoonlijke ervaring aan vastknopen, die dan bij voorkeur wordt gedeeld met een bekende kunstenaar uit de vriendenkring van de dichter.'

Peter de Boer stelde zich in Trouw haaks tegenover Gerbrandy's harde kritiek op Enquists bundel over haar verlies: 'De dichteres slaagt erin haar persoonlijke tragedie een veel bredere en herkenbare draagwijdte te geven. Het is een zegen dat dat momenteel in de moderne poëzie kan.' Hij prees de wijze waarop ze solide poëzie uit haar emotie heeft gewrocht: 'Er is niet één passage in deze 64 pagina's tellende bundel die je sentimenteel zou kunnen noemen. Dat is een ongelooflijke verdienste! De gedichten staan recht op hun fundament, of je er nu gevoelig voor bent of niet.'

Ook Jaap Goedegebuure stelde zich begripvol op naar Enquists keuzes, maar was niet geheel positief: 'Rauw en ruw is wat in deze bundel opgaat. Het valt maar al te goed te begrijpen dat Enquist ditmaal niet heeft willen schaven en polijsten. Dat maakt dat je deze poëzie ervaart als direct en onopgesmukt, maar ook als onaf, onbeholpen soms.'

De tweede bundel die Enquist publiceerde na het verongelukken van haar dochter, Nieuws van nergens (2010), werd weer gemengd ontvangen. Janita Monna schreef in Trouw (30 januari 2010): 'Misschien is de poëzie in Nieuws van nergens een weinig subtiele, zonder al te veel omhaal van woorden gaan de gedichten recht op hun doel af. [...] Maar dat de dichter zich ondanks het in alles aanwezige gemis staande heeft weten te houden en uit kale taal een monument heeft gehouwen van leegte, dat raakt.' Ook Erik Menkveld noemde in de Volkskrant (3 februari2010) Enquists regels weliswaar indringend, maar stelde dat Enquist de woede soms te veel de overhand gaf of zich liet verleiden tot sentimentaliteit.

Henk Blanken maakte in Dagblad van het Noorden de opmerking dat Enquists taalgebruik naar pathetiek neigt: 'Ze gebruikte woorden die anderen liever mijden: "woede", "pijn", "schoonheid"'. Maar: 'Enquist is volwassener geworden. Ze laat zich nu leiden door een vast ritme, door aarzeling ook, meer dan door onstuimigheid.' In de PZC van 19 maart 2010 merkte Mario Molengraaf op dat Enquist niet schroomt om grote gevoelens in grote woorden te beschrijven. 'Maar ze stelt haar eigen dichterswetten.' Hiermee is Enquist in Nieuws van nergens volgens hem succesvol: 'Deze verzen zijn eenvoudig schril omdat ze schril moeten zijn.'