De gedichten van Alfred Schaffer, 2014-heden

Vooromslag van Alfred Schaffer, Mens dier ding (2014)

Mens dier ding (2014)

Na de publicatie van Kooi in 2008, hield Schaffer zich voornamelijk bezig met het vertalen van Afrikaanse literatuur. In 2012 verscheen het bibliofiele Bezoek en pas in 2014 verscheen de volgende regulier dichtbundel: Mens dier ding.

Het leven van de Zuid-Afrikaanse koning Shaka Zoeloe vormt een belangrijke inspiratiebron voor het in 2014 uitgekomen Mens dier ding. Het verhaal over de opkomst en ondergang van Shaka loopt als een rode draad door de grote hoeveelheid titelloze gedichten heen. Hierbij gaat het zowel om het verkrijgen en verliezen van zijn macht als om zijn persoonlijke ontwikkeling. Schaffer plaatst Shaka ook regelmatig in een vervreemdende hedendaagse setting om de menselijke kanten van de krijgsheer te benadrukken:

SJAKA’S LIEVELINGSLIEDJES.

‘Eye of the Tiger’ en ‘I Was Made For Loving You’.

Soms sms’t hij TOEKOMST naar 3040.

De
Dark Knight-poster in zijn kamer is met gele bloemetjes versierd

de superheld lurkt aan een kromme ballpointpeuk.

Onderaan met zwarte viltstiftletters staat:

‘Tell your men they work for me now. This is my city.’


(p. 21)

Shaka Zoeloe staat echter ook bekend als uitvinder van de iklwa, een korte speer waarmee hij veel van zijn vijanden op beestachtige wijze heeft vermoord. In het prozagedicht 'De korte speer – een introductievideo' wordt hieraan gerefereerd:

Een korte stoot naar voren dan een stap terug. Stoot naar voren stap terug. Verzint men er een ritme bij alsof men in de sportschool traint dan moet het zijn alsof men steekt maar niet goed durft. Zo vlug trekt men de speer terug.

(p. 74)

Schaffer onderbreekt de geschiedenis van Shaka meerdere malen voor een ‘dag(droom)’. Hierin mijmert Shaka in de ik-vorm over de meest uiteenlopende onderwerpen:

                    dag(droom) #2.608

Ik speel een potje schaak met de computer ik sta schaak.

Mijn rechterarm zit in het gips

er hangt een klokje om mijn nek dan ben ik goed te horen.

Het was een prachtige partij, een paar uur

was mijn leven niet van mij noch van de wetenschap.

Alsof ik touwtje stond te springen op de maan.

Steeds een nieuwe catwalk, steeds hetzelfde pak.

Natuurlijk zou ik kunnen roepen Slim gedaan, computer

met gebutste stem, ik stel de zaak wat uit.

Alsof ik enkel en alleen door op te staan

een oorlog kon ontketenen.

Ik kijk weer naar mijn zwarte koning op e8.

De stilte schittert als een brok kristal

dat vlekjes maakt op het plafond en op de muren.

Ik zou de boel eens moeten schilderen –

scheuren, schimmel, viezigheid, maar ’s nachts

zie je er weinig van.


(p. 73)

Schaffer verwijst niet alleen naar historische feiten, maar ook naar de actualiteit. Zo neemt hij de meest recente troonswisseling in Nederland op de hak:

ERGENS IN HET ZUIDELIJKE GRONDGEBIED VAN AFRIKA

wordt een daverende troonsopvolging voorbereid.

Pleinen worden schoongeveegd, journalisten

het land in gestuurd, iemand componeert

een koningslied, iemand kleit speciale bekers

met daarop de beeltenis van Sjaka, schaterlachend.


(p. 59)

Ook Silvio Berlusconi moet eraan geloven in het gedicht ‘Exclusief gesprek met een van Sjaka’s voetsoldaten’:

‘Hij krijgt veel fanmail ook van mannen.

Soms spelen we een potje voetbal op het slagveld.

Dan kijkt hij haast vertederd toe

soms wordt hij door een vrouw gestalkt

maar van die zogenaamde seksfeestjes is ieder woord gelogen.

Sjaka is een prima chef.

Na afloop van een dagje vechten geeft hij vaak een rondje.’


(p. 92)

In het gedicht ‘Krijgers die bij bosjes vallen, als kippen in de bio-industrie’ staat een verwijzing naar het overlijden van de Noord-Koreaanse leider Kim-Jong Il in 2011. Dit overlijden riep hevige emoties op bij de Noord-Koreaanse bevolking, waardoor gesuggereerd werd dat men rouwde omdat dat verplicht was:

Op bevel in tranen uitbarsten:

een staaltje
method acting van de bovenste plank.

En wie niet treurt wordt omgehakt.

Wie niet afdoende treurt wordt omgehakt.

Wie treurt en ondertussen aan iets anders denkt

wordt omgehakt.


(p. 119)

Het gedicht ‘Sjaka’s rechtszaak live via Nieuws24’ is bijzonder vanwege de opmaak. Schaffer verwerkt in dit gedicht zelfs fictieve twitterberichten:

7:20 Verdachte S schiet streng bewaakt de achteringang van de rechtbank binnen.

7:41 Voor de hoofdingang kronkelt de rij journalisten als een spastische slang.

8:13 @SimonsH06. Gelukt! We zitten op de vierde rij! S verkreukeld naast zijn moeder op de eerste. #moederS


(p. 103)

In het vijfdelige gedicht ‘Sjaka’s asielzoekersnachtmerrie’ wordt Shaka opgevoerd als asielzoeker in het hedendaagse Nederland. Schaffer veroordeelt zo de weinig tegemoetkomende houding en de bureaucratie waarmee immigranten in Nederland te maken krijgen:

Ik zeg Weet u wel wie ik ben?

Ja meneer, dat staat in uw le-gi-ti-ma-tie-be-wijs.

Ga daar maar wachten op die stoel.

Weet u wel wie ik ben, zeg ik opnieuw.

Zij zegt U kunt gaan zitten, dáár.

Daar was ik ongeveer twee weken toen

kwam de beslissing.


(p. 125)

En:

De rechter zei Nu ben je vrij.

Vrij om wat te doen, vroeg ik.

Vrij om waarnaartoe te gaan, vroeg ik.

Vrijheid Beperkte Locatie was het antwoord.


(p. 126)

Het einde van de bundel Mens dier ding betekent ook het einde van Shaka. Volgens de overlevering voerde Shaka na het overlijden van zijn moeder een waar schrikbewind, waarna hij uiteindelijk vermoord werd door twee van zijn halfbroers. Schaffer concludeert dat Shaka destijds al zijn menselijkheid was kwijtgeraakt en een ‘ding’ was geworden:

Zijn lichaam wordt teruggevonden in een veld.

Groen uitgeslagen maar volkomen gaaf.

Zo giftig dat geen dier een hapje waagt.


(p. 139)

Vooromslag van Alfred Schaffer, Postuum. Een lofzang (2016)

Postuum. Een lofzang (2016)

In 2016 werd de bibliofiele uitgave Postuum. Een lofzang gepubliceerd. Het verscheen als nummer 147 van de Slibreeks, een serie kleine boekjes die lezers laat kennismaken met werk van bekende en onbekende auteurs.

De bundel bevat 39 gedichten, waarvan er 29 ongetiteld zijn. Twee gedichten hebben Latijnse regels uit het Onzevader(link is external) als titel: ‘et ne nos inducas in tentationem’ (p. 5) en ‘sed libera nos a malo’ (p. 54). De regels betekenen: ‘en breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad.’ Daarnaast bevat de bundel drie gedichten die allemaal ‘Bestekopname’ getiteld zijn. Dit betekent ‘enquête’ in het Afrikaans. De gedichten met deze titel onderscheiden zich van de rest van de bundel doordat het alle drie prozagedichten zijn.

Naast prozagedichten bevat de bundel veel vormexperimenten. In eerdere bundels was Schaffer juist vaak opvallend vormvast. Zo bestaat Kooi uit een afwisseling van sonnetten en prozagedichten. In Geen hand voor ogen bestonden een afdeling uit gedichten van elk twaalf regels, en een andere afdeling uit vierregelige strofes van gelijke lengte.

Sommige gedichten in Postuum. Een lofzang bevatten opvallend genoeg voetnoten. In een gedicht stelt de ik-persoon zich voor dat hij zichzelf ontmoet:

maar waar zou ik moeten beginnen

als ik mij onvoorbereid ontmoeten zou?

en zou ik mij herkennen? (5)

in dit leven dat ik helemaal op eigen kracht verzin?

Onderaan de pagina is dan deze noot 5 toegevoegd. De ontmoeting vindt plaats bij een palmboom:

(5) wachten op verlossing een ongure inactiviteit hier moest ik zijn als

ik de informatie goed begrepen heb precies bij deze palmboom de

allerlaatste palmboom in dit land van sparren dennen deze woeste

woestenij dit sparrenland


(p. 19)

Een andere vorm, die Schaffer al in eerdere bundels inzette, is die van het vraaggesprek. De eerste paar gedichten bestaan uit dialogen tussen twee personen. De een is waarschijnlijk de ik-persoon die in de rest van de bundel aan het woord is. Wie de ander is, wordt niet duidelijk. De communicatie verloopt ook niet helemaal vlekkeloos. De twee personen blijven elkaar maar vragen stellen zonder dat ze antwoord geven:

wat was dat?

‘missie geslaagd, over.’

wat was dat?

‘wat is uw naam?’

wat was dat?

‘hoe gaat het met u?’

(p. 6)

De dialoog heeft een vervreemdend effect: het blijft gissen wie de vragende en antwoordende personen zijn. Het voornaamste doel van een vraaggesprek, duidelijkheid en antwoorden verschaffen, wordt hier totaal niet bereikt.

De ik-persoon die in veel gedichten spreekt lijkt een heftig ongeluk te hebben meegemaakt. In het openingsgedicht wordt gevraagd om een ambulance, en in een ander gedicht wordt duidelijk dat hij bloed op zijn kleren heeft. De ik weet zelf ook niet zo goed wat er gebeurd is, en lijkt vergeten wie hij is. In ‘Bestekopname’ verkondigt hij in een telefoongesprek: ‘Het leven is hier prachtig.’ Maar dat roept meteen een vraag bij hem op: ‘Waar is “hier”?’ Er volgen een hele hoop vragen:

Spreek ik mijn talen? Heb ik een laatste boodschap

voor mijn vrienden? Ken ik mensen in nood? Ontsnap

ik elke dag wel één of twee keer aan de dood? Hoor

ik daar sirenes? Op dit tijdstip? Kan ik tegen mijn

verlies? Heb ik nog even of moet ik ophangen? Komt

het allemaal goed? Zoals in de Disneyfilms? Wat ik

denk? Voor denken heb ik nu geen tijd.


(p. 24)

Tussen de laatste twee vragen lijkt de toehoorder aan de andere kant van de lijn voor het eerst antwoord te hebben gegeven. De andere beller heeft mogelijk gevraagd: ‘wat denk je zelf?’ Waarop de ik-persoon antwoordt dat hij nu geen tijd voor denken heeft.

Het gedicht ‘Weersverwachting’ schetst een beeld van de gebeurtenissen die voorafgingen aan het beginpunt van de bundel. Tussen de weersvoorspellingen voor landen over de hele wereld door wordt verteld over een post-apocalyptische situatie:

Vandaag deed een verhaal de ronde

over een massale uittocht.

De gruwelijke dood die daarop volgde.

Een pandemonium van schreeuwende, huilende,

gillende

Splinternieuwe graven lagen kant en klaar

voor mensen die voor iets of iemand moesten vluchten.

Gelukkig dat de mens zo goed als uitgestorven is.

Niemand die mij nog wat doet.


(p. 31)

Vele mensen zijn overleden en de planeet blijkt zo goed als verlaten. De ik-persoon heeft de uittocht dus overleefd. Maar wie of wat is de ik met wie de lezer te maken heeft? In een ander gedicht zegt hij over zichzelf:

wel een mens, technisch gesproken

ben ik een mens – klinkt misschien liefdeloos

maar dat is het niet. (13)


(p. 40)

In de voetnoot toont hij zijn menselijke warmte door pannenkoeken te bakken:

(13) ik heb weer eens pannenkoeken gebakken mijn specialiteit maar

iedereen kan het dat is de charme ervan een beetje kaneel veel melk

en meel twee eieren een flinke stapel nu hopen dat ik eters krijg de

afstand die de doden gaan is niet meteen te zien


(p. 40)

De laatste regel is een citaat uit de vertaling van een van Emily Dickinsons gedichten (‘The distance that the dead have gone’). Het gedicht verwoordt het idee dat voor een overlevende de dood van een geliefde pas na lange tijd te bevatten is. Schaffer maakt in zijn werk vaker gebruik van citaten. Dikwijls verstoren die het gedicht doordat ze niet per se in de gedachtegang van de rest van het gedicht passen. Dat is hier ook het geval: het gezellige pannenkoeken bakken krijgt ineens een macaber tintje.

Hoewel de ik-persoon ‘technisch gesproken’ dus een mens is, lijkt hij geen levend mens meer te zijn. Hij omschrijft zijn lichaam in een volgend gedicht als een ‘karkas’ dat door de zee zwemt. Hij is dood en leeft toch verder in zijn lichaam, als een soort zombie. De titel Postuum. Een lofzang verwijst hier ook naar: het is een lofzang op een overledene, of een leven na de dood.

Deze ik-persoon is niet altijd duidelijk aanwezig in de bundel. Het gedicht ‘Sed libera nos a malo’ is opnieuw een dialoog tussen twee onbekende mensen. Deze keer is het gesprek volledig in het Engels weergegeven. Een dakloze man spreekt een andere man, een dichter, op straat aan. Hij vraagt hem om een gedicht voor hem te schrijven:

- Write me a poem with the word food in it

- Any food

- Any food I eat anything

- Don’t know if I can do that

- But you’re powerful you’re a poet


(p. 55)

De dichter protesteert, en vraagt zich af wat een gedicht kan uithalen. ‘It will rescue me’, antwoordt de man. De dichter heeft macht op papier: hij kan de mensheid laten uitroeien, maar hij kan hen ook weer tot leven wekken en een dak boven hun hoofd geven.

Tegelijkertijd laat dit gedicht ook de relativiteit van politiek engagement in de poëzie zien. Schaffer is een dichter die zich vaak over politiek uitspreekt in zijn gedichten, in zijn eerdere bundel Mens dier ding schreef hij bijvoorbeeld over de vluchtelingencrisis. In het gedicht hierboven zou hij de dakloze een huis en eten kunnen toeschrijven. Maar de dichter gelooft niet meer in zijn eigen krachten, wat ironisch genoeg toch tot een gedicht leidt. Uiteindelijk haalt poëzie in de werkelijkheid weinig uit, kan niemand via een gedicht gered worden.

In de meeste gedichten is de ik, het sprekende karkas, wel aanwezig. Hij verwerft een bovenmenselijke kennis. Hij komt buiten de tijd te staan en krijgt inzicht in het ontstaan van het heelal. In zijn hoofd hoort hij ‘catchy, hoge pieptonen, korte echo’s van de oerknal’. Hij herinnert zich het begin van het universum:

ik was zo jong nog, die ene dominosteen

die omvalt en voor je het weet

ligt op de vloer van de plaatselijke gymzaal

een heel reliëf reusachtig uitgestrekt.

weet je niet wat je ziet.

(p. 52)

De ik is ouder dan het universum, hij bevindt zich ergens buiten de grenzen tussen leven en dood. In een ander gezicht denkt hij na over de overlevering van zijn geschiedenis:

als ik maar doorbesta – wat blijft er dan van mij over?

een flinterdunne mythe?

die denkt en praat exact als ik en mij

als hij in zijn achteruitkijkspiegel keek

achter zich aan zou kunnen zien rennen?


(p. 50)

Mythevorming is een terugkerend thema in Schaffers werk. In Mens dier ding stond de geschiedenis van Sjaka centraal. Over deze legendarische Zoeloeleider deden talloze verhalen de ronde: hij was ‘op van alles en nog wat’ gebaseerd. In Postuum. Een lofzang vraagt de ik-persoon zich ook af in hoeverre het verhaal dat over hem verteld wordt zal lijken op hoe hij daadwerkelijk was.