Een 'onvermoeibare versifex': het debuut van Bilderdijk
Bilderdijk mag zich ongelukkig hebben gevoeld en een levenslange doodswens hebben gekoesterd, dit betekende niet dat hij alvast bewegingloos in een kist is gaan liggen. Hij werkte hard aan een immens oeuvre. Naast de maar liefst 300.000 versregels die opgenomen zijn in de Dichtwerken die Isaac Da Costa (1798-1860) midden negentiende eeuw samenstelde, is er nog veel poëzie in tijdschriften verborgen en in handschriften aanwezig. En dan is zijn proza nog helemaal buiten beschouwing gelaten. Ook draaide Bilderdijk zijn hand niet om voor een gelegenheidsgedicht of feestbundel, wat zijn totale productie niet overzichtelijker maakt. Die enorme schrijf-en publicatiedrang leverde hem de aanduiding 'onvermoeibaar versifex' op (Busken Huet, 1912, p. 4). Ook werd hij 'de grote ongenietbare' genoemd (Lier, 2000, p. 13) en bezorgde zijn stijl (vaak als bombastisch omschreven) hem de bijnaam: Bulderdijk (Kalff, 1906, dl. VII, p. 67).
Bilderdijk begon zijn literaire carrière - zoals velen in de achttiende eeuw - in de besloten kring van de letterkundige genootschappen. Hij was daar succesvol en werd al snel een bekende dichter. Aanvankelijk zag Bilderdijk dan ook geen problemen in de werkwijze van genootschappen: dat hij zich moest houden aan hun taalkundige regels en andere richtlijnen op het gebied van thematiek en vormgeving, nam hij op de koop toe. Toch ontwikkelde hij een weerzin tegen het keurslijf van de genootschappelijke regeltjes. Al in 1780 uitte hij dat verzet op parodistische wijze door aan zijn traditionele prijsvraagessay over het verband tussen dichtkunst en welsprekendheid maar liefst acht bijlagen toe te voegen waarin hij de objectiviteit van esthetische maatstaven ter discussie stelde. Later zou hij minder subtiel zijn gal spuwen in zijn leerdicht 'De kunst der poëzy', dat hij, paradoxaal genoeg, voordroeg voor het Amsterdamse genootschap Felix meritis.