De burleske poëzie van W.G. van Focquenbroch

Focquenbroch ontwikkelde zich tot de belangrijkste vertegenwoordiger van het burleske genre in de Nederlanden. Zijn grote voorbeeld was zijn Franse tijdgenoot, de auteur Paul Scarron (1610-1660). De term 'burlesk' - afgeleid van het Italiaanse woord 'burlesco' (grappig) - werd al in de vijftiende eeuw gebruikt voor een bepaalde soort komische tekst. Burleske teksten zijn grofkomische geschriften, die serieuze en verheven onderwerpen op een spottende manier behandelen. In Italië kwam de stroming voornamelijk tot bloei door het werk van Francesco Berni (1497/98-1535), wiens 'berneske' gedichten vaak satirisch waren. Onder leiding van Scarron werd het burleske in Frankrijk populair, zij het maar kort. Gevoed door Italiaanse en Franse bronnen liet Focquenbroch in de tweede helft van de zeventiende eeuw ook de Nederlande lezers kennismaken met het burleske genre.

Portret van Paul Scarron (uit: Naomi Forsythe Phelps, The queen's invalid. A biography of Paul Scarron. Baltimore: The Johns Hopkins Press, 1951, frontispice).

De normen van de zeventiende eeuw

Educatie en vermaak waren in de tijd van Focquenbroch de primaire taken van literatuur. Proza en poëzie waren ondergeschikt aan demoralistische, politieke en godsdienstige normen en waarden. De in- en aankleding van de tekst moest zorgen voor het vermakelijke effect. Dichters haalden hun inspiratie uit de klassieke werken. Het gebruik maken van voorbeelden was een vanzelfsprekende zaak. Vondel schreef (in zijn Aanleidinge ter Nederduitse dichtkunste (1650): 'het overzetten uit vermaarde Poëten helpt den aankomenden poeet, gelijk het kopiëren van kunstige meesterstukken den schilders-leerling' (Vondel, 1986, p. 45). 'Imitatio' – zoals het 'kopiëren' genoemd werd – kan worden als een klassieke vorm van het gezegde 'beter goed gestolen dan slecht geschreven'.

Het burleske als reactie

De literatuur in Focquenbrochs tijd werd beheerst door literaire stromingen, trends en conventies, die voor het hele continent golden. Een belangrijke - en succesvolle - stroming was het petrarkisme: de navolging van de wijze waarop Francesco Petrarca zijn geliefde Laura bezong. De zogenaamde petrarkisten beoefenden naar voorkeur het populaire sonnet. Als stijlprocedés werden voornamelijk antithesen en paradoxen (tegenstellingen en schijnbare tegenstellingen) gebruikt. Een voorbeeld is de tegenstelling tussen minnaar en aanbedene, als die tussen brandend verlangen en de kilheid van ijs. Burleske poëzie was een reactie op deze renaissancistische visie op de dichtkunst. Het meest voorname doel van de burleske auteur was het degraderen van het algemeen aanvaarde en bewonderde.

Vooromslag van Typhon of De reusen-strijdt (1978)

Bonte stijl

Focquenbroch en Scarron grepen - net als hun voorgangers - graag naar de klassieke epische werken. Zo bewerkte Focquenbroch Scarrons Typhon ou La gigantomachie, dat op zijn beurt weer een bewerking was van Vergilius' Aeneïs. De burleske - Focquenbrochs Typhon of De reusen-strijd is daarvan een voorbeeld - richt zich niet alleen op de antithese tussen het verhevene en het laag-bij-de-grondse. In het genre wordt gebruik gemaakt van verschillende taalregisters om komische effecten te bereiken. Woorden uit de meest uiteenlopende taalsferen worden gecombineerd. In Typhon laat Focquenbroch de Griekse goden onbekommerd een krant lezen, Rijnwijn, brandenwijn en Westfaalse hammen passeren de revue: zulke anachronismen zijn komisch bedoeld.Daarmee wordt het drama ook gemoderniseerd en dichterbij gebracht.

Er wordt niet alleen gebruik gemaakt van platvloerse elementen, (zelf)spot en alledaagse taal, er worden ook vaktermen, archaïsmen, buitenlandse woorden, dialectische termen en zelf verzonnen woorden geïncorporeerd in de tekst. De verhevenheid van het personage contrasteert daardoor vaak met de alledaagse taal waarvan hij zich bedient. In Typhon gebruikt Focquenbroch twee klassieke verhalen uit de Griekse literatuur:de strijd van de goden tegen de giganten en de strijd van Typhon tegen Jupiter. Maar hij voegt er allerlei komische scènes aan toe. De goden zelf worden karikaturaal beschreven. Mercurius verandert van een door de oppergod gezonden bode in 'een slaafse loopjongen' (Laureys, 1978, p. 13).

Verder worden in het burleske genre vaak spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen gebruikt, wat zeer ongebruikelijk was in de serieuze literatuur van die tijd. In Typhon, bijvoorbeeld, laat Focquenbroch Mercurius 'liegen dat het geen kant noch wal en raeckt' (Focquenbroch, 1978, p. 47). De auteurs van burlesken spotten vaak met de grammatica en de versbouw entrachten met behulp van stilistische en narratieve technieken het publiek te overrompelen. Komische en absurde situaties verhogen het effect. Deze bonte stijl - in grote mate terug te vinden in het werk van Focquenbroch – is kenmerkend voor het burleske (Laureys, 1978, p. 10).