Het korte leven van een predikant-dichter
Rond de dichter Peter Augustus de Génestet (1829-1861) hangt een zweem van romantiek. Hij was behalve een innemende voordrachtskunstenaar en dichter, predikant bij de Remonstrantse Gemeente in Delft. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd zijn werk veel gelezen. Een groot publiek waardeerde de muzikaliteit van zijn vaak humoristische poëzie. Van zijn verzameld werk Dichtwerken uit 1869 werden van de eerste drie drukken 26.000 exemplaren verkocht. Dichtwerken heeft ten minste 25 drukken beleefd. De Génestets poëzie was toegankelijk door zijn keuze voor alledaagse én actuele onderwerpen in eenvoudige taal. In een tijd dat het Modernisme zijn intrede deed in de kerk, vonden veel lezers herkenning in de twijfel, die De Génestet in zijn gedichten naar voren bracht. De populaire dichter heeft zich helaas niet volledig kunnen ontwikkelen. Hij stierf op jonge leeftijd, hij was 31.
Terwijl hij zoveel succes had met zijn poëzie, ontkwam hij in zijn privé-leven niet aan enkele tragische gebeurtenissen. Het gezin mocht dan de hoeksteen van de negentiende-eeuwse samenleving zijn, erg solide was die daarom nog niet altijd: het huwelijk van zijn ouders werd getekend door beledigingen en mishandelingen. Zijn vader, Frederik de Genestet (1805-1833), handelaar in effecten, had juist een jaar voor de geboorte van zijn enige zoon de gehele bruidsschat van zijn vrouw verkwist (1828). Zij, Maria Jans de Vries (1804-1836), spande tegen hem een proces aan bij de rechtbank, maar verloor. Hij leende vervolgens meer dan 10.000 gulden bij haar broer voor speculaties in Spaanse effecten, maar ook dit geld raakte op. Buiten deze financiële malaise ging er een gerucht dat Peter een bastaardzoon van koning Willem II zou zijn, daar zijn moeder een tijdlang hofdame was geweest. Dit is echter nooit bewezen. Het was dan ook niet vanwege overspel dat zijn moeder opnieuw naar de rechtbank stapte. Zij gingen uit elkaar, hoewel het nooit tot een wettelijke echtscheiding is gekomen (Vries, 1973, p. 28).
Vroege dood van vader en moeder De Genestet
Zijn vader heeft De Génestet nauwelijks gekend, want kort daarna overleed hij. Hij had in een brief aan zijn ex-vrouw gezinspeeld op zelfmoord. Waarschijnlijk probeerde hij zich het leven te nemen. Op 16 september 1833 werd hij bewusteloos op straat gevonden en een dag later blies hij zijn laatste adem uit. Zijn moeder ontfermde zich over hem, maar het lot bepaalde dat zij enkele jaren later, in 1836, ook stierf. Zij leed aan tuberculose (de tering), een ziekte die De Génestet veel angst inboezemde en die van hem op zevenjarige leeftijd een wees maakte.
In eerste instantie verbleef de jongen bij zijn grootmoeder in Breukelen, maar toen hij naar de Latijnse school in Amsterdam ging, nam hij zijn intrek bij zijn oom, de bekende schilder J.A. Kruseman, en zijn grote gezin. Tijdens zijn schoolperiode schreef hij al regelmatig gedichten, die hij in almanakken publiceerde. In 1847 mocht hij het gevreesde examen doen. Toen hij halverwege dat examen een inktkoker over zijn werk gooide, leken alle kansen verkeken. Angstig, dat hij zijn diploma nu niet halen zou, liep De Génestet met de rector naar buiten en deze nam in een volgend gesprek ongemerkt de rest van het examen mondeling af. Dankbaar als hij was voor dit gebaar van de rector, stuurde De Génestet hem nog een brief, waarin hij aangaf zich met het diploma bevrijd te voelen van 'die gruw'lijke algebra' en liet hij blijken zich volledig op de poëzie te willen storten: 'Maar anders, anders keerde ik weer, nu niet beroerd of bangig meer, maar zorgloos, jong en blij en vrij, ontboeid, ontgloeid voor Poëzij'. Ook schreef hij een gedicht 'Aan een lid der kommissie tot afneming van het weleer beruchte staatsexamen', dat eindigt met:
Uw vriendschap blijf' mijn loon, mijn kroon!
En - noem dien wensch niet laf! -
Neem gij nog eens mijn oudsten zoon
Zijn Staats-examen af!
(Génestet, 1930, p. 13)
Studie in Amsterdam en debuut
De Génestet ging godgeleerdheid studeren aan het Semenarium van het Remonstrantse Broederschap in Amsterdam. Tijdens zijn studie woonde hij samen met zijn neef op kamers in de drukke Kalverstraat. Hij had niet veel op met theologie. Zijn aandacht ging uit naar letterkunde en poëzie, wetenschap liet hem koud. Hij had moeite met studeren, liever gaf hij voordrachten bij letterkundige genootschappen en schreef hij bijdragen voor verschillende jaarboekjes en almanakken. Aan het einde van zijn studie gaf hij in december 1851 zijn eerste bundel uit, die gedichten uit de periode 1846-1851 bevatte. Hij noemde zijn bundel Eerste gedichten en deed daarmee de belofte er meer te zullen schrijven.
De overlijdensakte vermeldt zijn naam als P.A. de Genestet (Vries, 1973 en Kostelijk, 1955). Hoe de naam van de dichter moet worden geschreven is een open vraag, de auteur zelf schreef zijn naam zowel met accent (De Génestet) als zonder (Genestet). Zijn uitgever negeerde in 1860 het verzoek van de dichter om het accent weg te laten en sindsdien is hij dan ook bekend als P.A. de Génestet, fout of niet.